ECLI:NL:RBGEL:2025:3540

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/05/449224 / HA ZA 25-120
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake reële executie en dwangsom in verstekzaak tussen Waterschap Rivierenland en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2025 een vonnis gewezen in een verstekzaak tussen de publiekrechtelijke rechtspersoon Waterschap Rivierenland en een gedaagde die niet is verschenen. Waterschap Rivierenland heeft gevorderd dat de gedaagde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis alle noodzakelijke instructies geeft en medewerking verleent voor het passeren van een notariële akte, met als doel het vestigen van een kwalitatieve verplichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van Waterschap Rivierenland niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom, omdat het Waterschap in dat geval geen of onvoldoende belang heeft bij de dwangsom. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot het staken van inbreuken op het eigendomsrecht van het Waterschap en tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere inbreuk, met een maximum van € 50.000,00. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.651,45, te vermeerderen met wettelijke rente indien deze niet tijdig wordt betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/449224 / HA ZA 25-120
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
eisende partij,
hierna te noemen: Waterschap Rivierenland,
advocaten mr. F.J. van Beek en mr. J.J.M. Kwakkernaat te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende in de gemeente Overbetuwe,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Waterschap Rivierenland heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.2.
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen. Het gevorderde zal als volgt worden toegewezen.
2.3.
Artikel 3:300 BW ziet op de reële executie tot het verrichten van een rechtshandeling. In lid 1 van dit artikel is onder meer bepaald dat als iemand jegens een ander gehouden is een rechtshandeling te verrichten, de rechter - als de aard van de rechtshandeling zich hiertegen niet verzet - op vordering van de gerechtigde kan bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat als de verweerder gehouden is om tezamen met de eiser een akte op te maken, de rechter dan kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden.
2.4.
Aan haar vordering onder 2. van het petitum heeft Waterschap Rivierenland artikel 3:300 BW ten grondslag gelegd. Het gevorderde onder 2. van het petitum slaat terug op het gevorderde onder 1. van het petitum. Ook één van de onder 5. van het petitum gevorderde dwangsommen slaat terug op het gevorderde onder 1. van het petitum. Omdat het gevorderde onder 2. van het petitum toewijsbaar is, heeft Waterschap Rivierenland geen of onvoldoende belang bij toewijzing van de hiervoor bedoelde dwangsom. Met de toewijzing van het gevorderde onder 2. van het petitum is Waterschap Rivierenland immers in zoverre niet meer afhankelijk van de medewerking van [gedaagde] en kan een dwangsomveroordeling achterwege blijven.
2.5.
Gelet op het door Waterschap Rivierenland ex artikel 3:300 BW gevorderde, is ook het volgende van belang. De in artikel 3:301 lid 1 onder b BW genoemde termijn is gesteld op veertien dagen na betekening van de uitspraak. Dit betreft een richtlijn, waarvan de rechter kan afwijken. De vorderingen van Waterschap Rivierenland omvatten geen afwijking van de hiervoor genoemde termijn. De rechtbank zal de termijn stellen op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
2.6.
De rechtbank zal de (andere) door Waterschap Rivierenland gevorderde dwangsom maximeren zoals vermeld in de beslissing.
2.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Waterschap Rivierenland worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
614,00
(1 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.651,45.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de overeenkomst en beveelt hem om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis alle noodzakelijke instructies te geven en medewerking te verlenen en overigens alle noodzakelijk (rechts)handelingen te verrichten voor het (doen) passeren van de notariële akte zoals opgenomen in productie 8 bij de dagvaarding (met inachtneming van eventuele door de notaris noodzakelijk geachte wijzigingen), met als doel het vestigen van de kwalitatieve verplichting,
3.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] niet binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis voldoet aan de veroordeling onder 3.1, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de tussen partijen op te maken notariële akte, strekkende tot vestiging van de kwalitatieve verplichting zoals afgesproken in de overeenkomst, waarbij de termijn ex. artikel 3:301 lid 1 sub b BW wordt bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot het staken, gestaakt houden en nalaten van inbreuken op het eigendomsrecht van het Waterschap Rivierenland, dat wil onder meer zeggen het verwijderen en verwijderd houden van elektrische bekabeling op het eigendom van het Waterschap Rivierenland,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot het staken, gestaakt houden en nalaten van enige handelingen die in strijd zijn met de overeenkomst tot recht van overpad d.d. 29 januari 2020, dat wil onder meer zeggen het staken, gestaakt houden en nalaten van het permanent of gedurende langere tijd plaatsen van vervoermiddelen of goederen op het dienende erf op een manier waardoor onbelemmerd gebruik van het recht van overpad niet langer mogelijk is,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor ieder doen of nalaten in strijd met de veroordeling als bedoeld onder 3.3 en 3.4., met een maximum van € 50.000,00,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.651,45, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald,
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.