ECLI:NL:RBGEL:2025:3553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/05/446461 / HA RK 25-7
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over omvang gerechtelijke erkentenis en eigen schuld na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een deelgeschil na een verkeersongeval dat op 30 september 2019 plaatsvond, waarbij verzoeker, een bestuurder van een Opel Corsa, in botsing kwam met een Nissan Navara, verzekerd door Allianz. De rechtbank Gelderland moest oordelen over de vraag of Allianz, na een erkenning van aansprakelijkheid, nog een beroep kon doen op eigen schuld van verzoeker vanwege het niet dragen van de gordel en het mogelijk overschrijden van de maximumsnelheid. De rechtbank oordeelde dat Allianz niet het recht had om een beroep te doen op eigen schuld, omdat de erkenning van aansprakelijkheid niet gepaard ging met een afstand van het eigen schuld-verweer. De rechtbank stelde vast dat verzoeker 25% eigen schuld had vanwege het niet dragen van de gordel, maar dat Allianz onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat verzoeker te hard had gereden. De rechtbank heeft de vergoedingsplicht van Allianz met 25% verminderd en de kosten van de procedure aan de zijde van verzoeker begroot op € 4.892,70, waarvan Allianz € 3.669,53 moest betalen. Het zelfstandige verzoek van Allianz werd als niet gedaan beschouwd, omdat het niet meer relevant was na de beslissing over de eigen schuld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/446461 / HA RK 25-7 512/1547
Beschikking van 22 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.W. Janssens te Houten,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
verweerster,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.
De partijen worden verder [verzoeker] en Allianz genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek
  • de mondelinge behandeling op 18 maart 2025. Verschenen zijn [verzoeker] , bijgestaan door mr. Janssens, en [medewerker Allianz] , personenschade behandelaar van Allianz, bijgestaan door mr. L. Volkers, kantoorgenote van mr. Kragt voornoemd. De advocaten van partijen hebben het standpunt van hun cliënt uiteengezet, mr. Janssens mede aan de hand van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is besproken.
  • de brief van [verzoeker] van 25 maart 2025 waarin hij beschikking vraagt.

2.De feiten

2.1.
Op 30 september 2019 is [verzoeker] een verkeersongeval overkomen. Hij bestuurde een blauwe Opel Corsa op de Betuwestraatweg in Kesteren in westelijke richting. Daar geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. Bij het oversteken van de kruising met de oprit naar de Cuneraweg is de Opel frontaal in botsing gekomen met een bij Allianz ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerde Nissan Navara, bestuurd door [bestuurder] die vanuit tegengestelde richting af wilde slaan naar de oprit. Achterop het aanrijdingsformulier is van de zijde van [bestuurder] aangetekend dat [verzoeker] harder reed dan 80 km/u.
2.2.
Bij beschikking van 24 maart 2020 heeft deze rechtbank op verzoek van [verzoeker] over de toedracht van het ongeval een voorlopig getuigenverhoor bevolen (zaaknummer / rekestnummer: C/05/365597 / HA RK 20-19). Ter uitvoering van deze beschikking heeft de rechtbank op 20 juli 2020 onder anderen [getuige] gehoord, die heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een blauwe auto hard kwam aanrijden.
2.3.
[bestuurder] en Allianz hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen. Daarop heeft [verzoeker] deze rechtbank in deelgeschil verzocht te bepalen dat [bestuurder] voor het ontstaan van het ongeval aansprakelijk is en gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden, met begroting van en veroordeling in zijn kosten bij de behandeling van het verzoek. In die procedure heeft [bestuurder] primair betwist dat hij aansprakelijk is en subsidiair het verweer gevoerd dat sprake is van eigen schuld van [verzoeker] in de zin van art. 6:101 BW, omdat [verzoeker] te hard reed en de gordel niet droeg, zodat ⅓ van de schade voor rekening van [verzoeker] moet blijven.
2.4.
Op 30 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling van het in 2.3. bedoelde verzoek plaatsgevonden. In het proces-verbaal daarvan staat:
Partijen delen mee dat zij tot gedeeltelijke overeenstemming zijn gekomen. Mr. Haarman (voormalig kantoorgenoot van mr. Kragt en in die procedure de advocaat van [bestuurder] ,
rb) zal de regeling per brief bevestigen, waarna [verzoeker] het verzoek zal intrekken.
De recht sluit de zitting en bepaalt dat na voornoemd bericht de procedure zal worden beëindigd.
De zittingsaantekeningen van de griffier, die aan het proces-verbaal zijn gehecht, vermelden:
De rechter schorst de zitting. Na hervatting delen partijen mee dat zij niet tot een eindregeling zijn gekomen.
Mr. Haarman: Wij hebben aansprakelijkheid erkend. Allianz heeft aangeboden € 3.000,00 te betalen en de kosten van mr. Janssens. Er zal een voorschot worden gestort en het medische traject zal in gang worden gezet.
Rechter: Ik begrijp dat mr. Haarman dit bericht per brief zal bevestigen en dat [verzoeker] daarna het verzoek zal intrekken. De rechtbank zal dat bericht afwachten voordat de procedure wordt beëindigd.
De zitting wordt gesloten.
2.5.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft de advocaat van [verzoeker] aan Allianz het volgende bericht:
Het doet mij deugd dat u als WAM verzekeraar alsnog volledige aansprakelijkheid erkende voor het ontstaan van het ongeval op 30 september 2019.
2.6.
De rechtbank heeft geregistreerd dat het in 2.3. bedoelde verzoek op 1 juli 2021 is ingetrokken. Op dat verzoek is daarom niet beslist.
2.7.
Partijen zijn vervolgens doende geweest om aard en omvang van het door het ongeval veroorzaakte letsel van [verzoeker] in kaart te brengen.
2.8.
Bij e-mail van 13 februari 2023 heeft Allianz [verzoeker] bericht dat zij in afwachting is van (medisch) advies en schrijft zij:
Wel lijkt het mij ook van belang dat er duidelijkheid komt over het gordelgebruik. In de medische informatie staat immers dat er geen gordel gedragen werd.
2.9.
In reactie daarop heeft [verzoeker] bij brief van 14 februari 2023 aan Allianz laten weten dat zij bij gelegenheid van het deelgeschil een beroep op eigen schuld had gedaan vanwege gestelde te hoge snelheid en het niet dragen van de gordel, dat Allianz toen na de mondelinge behandeling onvoorwaardelijk aansprakelijkheid heeft erkend en dat dit betekent dat Allianz geen beroep meer toekomt op eventuele eigen schuld vanwege het niet dragen van de gordel.
2.10.
Bij e-mail van 17 april 2023 heeft Allianz het volgende aan [verzoeker] laten weten:
Hierbij komen wij terug op dit dossier.
Eigen schuld
Na de mondelinge behandeling hebben wij de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Wij zijn ook niet van mening dat uw cliënt een aandeel heeft in het ontstaan van het ongeval. Uw cliënt verklaarde op zitting zijn gordel te hebben gedragen. Dit is op het schadeformulier ook aangegeven. Deze verklaringen komen niet overeen met de medische informatie. Deze verklaringen lijken hierdoor onjuist te zijn. Het ritformulier dateert van ongevalsdatum en was mogelijk al in bezit van uw cliënt. Dit is nieuwe informatie die wij ten tijde van de mondelinge behandeling niet in bezit hadden.
Ons inziens heeft uw cliënt mogelijk een eigen schuldaandeel in de ontstane schade. Wij vragen ons namelijk af of juist gordelgebruik o.a. de knie en het hoofd van uw cliënt niet (deels) zou hebben beschermd. Dit dient nader onderzocht te worden. Met oog daarop ontvangen wij graag reactie op onze eerdere vraag.
2.11.
Bij beschikking van 24 januari 2024 heeft deze rechtbank op verzoek van [verzoeker] een voorlopig deskundigenbericht bevolen, van de hand van orthopedisch chirurg drs. H.J.J. Zwart (zaaknummer / rekestnummer: C/05/423660 / HA RK 23-144). Het definitieve rapport van Zwart dateert van 25 juni 2024.
2.12.
In opdracht van Allianz heeft Bosscha Ongevallenanalyse B.V. (Bosscha) onderzocht met welke snelheid [verzoeker] heeft gereden en of hij de gordel heeft gebruikt. In haar rapport van 27 februari 2025 staat op pagina 6:
Daarmee kan het relatieve snelheidsverschil op het botsmoment berekend worden op ca. 72 á 88 km/u. Wanneer de Nissan op het botsmoment gereden heeft met een (aannemelijke) snelheid van ca. 25 km/u zal de botssnelheid van de Opel ca. 47 á 63 km/u zijn geweest.
Gelet op het feit dat de Nissan naar achteren werd verplaatst als gevolg van de botsing is het
aannemelijk dat de botssnelheid van de Opel dichter bij de 63 km/u heeft gelegen dan bij de 47 km/u (ondergrens).
Vanuit het geconstateerde "remmende" schadebeeld heeft het er alle schijn van dat de Opel
bestuurder fors remmend tegen de Nissan is gebotst.
De naderingssnelheid van de Opel zal derhalve hoger geweest kunnen zijn dan de nu genoemde botssnelheid van ca. 47 á 63 km/u.
Bosscha concludeert:
De beide voertuigen botsten frontaal tegen elkaar op de door de Opel bestuurder gevolgde
rijstrook tijdens de door de Nissan uitgevoerde links afslaande manoeuvre.
De botssnelheid van de Opel zal ca. 47 á 63 km/u zijn geweest.
Het “remmende” schadebeeld maakt aannemelijk dat de naderingssnelheid van de Opel
hoger is geweest.
2.13.
Partijen hebben (via hun advocaten) uitvoerig met elkaar gecommuniceerd, maar zijn niet tot een regeling gekomen.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv zal bepalen dat Allianz geen beroep toekomt op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, zodat Allianz de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade die is toe te rekenen aan het ongeval van 30 september 2019 volledig dient te vergoeden, althans indien en voor zover Allianz een beroep kan doen op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, een in goede justitie te bepalen percentage eigen schuld van maximaal 25 zal vaststellen,
met veroordeling van Allianz om de kosten van [verzoeker] bij de behandeling van het verzoek ad € 5.243,60 te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking, te vermeerderen met wettelijke rente als niet binnen deze termijn zal zijn betaald.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat Allianz met het erkennen van aansprakelijkheid afstand heeft gedaan van het recht om een beroep te doen op eigen schuld van [verzoeker] . Verder betwist hij dat sprake is van eigen schuld.
3.3.
Allianz concludeert tot afwijzing van de verzoeken en vraagt, zo nodig bij wege van een zelfstandig verzoek, te bepalen dat [verzoeker] minimaal ⅓ deel eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade in de zin van artikel 6:101 BW, met welk percentage de door [verzoeker] gevraagde kostenveroordeling moet worden verminderd. Allianz betwist verder de redelijkheid van de omvang van deze kosten.

4.De beoordeling

IPR

4.1.
In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank in ieder geval rechtsmacht op grond van art. 26 van de Brussel I-bis verordening (nr. 1215/2012), aangezien Allianz is verschenen zonder de bevoegdheid van de rechtbank te betwisten.
4.2.
Het ongeval heeft op Nederlands grondgebied plaatsgevonden. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 3 van het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971/118) is Nederlands recht dan van toepassing, inclusief de rechtstreekse vordering tot schadevergoeding op de verzekeraar van de aansprakelijke partij uit art. 6 lid 1 van de WAM, zo volgt uit art. 9 van dit Verdrag.
Afstand van eigen schuld?
4.3.
Inhoudelijk is eerst aan de orde of Allianz, nadat [bestuurder] in een schorsing van de mondelinge behandeling op 30 juni 2021 aansprakelijkheid had erkend, nog het recht heeft om een beroep te doen op eigen schuld van [verzoeker] . De rechtbank gaat daarbij, met partijen, ervan uit dat [bestuurder] en Allianz in dit verband kunnen worden vereenzelvigd, omdat Allianz, als de WAM-verzekeraar van [bestuurder] jegens wie [verzoeker] op de voet van art. 6 lid 1 van de WAM een eigen recht op schadevergoeding heeft, destijds de regie voerde over de deelgeschilprocedure tegen [bestuurder] .
4.4.
Niet in geschil is dat Allianz op 30 juni 2021 tegenover [verzoeker] heeft verklaard dat aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van het ongeval wordt erkend. Aan deze gerechtelijke erkenning is Allianz in beginsel gebonden (artikel 154 lid 2 Rv). De vraag die partijen verdeeld houdt is of [verzoeker] uit deze erkenning mocht afleiden dat Allianz hiermee ook zijn schade 100% zou vergoeden, zoals [verzoeker] suggereert. Voor de vaststelling van de betekenis van de inhoud van deze erkentenis is bepalend de betekenis die degene tot wie de verklaring was gericht, daaraan onder de gegeven omstandigheden heeft toegekend en heeft mogen toekennen (artikel 3:35 BW).
4.5.
Voorop staat dat aansprakelijkheid en eigen schuld in juridische zin duidelijk te onderscheiden begrippen zijn. Pas als aansprakelijkheid is vastgesteld kan aan de orde zijn of een daaruit voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding vanwege eigen schuld moet worden verminderd. Van [verzoeker] kan wellicht niet worden verwacht dat hij zich van dit onderscheid bewust is geweest. Hij is echter steeds bijgestaan door een gespecialiseerde en ervaren letselschadeadvocaat die met dit onderscheid genoegzaam bekend verondersteld kan worden. Deze kennis moet aan [verzoeker] worden toegerekend. Tegen deze achtergrond ligt bepaald niet voor de hand om een erkenning van aansprakelijkheid ook op te vatten als het prijsgeven van een beroep op eigen schuld. Hoewel partijen destijds in de schorsing niet over eigen schuld hebben gesproken, heeft Allianz ook niet met zoveel woorden afstand gedaan van haar recht om een beroep te doen op eigen schuld.
4.6.
De inzet van het eerdere deelgeschilverzoekschrift betrof, anders dan het huidige verzoek, alleen de vraag of [bestuurder] een verkeersfout had gemaakt en daarom verplicht was de schade die [verzoeker] dientengevolge lijdt te vergoeden, kort gezegd, de aansprakelijkheidsvraag. Het rekest rept niet van een bevrijdend eigen-schuldverweer. [bestuurder] heeft in zijn verweerschrift in die procedure de betwisting van aansprakelijkheid en het eigen-schuldverweer strikt gescheiden, in een primair en subsidiair standpunt. [bestuurder] heeft aldus weliswaar het partijdebat uitgebreid, maar bij deze stand van zaken ligt voor de hand dat de onvoorwaardelijke erkenning van aansprakelijkheid alleen zag op de aansprakelijkheidsvraag die [verzoeker] aan de rechter had voorgelegd. Een concreet aanknopingspunt waaruit [verzoeker] en zijn advocaat destijds konden afleiden dat [bestuurder] ook zijn subsidiaire standpunt heeft willen prijsgegeven, heeft [verzoeker] niet aangedragen. Mede gelet op de potentieel aanzienlijke financiële gevolgen daarvan voor [bestuurder] c.q. Allianz lag dit niet direct in de rede. Daarentegen geldt wel dat [verzoeker] , vanwege het in deelgeschil al gevoerde eigen-schuldverweer er niet zonder meer op mocht vertrouwen dat het niet dragen van de gordel in het geheel geen rol meer zou spelen bij de daaropvolgende afwikkeling van de schade.
4.7.
Van belang is bovendien dat een erkenning in de regel de stelling van een ander betreft en niet het prijsgeven van een eigen stelling, zoals in dit geval het eigen-schuldverweer (vergelijk art. 154 Rv).
4.8.
Relevant kan nog zijn hoe partijen zich na de erkenning hebben gedragen. [verzoeker] heeft erop gewezen dat hij op 1 juli 2021 de erkenning door Allianz aan haar heeft bevestigd met de woorden dat het hem deugd doet dat Allianz als WAM verzekeraar alsnog volledige aansprakelijkheid erkende voor het
ontstaanvan het ongeval op 30 september 2019. Voor zover hij uit het uitblijven van een reactie daarop afgeleid wil zien dat Allianz accepteerde dat [verzoeker] de erkenning zo begreep dat ook het eigen schuld-verweer was prijsgegeven, kan hij daarin niet worden gevolgd. Allianz hoefde, zonder toelichting die ontbrak, niet te begrijpen dat de advocaat van [verzoeker] met het woord “volledige” doelde op het ontbreken van eigen schuld en niet slechts op haar gave, onvoorwaardelijke erkenning van aansprakelijkheid, hetgeen zoals gezegd voor de hand lag. Dit geldt temeer nu de advocaat van [verzoeker] in voormelde brief met de verwijzing naar het ontstaan van het ongeval ook zelf onderscheid heeft gemaakt tussen de vestiging en de omvang van de aansprakelijkheid, twee juridisch te onderscheiden begrippen (zie r.o. 4.5).
4.9.
Dat er na de erkenning feiten en omstandigheden zijn gebleken die Allianz hebben gesterkt in haar stelling dat [verzoeker] geen gordel droeg en te hard reed doet aan het voorgaande niet af.
4.10.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de erkenning van Allianz zo moet worden uitgelegd dat zij daarmee geen afstand heeft gedaan van haar beroep op eigen schuld. De situatie dat Allianz terugkomt op een erkenning is dus niet aan de orde. In zoverre is het door [verzoeker] verzochte dus niet toewijsbaar.
Eigen schuld
4.11.
[verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels zelf tot de conclusie is gekomen dat hij de gordel niet heeft omgehad. Niet in geschil is dat zijn schade mede gevolg is van deze aan [verzoeker] toe te rekenen omstandigheid en dat dit, zoals gebruikelijk, de vergoedingsplicht van Allianz met 25% vermindert. [verzoeker] heeft nog opgemerkt, als aanvulling op randnummer 17 van de spreekaantekeningen, dat dit percentage geldt vóór toepassing van de billijkheidscorrectie. [verzoeker] heeft echter niet meer gewezen op omstandigheden op grond waarvan de billijkheid eist dat dit percentage naar beneden zou moeten worden bijgesteld. Het blijft dus bij 25%, wat de gordel betreft.
4.12.
Allianz heeft verder gesteld dat [verzoeker] , hetgeen hij betwist, te snel heeft gereden en dat de schade mede hiervan een gevolg is. Allianz leidt dit af uit de aantekening op het aanrijdingsformulier dat [verzoeker] harder reed dan 80 km/u, de verklaring van getuige [getuige] dat [verzoeker] hard kwam aanrijden en een conclusie van Bosscha dat aannemelijk is dat de naderingssnelheid van de Opel (fors) boven de botssnelheid van ongeveer 63 km/u heeft gelegen en daarmee boven de 80 km/u.
4.13.
De rechtbank constateert dat Bosscha zich aanmerkelijk voorzichtiger heeft uitgedrukt dan Allianz doet voorkomen. Bosscha concludeert slechts dat aannemelijk is dat [verzoeker] harder heeft gereden dan 63 km/u. In welke mate en of de maximumsnelheid van 80 km/u is overschreden, laat hij in het midden. De inschatting van de snelheid van de Opel op het aanrijdingsformulier en door getuige [getuige] voegt hieraan niets wezenlijks toe. Allianz heeft niet meer tegengesproken dat de Opel Corsa, waarmee [verzoeker] even tevoren een rotonde was gepasseerd, niet in staat was zo snel op te trekken dat ter plaatste van het ongeval al sneller dan 80 km/u werd gereden, zoals [verzoeker] ter zitting heeft opgeworpen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Allianz haar stelling dat [verzoeker] te hard heeft gereden onvoldoende heeft toegelicht. Dit komt daarom niet vast te staan. Voor bewijslevering is geen plaats. Het verweer dat [verzoeker] te snel heeft gereden en de schade daarom gedeeltelijk voor zijn rekening moet blijven, wordt verworpen.
4.14.
Het door [verzoeker] verzochte is dan toewijsbaar in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de vergoedingsplicht van Allianz met 25% wordt verminderd.
Kosten
4.15.
[verzoeker] heeft verzocht de kosten van de werkzaamheden van zijn advocaat te begroten, en wel een bestede tijd van 14 uur tegen een uurtarief van € 290,00 exclusief btw. Allianz heeft zowel de redelijkheid van het aantal uren als de redelijkheid van het tarief betwist.
4.16.
Een uurtarief van € 290 exclusief btw is hoog, maar voor een ervaren en gespecialiseerde letselschadeadvocaat als mr. Janssens niet bovenmatig. Dan mag wel worden verwacht dat een niet bijzondere gecompliceerde zaak als deze efficiënt wordt behandeld. Dat is hier het geval, in die zin dat het opstellen van het verzoekschrift maar 3 uur heeft gekost en voor correspondentie en overleg met [verzoeker] slechts 2 uur is gerekend. 5 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en opstellen van pleitaantekeningen is dan echter weer wat ruim bemeten, ook als daarbij de omvang van het verweerschrift en de daarbij gevoegde producties wordt betrokken. Het standpunt van Allianz was [verzoeker] immers al wel bekend. De rechtbank acht voor de voorbereiding van de zitting in totaal hooguit 4 uur nog passend. De rechtbank zal daarom 13 uur aan advocaatwerkzaamheden begroten. De begroting sluit dan op een bedrag van € 4.892,70 (13 × € 290,00 + 21% btw + € 331,00 aan griffierecht).
4.17.
Zoals Allianz opwerpt dient [verzoeker] op grond van eigen schuld in beginsel zelf een gedeelte van de aldus begrote kosten voor zijn eigen rekening te nemen, en wel hetzelfde percentage dat hiervoor ter zake van de overige schade is vastgesteld. [verzoeker] heeft niet aangevoerd dat de billijkheid ter zake van de begrote kosten van deze procedure een andere verdeling eist. Allianz, die aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal dan ook, zoals verzocht, worden veroordeeld om een bedrag van € 3.669,53 (75% van € 4.892,70) aan [verzoeker] te voldoen, door betaling op de derdengeldenrekening van zijn advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het zelfstandige verzoek van Allianz
4.18.
Allianz heeft haar zelfstandige verzoek gedaan onder de voorwaarde dat haar beroep op eigen schuld niet in de beoordeling van de verzoeken van [verzoeker] zou kunnen worden betrokken. Nu dit laatste wel is gebeurd geldt het zelfstandige verzoek als niet gedaan. Daarop hoeft daarom niet te worden beslist, behoudens ter zake van de kosten. In dat verband is van belang dat het verzoek van Allianz, nu zij niet anders heeft bepleit, eveneens op de voet van art. 1019w e.v. Rv is gedaan, zodat voor deze kosten ook de regel van art. 1019aa Rv geldt (en niet die van art. 289 Rv). Omdat het debat over eigen schuld uitputtend is gevoerd in de procedure die [verzoeker] is begonnen en hij geen verweerschrift heeft ingediend tegen het zelfstandige verzoek, zullen zijn kosten bij de behandeling van het voorwaardelijke zelfstandige verzoek worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
op het verzoek van [verzoeker]
5.1.
verklaart voor recht dat de vergoedingsplicht van Allianz met 25% wordt verminderd,
5.2.
begroot de kosten aan de zijde van [verzoeker] bij de behandeling van zijn verzoek op € 4.892,70,
5.3.
veroordeelt Allianz om binnen 14 dagen na heden een bedrag van € 3.669,53 aan [verzoeker] te voldoen op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden JDB Advocaten te Houten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af,
op het voorwaardelijke zelfstandige verzoek van Allianz
5.6.
verstaat dat op het voorwaardelijke zelfstandige verzoek niet hoeft te worden beslist,
5.7.
begroot de kosten van [verzoeker] bij de behandeling van het voorwaardelijke zelfstandige verzoek op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en op 22 april 2025 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel.