ECLI:NL:RBGEL:2025:3574

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
25/1527
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor graafwerkzaamheden en plaatsing woonunit

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het betreft een zaak waarin verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan de vergunninghoudster voor graafwerkzaamheden en het plaatsen van een woonunit op een perceel in Oldebroek. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaargronden van verzoekster geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter legt uit dat de vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit en dat de voorzieningenrechter in een spoedprocedure slechts een voorlopige beoordeling kan maken van de bezwaargronden. De voorzieningenrechter concludeert dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat de vergunninghoudster in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verkrijgen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de bezwaargronden van verzoekster niet overtuigend zijn. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter zich beperkt tot de voornaamste bezwaargronden en dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning heeft verleend op basis van de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1527

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek

(gemachtigden: [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] )
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 2] (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het verrichten van graafwerkzaamheden voor de aanleg van nutsvoorzieningen en het gedurende 5 jaar plaatsen van een woonunit, twee opslagcontainers en een gebouwtje met een meterkast op het perceel [locatie 1] in [plaats 2] .
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat de voornaamste bezwaargronden van verzoekster geen redelijke kans van slagen hebben. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Bij besluit van 21 maart 2025 heeft het college de betreffende omgevingsvergunning verleend
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Ook de derde-partij heeft schriftelijk gereageerd.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2025 op zitting behandeld. Verzoekster en de gemachtigde van verzoekster zijn verschenen. Het college heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster en [persoon A] hebben ook deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter gaat hierna eerst kort in op de totstandkoming van het bestreden besluit. Daarna zal het wettelijk kader uiteengezet worden. Vervolgens vindt de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening plaats.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Vergunninghoudster is voornemens om een nieuwe 2-onder-1-kapwoning te bouwen op het perceel. Tijdens de sloop van de bestaande woning en de bouw van de 2-onder-1-kapwoning is een tijdelijke woonunit (met bijbehorende voorzieningen) nodig. Vergunninghoudster heeft op 29 januari 2024 een omgevingsvergunning aangevraagd, die het plaatsen van de tijdelijke woonunit mogelijk moet maken. Bij besluit van 21 maart 2025 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend.
5. Verzoekster is eigenaar van de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2], die zij verhuurt. Verzoekster is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Wettelijk kader
6. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. [1] Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel waar de tijdelijke woonunit geplaatst is, was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Oldebroek. Volgens het bestemmingsplan Buitengebied 2007 geldt op het perceel de bestemming ‘Agrarisch’. De woonunit heeft geen agrarische functie en daarnaast mag er volgens de bouwregels ook geen gebouw gebouwd worden op het perceel.
7. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. [2] Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster. Daar merkt de voorzieningenrechter op voorhand bij op dat een voorlopige voorzieningenprocedure een spoedprocedure is, waarin slechts ruimte is voor een voorlopige beoordeling van de uitgebreide bezwaargronden die de rechtmatigheid van het bestreden besluit raken. Het is in eerste instantie aan het college om een beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de bezwaargronden van verzoekster volledig beoordeeld moeten worden. De voorzieningenrechter zal zich in het kader van deze spoedprocedure beperken tot de voornaamste bezwaargronden van verzoekster en beoordelen of die een redelijke kans van slagen hebben. Gelet op de gronden in het bezwaarschrift zal de voorzieningenrechter met name ingaan op de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toestaan van de woonunit (met bijbehorende voorzieningen) op het perceel voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Is sprake van een spoedeisend belang?
9. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat de vergunde bouwwerken kleinschalig en tijdelijk zijn. De bouwwerken en werken zijn relatief eenvoudig te verwijderen, aldus het college. Omdat partijen van mening verschillen over de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang, beoordeelt de voorzieningenrechter dat eerst.
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat wel sprake is van een spoedeisend belang. Vaststaat dat vergunninghoudster reeds uitvoering heeft gegeven aan de verleende omgevingsvergunning en dat de woonunit al is geplaatst. De woonunit zal vervolgens op enig moment bewoond gaan worden. De enige mogelijkheid voor verzoekster om eventuele overlast als gevolg daarvan tegen te gaan, is door de voorzieningenrechter te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele overlast van de ingebruikname van de woonunit is nadien niet met terugwerkende kracht ongedaan te maken. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties?
10. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Zij voert daar een aantal argumenten voor aan. Allereerst stelt verzoekster dat er alternatieve locaties zijn waar aanzienlijk minder bezwaren tegen zijn, bijvoorbeeld door te bouwen binnen het bouwvlak of om in te trekken in de bestaande woning. Ook stelt verzoekster dat er een Quickscan flora en fauna nodig is, maar dat dit niet is gedaan. Ten slotte is de woonunit zichtbaar vanaf het perceel van verzoekster en verstoort dit de privacy.
Alternatieven
11. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college gehouden is om te beslissen op het bouwplan zoals dat is ingediend. De voorzieningenrechter overweegt verder dat op grond van vaste rechtspraak geldt dat als een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking dwingt, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [3] Vergunninghoudster heeft aangegeven dat het plaatsen van de woonunit binnen het bouwvlak niet mogelijk is, omdat de te bouwen 2-onder-1-kapwoning juist in het bouwvlak gerealiseerd wordt. De voorzieningenrechter kan dit volgen en is gelet daarop van oordeel dat dit geen (gelijkwaardig) alternatief betreft. Ook het door verzoekster gestelde alternatief om samen te gaan wonen in de bestaande woning, levert geen gelijkwaardig alternatief op. De bestaande woning moet namelijk worden gesloopt alvorens begonnen kan worden met de bouw van de 2-onder-1-kapwoning.
Quickscan flora en fauna
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan de aanvrager is om te bepalen wat wel en niet gelijktijdig met de buitenplanse omgevingsplanactiviteit wordt aangevraagd. De onlosmakelijkheid zoals die gold onder de Wabo, is onder de Omgevingswet komen te vervallen. [4] Verzoekster heeft de Natura 2000-activitiet en de flora- en fauna-activiteit niet aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland. In principe vallen deze activiteiten buiten de reikwijdte van deze omgevingsvergunning.
12.1.
Desondanks moet het college bij de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel motiveren waarom deze twee activiteiten niet op voorhand de uitvoering van de aangevraagde vergunning onmogelijk maken. Dit betreft de uitvoerbaarheidstoets. Afhankelijk van aard van het project en de impact daarvan op de fysieke leefomgeving kan het in het kader van de uitvoerbaarheidstoets nodig zijn om een Quickscan uit te (laten) voeren. De uitvoerbaarheidstoets gaat echter niet zo ver dat bij alle omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten een Quickscan nodig is. In voorkomende gevallen kan het college in het kader van de uitvoerbaarheidstoets namelijk ook volstaan met een kwalitatieve beoordeling (een vergelijking van de oude en nieuwe situatie) voor deze aspecten. [5]
12.2.
In dit geval heeft het college de aspecten soortenbescherming en gebiedsbescherming kwalitatief beoordeeld. Voor het aspect gebiedsbescherming heeft het college overwogen dat de afstand tussen de projectlocatie en het met stikstof overbelaste Natura 2000-gebied de Veluwe op zijn minst 4,5 kilometer is en dat het zo’n kleinschalig project is, dat het niet aannemelijk is dat een vergunning nodig is voor de Natura 2000-activiteit, laat staan dat de eventueel benodigde vergunning op voorhand in de weg zou staan aan de uitvoerbaarheid van deze omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter kan dit volgen, te meer nu de woonunit ter vervanging van de huidige woning dient en in de gebruiksfase in zoverre geen extra stikstofuitstoot te verwachten is. Voor wat betreft de flora- en fauna-activiteit heeft het college gemotiveerd dat het hier gaat om een project waarvoor niet hoeft te worden gekapt en dat de woonunit wordt geplaatst op reeds afgegraven grond waarop een fundering is aangebracht. De containers en het meterkastgebouwtje komen op verharde grond. Voor deze tijdelijke vergunning hoeven ook geen spouwen te worden gesloopt. De voorzieningenrechter acht het gelet op het voorgaande met het college voldoende aannemelijk dat geen beschermde flora- en faunawaarden in het geding zijn, laat staan dat op voorhand duidelijk is dat de eventueel benodigde toestemming op voorhand in de weg staat aan deze omgevingsvergunning.
12.3.
Anders dan verzoekster meent, heeft het college in voorliggend geval in het kader van de uitvoerbaarheidstoets dus kunnen volstaan met een kwalitatieve beoordeling van de aspecten gebiedsbescherming en soortenbescherming en was een Quickscan niet benodigd.
Privacy en uitzicht
13. Het college heeft in het verweerschrift blijk gegeven van een belangenafweging, waarbij ook het (mogelijke) zicht van omwonenden op de woonunit betrokken is. Het college stelt vast dat onduidelijk is of er überhaupt zicht is vanuit de naastgelegen gebouwen, maar dat als dit er al is (mogelijk vanuit het raam op de eerste verdieping), het college het belang van verzoekster minder zwaar vindt wegen dan het belang van vergunninghoudster bij een goede woonsituatie tijdens het bouwproject van de 2-onder-1-kapwoning. De voorzieningenrechter acht deze belangenafweging niet onredelijk. Daar komt bij dat op grond van vaste rechtspraak ook geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. [6] De voorzieningenrechter ziet verder niet in waarom (eventuele) vermindering van uitzicht zou leiden tot verlies van privacy.
14. De bezwaargrond heeft geen redelijke kans van slagen. Het college heeft zich dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Is er voldoende aan participatie gedaan?
15. Verzoekster voert aan dat niet voldaan is aan de participatieverplichting. Zowel verzoekster als de verhuurder van de [locatie 2] moesten via de publicatie van de verlening van de vergunning kennis nemen van dit initiatief. Op geen enkele wijze heeft participatie met betrekking tot deze vergunning plaatsgevonden, terwijl in het participatiebeleid van de gemeente bepaald is dat participatie verplicht is bij alle buitenplanse omgevingsplanactiviteiten.
16. Het uitgangspunt onder de Omgevingswet is dat participatie door de initiatiefnemer bij omgevingsvergunningen vrijwillig is, maar de gemeenteraad kan gevallen aanwijzen waarin participatie een verplicht aanvraagvereiste is. Voor de gemeente Oldebroek heeft de gemeenteraad in zijn beleid vastgelegd dat voor alle omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten verplicht aan participatie moet worden gedaan. Dat betekent dat vergunninghoudster dus ook voor dit project (verplicht) aan participatie heeft moeten doen. De wetgever heeft echter niet bepaald wanneer er (bij verplichte participatie) sprake is van onvoldoende participatie.
16.1.
De voorzieningenrechter neemt aan dat in die gevallen dat participatie verplicht is gesteld, de participatie wel enige betekenis moet hebben. Anders zou het verplicht stellen van participatie weinig zinvol zijn. Het hangt vervolgens af van de aard van het project en de impact op de omgeving wat er in redelijkheid aan participatie gedaan moet worden. Het is in eerste instantie aan het college om te beoordelen of de initiatiefnemer in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de verrichte participatie.
16.2.
Vergunninghoudster heeft het plan aangetekend verzonden aan verzoekster en daarvan ook bewijsstukken aangeleverd bij het college. De voorzieningenrechter is het met het college eens dat het toezenden van een brief met de strekking van het project in dit geval voldoende was. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat dit plan geen grote gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft. Verder merkt de voorzieningenrechter nog op dat het college andere vormen van participatie, bijvoorbeeld het houden van een overleg, ook niet in redelijkheid heeft kunnen verlangen van vergunninghoudster. Het college heeft er namelijk terecht op gewezen dat verzoekster en vergunninghoudster niet met elkaar op goede voet staan en dat een goed, constructief overleg naar het lijkt niet mogelijk was geweest. Ook op de zitting bij de voorzieningenrechter is duidelijk naar voren gekomen dat een goed gesprek tussen partijen niet (meer) tot de mogelijkheden behoort. Ook om die reden acht de voorzieningenrechter de (weliswaar beperkt verrichte) participatie in voorliggend geval toch voldoende.
De bezwaargrond heeft geen redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voornaamste bezwaargronden van verzoekster geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
3.ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2058. Deze uitspraak is weliswaar gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dus op het oude recht, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat deze rechtspraak ook onverkort toegepast kan worden onder de Omgevingswet.
4.Zie artikel 5.7 van de Omgevingswet, waaruit volgt dat een omgevingsvergunning voor verschillende activiteiten zowel los als gelijktijdig kan worden aangevraagd.
5.Zie ter vergelijking Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126, waaruit ook impliciet volgt
6.ABRVS 15 februari 2023, ECLI:NL:ABRVS:2023:597.