ECLI:NL:RBGEL:2025:3733

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
ARN 24/4575
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving met betrekking tot een mantelzorgwoning en verhardingen op agrarisch perceel

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 15 mei 2025, wordt het verzoek om handhaving afgewezen. Eisers, bewoners van een nabijgelegen perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen de bouwactiviteiten van de derde-partij, die een mantelzorgwoning en verhardingen heeft gerealiseerd zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek en concludeert dat het college van burgemeester en wethouders terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de derde-partij een mantelzorgverklaring heeft overgelegd, wat betekent dat de woning vergunningvrij kan worden gebruikt. Daarnaast is er volgens de rechtbank 'concreet zicht op legalisatie' voor de verhardingen, omdat de derde-partij een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van het college voldoende gemotiveerd is en dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de belangen van de derde-partij. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel,

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2])
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (derde-partij).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek om handhaving. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om handhaving.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het verzoek om handhaving in de beslissing op bezwaar terecht heeft afgewezen.

Procesverloop

2. Met de beslissing op bezwaar van 28 mei 2024 is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, de gemachtigden van het college en derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. De derde-partij woont op de [locatie] in [plaats]. Eisers wonen hiernaast en hebben een handhavingsverzoek gedaan in verband met verschillende vermeende overtredingen op het perceel van de derde partij. Het handhavingsverzoek zag onder meer op ‘het maken van een uitweg’ en de realisatie van ‘paardenstallen’, een ‘recreatieruimte’ (ook aangeduid als een overkapping) en een ‘woonruimte met dakterras’ in de schuur. Eisers hebben zelf ook een paardenstal waarin hun dochter appaloosa paarden houdt. De gerealiseerde woning van de derde-partij, ligt vlakbij de grens tussen de buurpercelen. Eisers vrezen dat er in de toekomst handhavingsverzoeken tegen hen zullen worden ingediend in verband met overlast van geur en geluid van hun paarden.
3.1.
De toezichthouders van het college hebben op 15 juni en 31 juli 2023 controles uitgevoerd op het perceel. Daarbij is geconstateerd dat een paardenschuur, een overkapping en een dakterras op de overkapping zijn gerealiseerd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Daarop heeft het college aan derde-partij een voornemen gestuurd dat strekt tot gedeeltelijke toewijzing van het handhavingsverzoek. In het verbouwen en vervolgens gebruiken van de schuur als woning, heeft het college geen aanleiding gezien om handhavend op te treden omdat sprake zou zijn van een ‘mantelzorgwoning’. [1] Voor de uitweg was volgens het college geen vergunning nodig. Naar aanleiding van het voornemen heeft derde-partij een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor een paardenstal op een andere plek op het perceel dan de zonder vergunning al gebouwde paardenstal. Ook is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de overkapping.
3.2.
Met het besluit van 22 december 2023 heeft het college het verzoek om handhaving volledig afgewezen. Hieraan lag ten grondslag dat het dakterras inmiddels was verwijderd, ten aanzien van de paardenstal sprake zou zijn van concreet zicht op legalisatie en de overkapping (door de verwijdering van het dakterras) niet langer vergunningplichtig zou zijn. [2] Nadat de bezwaarschriftencommissie advies heeft uitgebracht, heeft derde-partij een tweede aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor de paardenstal op de plek waar deze zonder vergunning al was gerealiseerd en voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van half-verharding ter plaatse van de oprit. In de beslissing op bezwaar heeft het college de afwijzing van het verzoek om handhaving, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie en onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
3.3.
Na de beslissing op bezwaar heeft het college een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van de verharding verleend. Ook is na de beslissing op bezwaar een omgevingsvergunning verleend voor de paardenstal op de huidige locatie.
3.4.
De beroepsgronden zien op de mantelzorgwoning en het aanbrengen van de verharding. Eisers hebben de beroepsgronden die zien op de overkapping en de paardenstal tijdens de zitting ingetrokken.
Mantelzorgwoning
4. Eisers betogen dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven. Eisers leggen daaraan ten grondslag dat het college het advies van de bezwaarschriftencommissie niet in acht heeft genomen. De commissie heeft geadviseerd dat het college in het kader van de zorgvuldigheid nader onderzoek had moeten doen naar de behoefte. Ook stellen zij dat de woning ten onrechte niet is gerealiseerd op de begane grond en dat niet is gekeken naar de ruimtelijke inpasbaarheid van de mantelzorgwoning. Eisers hebben ten slotte tijdens de zitting aangevoerd dat er voor de verbouwing van schuur tot mantelzorgwoning ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” [3] nodig is.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat ook het verbouwen van de voormalige hooischuur op het perceel tot mantelzorgwoning in beginsel vergunningvrij is. [4] Anders dan eiser stelt, zijn in het Bor geen voorwaarden opgenomen over de verdieping van het bijbehorend bouwwerk dat als leefruimte voor de mantelzorgwoning gebruikt zou mogen worden. Een bestaand bouwwerk kan volgens het college als mantelzorgwoning vergunningvrij worden gebruikt als er een mantelzorgbehoefte (met zorgindicatie) aanwezig is. De derde-partij heeft in 2021 een mantelzorgverklaring overgelegd. Naar aanleiding van de bezwarenprocedure heeft het college nader onderzoek gedaan. Op 19 april 2024 is een nieuwe mantelzorgverklaring verstrekt. Daarmee is volgens het college aangetoond dat de mantelzorgwoning daadwerkelijk voor mantelzorg wordt gebruikt. Het college verwijst hierbij naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [5] Hierbij maakt het volgens het college niet uit dat de pleegzoon voor wie de mantelzorgwoning is bedoeld samenwoont. Omdat het om een vergunningvrij bouwwerk gaat, is er volgens het college geen grondslag om de ruimtelijke en milieueffecten te wegen en daar eventueel handhavend tegen te op te treden.
4.2.
Uit artikel 2, onderdeel 22 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) volgt dat een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’ niet vereist is als het bouwen betrekking heeft op het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg. Mantelzorg is in artikel 1 van bijlage II bij het Bor gedefinieerd als ‘intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond’.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar voor wat betreft de mantelzorgwoning voldoende gemotiveerd is. Het college heeft voldaan aan zijn verplichting om de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Hiervoor is het toereikend dat een nieuwe mantelzorgverklaring is opgevraagd. Hiermee heeft het college, mede gelet op de beoordelingsruimte die het college toekomt bij de vraag of sprake is van mantelzorg als bedoeld in artikel 1, onderdeel 1 van Bijlage II bij het Bor, voldoende gemotiveerd dat bij de pleegzoon van derde-partij behoefte is aan mantelzorg als bedoeld in voornoemd artikel. Nu het gaat om het gebruik van de schuur voor huisvesting in verband met mantelzorg is het ‘bouwen’ en ‘gebruiken’ vergunningvrij. Een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” is om deze reden dan ook niet vereist. De bezwaren van eisers die zien op de ruimtelijke en milieufactoren kunnen om dezelfde reden ook geen aanleiding vormen voor handhavend optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Verhardingen
5. Eisers voeren aan dat de verhardingen langs de schuur in strijd met het bestemmingsplan zonder vergunning zijn aangebracht. Deze verhardingen zijn volgens eisers recent aangelegd.
5.1.
Op het moment van het primaire besluit heeft het college geen overtreding vastgesteld. Het college heeft zich daarbij geconcentreerd op de uitweg en de vraag of een uitwegvergunning nodig is. De bezwaarschriftencommissie heeft echter aan de hand van de luchtfoto’s vastgesteld dat de uitweg weliswaar bestond, maar een deel van de aangebrachte verhardingen niet. Dit grindpad, dat langs de schuur loopt, is na 2019 aangelegd. Dat is tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie ook door derde-partij bevestigd. Volgens de uitleg die de bezwaarschriftencommissie geeft aan het bestemmingsplan, geldt voor het aanbrengen van een verharding binnen de bestemming “Agrarisch met waarden” altijd een vergunningplicht. Om die reden heeft het college in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar onderzocht of legalisatie mogelijk is. Vervolgens heeft derde-partij vóór de beslissing op bezwaar een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor de verhardingen. Volgens het college is daarmee concreet zicht op legalisatie ontstaan. Om deze reden heeft het college de afwijzing van het verzoek om handhaving in de beslissing op bezwaar in stand heeft gelaten.
5.2.
Volgens artikel 4.6.1 van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, geldt er op de gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden” een omgevingsvergunningplicht voor het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, in-en uitritten, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2.
5.3.
Het college is naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden tot een volledige heroverweging van dat besluit. Hierbij is het vertrekpunt dat het college zijn eerdere besluit heroverweegt op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht en beleid. Die gehoudenheid tot een volledige heroverweging kan met zich brengen dat het college terug moet komen van een standpunt dat mogelijk eerder is ingenomen over het al dan niet handhavend optreden.
5.4.
De rechtbank oordeelt dat er op het moment van het primaire besluit weliswaar sprake was van een overtreding (aanleggen zonder vergunning), maar dat het college het verzoek om handhaving in heroverweging op juiste gronden heeft afgewezen. Op dat moment was er immers een aanvraag voor een vergunning ingediend en om die reden was er concreet zicht op legalisatie. Onder die omstandigheden had het college niet alsnog tot handhaving hoeven overgaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2, onderdeel 22, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.Op grond van artikel 3, lid 1 van bijlage II van het Bor.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
4.Op grond van artikel 2, onderdeel 22, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.