ECLI:NL:RBGEL:2025:3746

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
AWB 23/4434
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns op sigaretten aangetroffen in loods en vrachtwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag accijns die aan de belanghebbende was opgelegd. De inspecteur van de Douane had een naheffingsaanslag van € 1.089.760 en een belastingrentebeschikking van € 15.498 opgelegd, na het aantreffen van sigaretten in een door de belanghebbende gehuurde loods en in een vrachtwagen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende de sigaretten voorhanden had, omdat deze in de door hem gehuurde loods waren aangetroffen en hij aanwezig was tijdens de controle. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de sigaretten, ondanks zijn bewering dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de dozen. De rechtbank verwierp de argumenten van de belanghebbende en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand bleven. De rechtbank benadrukte dat de belanghebbende niet kon disculperen, gezien zijn actieve rol in de verzending van de sigaretten en de omstandigheden rondom de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4434

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Douane Arnhem, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 mei 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.089.760. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 15.498 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De inspecteur heeft daarbij verzocht om beperkte kennisneming voor een aantal onderdelen van bijlage 16 bij het verweerschrift op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De geheimhoudingskamer heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Naar aanleiding van de uitspraak van de geheimhoudingskamer heeft de inspecteur zich niet meer beroepen op beperkte kennisneming en een ongeschoonde versie van bijlage 16 overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .

Feiten

1. Belanghebbende drijft onder de naam [naam bedrijf 1] een eenmanszaak in verzekeringen en hypotheken en onder de naam [naam bedrijf 2] een eenmanszaak voor zakelijke dienstverlening, import en export.
2. Vanaf 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2021 heeft belanghebbende een loods gehuurd aan [locatie 1] in [plaats 2] (de loods).
3. Op 23 juni 2021 om ongeveer 19:30 uur hebben douaneambtenaren met instemming van belanghebbende een controle uitgevoerd in de loods. Van de controle is een proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal is de volgende gang van zaken beschreven.
4. De douaneambtenaren zagen in de loods een stapel met steenwolisolatiemateriaal en achttien pallets met op iedere pallet twee grote bruine kartonnen dozen. Alle dozen hadden een etiket met de vermelding ‘ [naam bedrijf 3] ’. Op de vraag van de douaneambtenaren of belanghebbende wist wat er in de dozen zat, heeft belanghebbende geantwoord dat hij dit niet zeker wist en dacht dat isolatiemateriaal in de dozen zat verpakt. Een hondengeleider van de douane heeft vervolgens diensthond [naam diensthond] de grote bruine kartonnen dozen laten afzoeken. [naam diensthond] is een gecertificeerde Rijkspeurhond voor tabak en precursoren. Tijdens het afzoeken blafte [naam diensthond] , wat voor de hondengeleider een teken was voor de mogelijke aanwezigheid van tabak of precursoren. De hondengeleider heeft vervolgens een doos geopend. Hij trof daarbij pakjes sigaretten van het merk [naam merk 1] aan die niet waren voorzien van accijnszegels.
5. Tijdens de controle bevond belanghebbende zich in het kantoorgedeelte van de loods. Na het openen van de dozen in de loods is nogmaals aan hem gevraagd of hij wist wat in de dozen zat. Belanghebbende heeft daarop geantwoord dat hij dit niet zeker wist, dat die avond om ongeveer 20:30 uur een tweede zending zou arriveren en dat de volledige zending vlak daarna weer zou worden opgehaald door een andere vervoerder voor transport naar waarschijnlijk Engeland. Belanghebbende is vervolgens onder begeleiding in de kantoorruimte gebleven.
6. Rond 20:48 uur zagen de douaneambtenaren een witte vrachtwagen van het merk [naam merk 2] , type [type] , met kenteken [kentekennummer] (de vrachtwagen) de straat in rijden. Op de vrachtwagen stond de vermelding ‘ [naam bedrijf 4] (…)’. De chauffeur van de vrachtwagen (de chauffeur) heeft op verzoek van de douaneambtenaren de laadruimte geopend en de douaneambtenaren hebben daarin tien pallets met elk twee grote bruine kartonnen dozen aangetroffen. Alle dozen waren voorzien van een etiket met de vermelding ‘ [naam bedrijf 3] ’. In de dozen troffen de douaneambtenaren pakjes sigaretten aan van de merken [naam merk 1] en [naam merk 3] , die niet waren voorzien van accijnszegels. In één van de dozen troffen de douaneambtenaren ook een gps-tracker aan. In de vrachtwagen zijn verder vier pallets met isolatiemateriaal aangetroffen.
7. Rond 21:15 uur zagen de douaneambtenaren een witte vrachtwagen met de opdruk [naam bedrijf 5] vanuit de [locatie 2] richting [locatie 1] rijden. Het voertuig was voorzien van een Engelse kentekenplaat. De douaneambtenaren zagen dat het voertuig even stil bleef staan, vervolgens linksaf sloeg richting de [locatie 3] en van de loods vandaan reed. De douane heeft vervolgens met behulp van de aanwezige politieambtenaren het voertuig gestopt. Het voertuig bleek na controle leeg. De Engelssprekende chauffeur van dit voertuig heeft een vervoersdocument overhandigd met de volgende vermeldingen:
Sender; [naam bedrijf 2] , [locatie 1] , [postcode] [plaats 2]
Loading place of goods; [plaats 2] Nederland
Number of packages/Nature of goods: 32 Pallets 64 Boxes, [naam bedrijf 3] .
8. De douaneambtenaren hebben vervolgens opsporingsambtenaren van de FIOD ingeschakeld die naar de loods zijn gekomen. De opsporingsambtenaren hebben van hun bevindingen een proces-verbaal opgemaakt. De opsporingsambtenaren hebben de Engelssprekende chauffeur verhoord, die heeft verklaard dat:
  • hij in de afgelopen twee maanden circa vijf of zes keer eerder op het adres [locatie 1] , [postcode] [plaats 2] heeft geladen;
  • hij steeds 32 pallets heeft geladen;
  • zijn lading in de afgelopen twee maanden één keer is gecontroleerd bij [plaats 3] en dat er toen isolatiemateriaal is aangetroffen.
9. De opsporingsambtenaren hebben 22 pallets met sigaretten van het merk [naam merk 1] en zes pallets van het merk [naam merk 3] in beslaggenomen. Per pallet zaten 160.000 sigaretten verpakt in twee dozen, in totaal 4.480.000 sigaretten. In de loods zijn 2.880.000 aangetroffen en in de vrachtwagen 1.600.000 sigaretten.
10. De FIOD heeft vervolgens een opsporingsonderzoek ingesteld. In het kader van dit opsporingsonderzoek is vastgesteld dat de vrachtwagen eigendom was van [naam bedrijf 4] uit [plaats 4] . De FIOD heeft gegevens gevorderd en ontvangen van [naam bedrijf 4] . Uit deze gegevens blijkt dat de vrachtwagen op 23 juni 2021 is gehuurd bij [naam bedrijf 4] door een persoon die zich heeft gelegitimeerd met een rijbewijs op naam van [persoon D] .
11. De FIOD heeft (pro forma) facturen aangetroffen van de aankoop van isolatiemateriaal door [naam bedrijf 2] op de laptop van belanghebbende. De FIOD heeft vervolgens een onderzoek ingesteld bij de leverancier en informatie opgevraagd over alle leveringen aan [naam bedrijf 2] . De FIOD heeft drie facturen van de leverancier ontvangen met de data 25 mei 2021, 31 mei 2021 en 14 juni 2021. Op de facturen is onder meer het volgende vermeld:
Factuurdatum Aantal Factuurbedrag excl. Btw
25 mei 2021 64 pakken 6pl/pak € 1.292,80
31 mei 2021 43 pakken 15pl/pak € 1.202,71
14 juni 2021 32 pakken 15pl/pak € 950,40
12. De FIOD heeft telefonisch contact opgenomen met de leverancier met de vraag hoeveel pallets de aankopen betroffen. De leverancier heeft daarop het volgende antwoord gegeven:
  • 25 mei 2021: drie of vier pallets
  • 31 mei 2021: drie pallets
  • 14 juni 2021: twee pallets
13. De FIOD heeft op het kantoor van de loods administratieve bescheiden in beslag genomen, waaronder zes sets vrachtbrieven. Het gaat om zes zendingen van [naam bedrijf 2] aan [naam bedrijf 6] ) met een adres in het Verenigd Koninkrijk in de periode van 18 mei 2021 tot en met 24 juni 2021. Bij de meeste vrachtbrieven zijn facturen gevoegd. De vrachtbrieven vermelden de volgende hoeveelheden:
Datum vrachtbrief Pallets Dozen Gewicht (kg)
18-05-2021 30 60 660
26-05-2021 32 64 1130
01-06-2021 32 60 1190
09-06-2021 30 60 1190
15-06-2021 32 60 1215
24-06-2021 32 64 1265
De vrachtbrief van 24 juni 2021 betreft de zending die in beslag is genomen door de FIOD.
14. Belanghebbende is twee keer verhoord door opsporingsambtenaren van de FIOD. Hij heeft daar bij onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Aan het begin van dit jaar heb ik 1 dienst geleverd en voor de rest kan ik geen antwoord geven. De dienst bestond uit inpakken, ompakken en versturen. Dit betrof isolatiemateriaal en bouwmateriaal. Deze klant is via iemand bij mij binnen gekomen, ik weel niet wie dat was Er zijn ook klanten die ik afwijs omdat het teveel werk was en deze klant kon ik wel behappen De klant was op zoek naar iemand die bouwmaterialen kon versturen naar Engeland omdat daar vraag voor was. Ik had dat nog nooit eerder gedaan. Die klant heeft mij in februari zelf benaderd voor deze vraag . De klant is [naam bedrijf 6] . Het was geen Nederlandse sprekende meneer die dit vroeg maar een man die in Engelse taal met mij sprak. Ik heb voor hem isolatie ingekocht. Die inkoop heb ik via de bank betaald. Ik heb de inkoop van het isolatiemateriaal betaald van de zakelijke rekening. Deze staat op naam van [naam bedrijf 2] . Ik weet het bankrekeningnummer niet uit mijn hoofd. Ik heb de inkopen betaald van mijn zakelijke rekening, ik kan mij niet voorstellen dat dat met een andere rekeningnummer is betaald. [naam bedrijf 6] heeft niet op de zakelijke rekening betaald, ze moeten nog steeds betalen. Ik heb een stuk of 5 leveringen gedaan naar [naam bedrijf 6] . Ze hebben wel een deel betaald op een vreemde manier, ze stuurde mij de 23e een berichtje via de telefoon dat ze geld in de brievenbus hadden gedaan De persoon die dit stuurde ken ik niet bij naam. Deze persoon regelde het volgens mij organisatorisch maar was volgens mij niet van [naam bedrijf 6] . Waarom ik dat denk weet ik niet precies. Ik heb zelf nooit contact gezocht met [naam bedrijf 6] . Ik vond het wel raar dat ze het geld in de brievenbus hebben gedaan. Ik was er niet bij dus ik weet niet of hij het in de brievenbus heeft gedaan, dat is een wilde gok. Er is gezegd er is geld in je brievenbus gedaan. Als u mij vraagt hoeveel geld er in de brievenbus dan kan ik u zeggen dat het om € 6000,00 gaat. Ik weel wel dat het te weinig was. Volgens de facturen zit ik op 96 dus ik kom ruim 35 te kort. Ik heb slechts 1 keer die € 6000 ontvangen en het bedrag van 96 is voor die 5 transporten totaal. Ik heb wel een paar keer een reminder gestuurd per mail om het geld te vragen. Ik ken me geen naam herinneren naar wie ik die mail gestuurd heb. Toen die man zich melde om voor hen de bouwmaterialen te versturen heb ik het bedrijf [naam bedrijf 6] wel opgezocht op het internet. Ik zag dat het een groot bedrijf was. De man in Nederland zat er dus tussen en ik heb dus zelf geen afspraken gemaakt met [naam bedrijf 6] . De man in Nederland sprak Engels met mij. Hij regelde alles, ze hebben bij mij inpak gedaan, inkoop gedaan van bouwmaterialen en hij zorgde ervoor dat de materialen werden opgehaald. Ik heb van 2 vrachten de inkopen niet gedaan. Ik heb het een paar keer zelf omgepakt. Ik heb ook hen mee geholpen om de materialen om te pakken naar de grote dozen De man die Engels sprak was daar ook bij aanwezig en hielp ook mee. Er waren nog meer mensen aanwezig om te helpen en dat waren volgens mij oost Europeanen. Ik vermoed dat ze daar vandaan kwamen vanwege hun taal. De Nederlandse man had 1 man mee genomen en die had ook een ander mee genomen. De Nederlandse man deed eigenlijk weinig want hij had lichamelijke klachten. Die twee oost Europeanen waren aan het werk, je kon wel zien dat ze het vaker hadden gedaan want ze hadden wel een hoog tempo. De materialen om om te pakken namen ze zelf mee. Ik hoefde alleen maar de ruimte ter beschikking te stellen. Dat ompakken op mijn locatie zal twee of drie keer geweest zijn. De eerste twee keer van de vijf levering heb ik zelf geregeld maar qua tijd lukte het niet meer en heb dan aan hen gezegd dat ze het zelf moeten regelen. De zaterdag voor 23 juni kwamen ze bij mij de isolatie materiaal op halen en ze gingen het zelf ompakken op een andere locatie en toen is het woensdag 23 juni weer terug gebracht. Ik verzorgde de papieren en daarom is de isolatie materiaal terug gekomen. Van mijn adres zou het de volgende dag worden geladen worden. De Engels sprekende man die in Nederland was zou het transport regelen. Ik had zelf geen contact met de transporteur. De Engels sprekende man vertelde mij wanneer de transporteur zou komen Als het lang duurde nam ik contact met de Engels sprekende man en vroeg wanneer de transporteur zou komen en dan ging die bellen. Ik heb met de man per keer af wat de kosten waren. Ik heb niks vastgelegd, alles was mondeling afgesproken. Ik ga niet vergeten wat ik moet factureren Ik doe wat op de inkoopprijs, ik had geen vaste marge, de concurrentie is groot. Ik factureerde ook wat op dienstverlening.
(…)
V: Wie doet de administratie van [naam bedrijf 2] en op welke wijze?
A: Ik doe het zelf, ik ben wel heel slordig in. Ik deed facturen en de BTW aangifte.
(…)
V: Wie had toegang in de loods op het adres [locatie 1] in [plaats 2] ?
A: De verhuurder en ik konden er in. Ik heb wel eens de sleutel uitgeleend maar zeg niet aan wie. Ik kwam zelf 1 a 2 keer per week in de loods, dan kon ik op mijn gemakkie mijn assurantie dingetjes doen. Als ik de sleutel ter goede trouw heb uitgeleend en daar een vergoeding voor kreeg dan weet ik niet wie daar in de loods waren en hoeveel mensen. Ik heb ze niet specifiek gevraagd wat ze daar deden. Ik ga er vanuit dat ze daar isolatiemateriaal gingen ompakken. Het zou kunnen dat de Engels sprekende man uit Nederland of die 2 andere mannen de sleutel hebben geleend. De vergoeding zou dan in de facturering zitten als dat zo zou zijn.
(…)
V: Waarom was u op 23 juni 2021 aanwezig in de loods op het adres [locatie 1] in [plaats 2] ?
A: Omdat de isolatie materiaal terug gebracht zou worden voor verzending. Dat werd mij verteld door de Engels sprekende man. Hij gaf niet aan wie er kwam maar wel hoe laat de levering zou komen. Ik was een beetje boos want hij belde vlak voor etenstijd. Ik was toen in [plaats 1] . Of zeg ik het nou goed, het was volgens mij de tweede keer. Ik ben die dag een paar keer heen en weer gegaan naar [plaats 2] . Bij de eerste lading bleek dat het maar de helft van de spullen was. De chauffeur die bij mij kwam om de spullen te brengen vertelde mij dat hij dit moest komen brengen en hij zou nog een keer komen om het restant te komen brengen. Er zat een groot gat in van 2 uur en waar hij heen gereden is weet ik niet. Hij zou na het eten komen voor de tweede lading. Ik denk dat hij rond 20.00 weer zou komen.
(…)
V: Wie maakte deze CMR-documenten op?
A: Dat heb ik zelf gemaakt. Ik wist de hoeveelheid wat ik op moest maken, ik denk dat ze de gegevens aan mij hebben doorgegeven. Dat zal door de Engels sprekende man in Nederland zijn doorgegeven. Ik denk dat ik deze CMR de 23e juni heb opgemaakt. Ik had iets verkeerds gedaan, toen belde die mevrouw dat er iets verkeerds was gegaan, ik denk dat er iets met het factuurnummer fout was gegaan. Het export document werd door een bedrijf in [plaats 5] opgemaakt, ik weet niet meer hoe het bedrijf heet. Ik betaalde rond de € 50. Ik betaalde de factuur via de zakelijke rekening van [naam bedrijf 2] . Als u mij vraagt of er nog een andere firma is geweest die voor mij export documenten heeft gemaakt kan ik u zeggen ik denk het niet.
(…)
V: Hoe verloopt het proces vanaf het plaatsen van de order door [naam bedrijf 6] tot aan de betaling aan [naam bedrijf 2] door [naam bedrijf 6] ?
A: Rommelig, het liep via de Engelssprekende man in Nederland. Die nam contact met mij op om het in te kopen, of om te verpakken. Ik weet niet of hij altijd op dezelfde manier contact met mij op nam. Hij kon ook wel eens voor de deur staan. Hij vroeg of ik isolatie materiaal voor hem in wilde kopen. Hij vroeg niet specifiek naar een bepaalde soort maar om een bepaalde dikte. Ik belde hem op en vertelde hem welk isolatie materiaal ik kon krijgen. Dezelfde dag kreeg ik te horen wat ik kon kopen en ik hoefde met hem niet te onderhandelen over prijzen. Hij heeft wel onderhandeld over de prijs inclusief dienstverlening. Hij gaf telefonisch akkoord voor de prijzen. Er is niks op schrift gesteld. Achteraf had ik alles beter op papier kunnen hebben omdat de betaling achterwege bleef. Ik denk dat ik offertes heb opgevraagd voor het kopen van de isolatie materiaal. Dan kun je overleggen over de prijzen. Dat lijkt me wel een logische volgorde. Ik heb niet per definitie afspraken gemaakt over de levering naar [naam bedrijf 6] . Termijn zou zijn over een paar dagen, niet te lang in de opslag. De opslag moest uiteraard ook worden betaald, dat zat bij de factuur in. Ik heb wel links en rechts offertes gevraagd maar had geen vaste leverancier. Ik weet er wel eentje, dat is de [naam bedrijf 7] . Ik weet niet of ik bij andere bedrijven heb besteld. Ik was op zoek naar snelle leveringen van het materiaal. De Engelssprekende persoon gaf alle gegevens door die op de factuur moesten komen. Ik stuurde de factuur via de e-mail naar [naam bedrijf 6] . Ik weet het e-mail adres niet meer, ik heb het adres er uit gegooid. Het was een g-mail adres. De Engelssprekende man had een e-mail adres aangemaakt, het was een g-mail account. Ik stond daar ingelogd. Dat heeft de Engelssprekende man gedaan. Als u zegt dat u het raar vindt dat de Engelssprekende man die u verder niet kent op uw computer bezig vindt, zeg ik u dat ik dat niet raar vond maar achteraf gezien vond ik het wel raar. Ik weet achteraf wel waarom voor deze constructie gekozen is, ik had geen argwaan, ben goed van vertrouwen misschien wel een beetje naïef. Als u mij vraagt of na het leveren aan [naam bedrijf 6] nog contact hebt gehad over de zending vertelde de Engels sprekende man mij dat de zending keurig was aangekomen.
(…)
V: Wie is de transporteur van de leveringen van [naam bedrijf 2] aan [naam bedrijf 6] ?
A: Ik heb elke keer een andere chauffeur gezien. Ik heb er eentje twee keer gezien. Dat was de chauffeur die ook de 23e juni aanwezig was. Het was volgens mij wel elke keer hetzelfde transport bedrijf. Die is ook geregeld door de Engelssprekende man. Ik wil de naam van deze Engels sprekende man niet noemen omdat ik niet weet wat de gevolgen kunnen zijn. Ik heb bij de eerste ontmoeting van deze man een kaartje gehad waarop ook het bedrijf [naam bedrijf 6] op stond. Ik wil de naam niet zeggen vanwege de mogelijke persoonlijke gevolgen.
(…)
V: De vraag wordt opnieuw gesteld, wilt u nog iets toevoegen aan uw verklaring?
A: ik heb niets met die sigaretten te maken. Op uw opmerking waarom ik geen aangifte heb gedaan, ik heb geen aangifte gedaan omdat ik vrees voor represailles richting mij en mijn gezin.
(…)”
15. Ook de chauffeur is verhoord door opsporingsambtenaren van de FIOD. Hij heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
16. Bij brief van 21 maart 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag accijns kenbaar gemaakt. Bij brief van 20 april 2022 is namens belanghebbende op dit voornemen gereageerd. Bij brief van 22 april 2022 heeft de inspecteur hierop gereageerd en geen aanleiding gezien af te wijken van zijn voornemen.
17. Met dagtekening 12 mei 2022 is de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur is hierbij uitgegaan van een tarief van € 243,25 per duizend sigaretten.

Beoordeling door de rechtbank

18. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
19. In geschil is of belanghebbende de tijdens de controle aangetroffen sigaretten voorhanden had of betrokken was bij het voorhanden hebben.
20. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtskader
21. Vóór 1 april 2010 werd op grond van artikel 2f van de Wet op de accijns (WA) als uitslag tot verbruik mede aangemerkt het voorhanden hebben van een accijnsgoed dat niet overeenkomstig de bepalingen van deze wet in de heffing is betrokken. De Hoge Raad had voor de toepassing van artikel 2f van de WA enkele voorwaarden ontwikkeld zoals het wetenschapsvereiste en de feitelijke beschikkingsmacht. [1] Volgens de Hoge Raad heeft degene die accijnsgoederen in opdracht van derden vervoert of doet vervoeren dan wel onder zijn beheer opslaat of doet opslaan, terwijl hij de hoedanigheid van de goederen kent en daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, de feitelijke beschikkingsmacht over deze goederen. Indien hij tevens weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken, levert dit een voorhanden hebben op in de zin van artikel 2f van de WA.
22. Tot 13 februari 2023 was de ‘Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG’ (de Accijnsrichtlijn) van kracht. Vanaf 13 februari 2023 geldt de Richtlijn (EU) 2020/262 van de Raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (herschikking).
23. Met de Wet implementatie horizontale richtlijn accijns [2] zijn de bepalingen geïmplementeerd waarmee uitvoering wordt gegeven aan de Accijnsrichtlijn. De relevante regels (geldend in 2021) zijn als volgt.
24. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder meer tabaksproducten. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de tabaksproducten. [3] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [4] Het is niet toegestaan een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van deze wet in de heffing is betrokken. [5] De accijns wordt onder meer geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. [6] De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik, dat bij het voorhanden hebben het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben is. [7] Tabaksproducten moeten bij de uitslag tot verbruik zijn voorzien van het voor het desbetreffende tabaksproduct voorgeschreven accijnszegel. [8]
25. In de memorie van toelichting is over de gewijzigde regels het volgende opgemerkt: [9]
“(…) De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde «voorhanden hebben» wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan «de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is». Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). (…)”
26. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft over het begrip ‘voorhanden hebben’ zoals dat is opgenomen in de Accijnsrichtlijn het volgende overwogen: [10]
“(…) 24 Het begrip persoon die goederen „voorhanden heeft” ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek in zijn bezit heeft. In dit verband is het niet relevant of de betrokken persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de goederen die hij voorhanden heeft.
(…)
28 Net zoals artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118 bevat artikel 8, lid 1, onder b), van deze richtlijn geen uitdrukkelijke definitie van het begrip „voorhanden hebben” en vereist het niet dat de betrokken persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de goederen die hij voorhanden heeft, noch dat hij weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat op grond van die bepaling de accijns verschuldigd wordt.
(…)
30 Hieruit volgt dat in de gevallen waarin de Uniewetgever in richtlijn 2008/118 wenste dat er bij de vaststelling van de persoon die tot voldoening van de accijns gehouden is, rekening wordt gehouden met een element van opzet, hij in die richtlijn een uitdrukkelijke bepaling in die zin heeft opgenomen.(…)”
27. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in een uitspraak van 18 januari 2019 [11] het volgende overwogen over het begrip ‘betrokken zijn’:
“(…) 4.5. Het Hof stelt voorop dat het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ in de Richtlijn niet nader is uitgewerkt. Aangezien ook de wettekst geen definitie bevat van dit begrip, dient dit begrip – gelet op onder meer rechtsoverwegingen 19 en 20 uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 mei 1985, C-139/84 (Van Dijk’s Boekhuis), ECLI:EU:C:1985:195, – mede te worden uitgelegd aan de hand van het spraakgebruik. Zoals de Rechtbank heeft geoordeeld wordt onder ‘betrokken zijn’ verstaan volgens het Groot woordenboek van de Nederlandse taal: ‘in iets gemoeid zijn’. In het spraakgebruik wordt ook wel gesproken over ‘ergens mee te maken hebbend’.
(…) Het maakt naar het oordeel van het Hof niet uit of die betrokkenheid betrekking heeft op het feitelijke logistieke proces, zoals bijvoorbeeld vervoer en opslag, dan wel de administratieve en financiële afwikkeling van het proces waarbij sprake is geweest van het voorhanden hebben in de zin van artikel 7, tweede lid, onder b, van de Richtlijn. (…)”
28. De Hoge Raad overwoog in cassatie [12] daarover het volgende:
3.2
Onder ‘betrokken zijn’ bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen waarover geen accijns is geheven (als bedoeld in artikel 51, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet en artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Accijnsrichtlijn), moet worden begrepen het verhandelen van dergelijke accijnsgoederen ten behoeve van degene die de goederen voorhanden heeft. Tot dat verhandelen moet worden gerekend het in opdracht van diegene optreden als doorgeefluik van de koopsommen voor de desbetreffende accijnsgoederen, door die koopsommen met gebruikmaking van valse facturen op een eigen bankrekening te ontvangen en vervolgens aan de opdrachtgever af te geven. Dat bij het verstrekken van dergelijke opdrachten niet erbij wordt verteld op welke verkoop en op welke accijnsgoederen de koopsom specifiek betrekking heeft, zoals het middel kennelijk wil betogen, doet aan het op die grond verschuldigd zijn van de accijns niet af.
29. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overwoog ten aanzien van het begrip ‘betrokken zijn’ het volgende: [13]
4.4.
Onder het begrip ‘betrokken zijn bij’ moet naar het oordeel van het Hof worden verstaan ‘in iets gemoeid zijn’ dat in het spraakgebruik ook wel wordt geduid als ‘ergens mee te maken hebbend’ (vgl Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:162). Deze definitie sluit aan bij de in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeelden van personen die betrokken zijn bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen.
Inhoudelijke beoordeling
30. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij de sigaretten niet voorhanden had en daar ook niet bij betrokken is geweest. De sigaretten lagen in dozen die waren verpakt als isolatiemateriaal en de dozen waren afgesloten, zodat de sigaretten niet zichtbaar waren. Hij had geen wetenschap van de inhoud, was te goeder trouw en hij is niet in voldoende mate betrokken geweest om een naheffingsaanslag accijns te kunnen opleggen. De sigaretten die zijn aangetroffen in de vrachtwagen heeft hij zonder meer nooit voorhanden gehad.
31. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de sigaretten voorhanden had, omdat deze in de door hem gehuurde loods zijn aangetroffen en het wetenschapsvereiste geen rol meer speelt. Als belanghebbende de sigaretten niet voorhanden zou hebben gehad, dan was hij volgens de inspecteur betrokken bij de opslag ervan.
32. Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende de sigaretten die in de loods zijn aangetroffen voorhanden. De sigaretten bevonden zich in de door belanghebbende gehuurde loods. Belanghebbende was in de loods op het moment dat de controle plaatsvond en de sigaretten zijn aangetroffen. Belanghebbende had de sigaretten daarom fysiek in bezit en dus voorhanden.
33. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij geen wetenschap had dat sigaretten in de dozen zaten en hij daarom deze niet voorhanden had. Ook heeft belanghebbende gewezen op de rechtspraak van de Hoge Raad dat een werknemer zich kan disculperen.
34. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet. Het wetenschapsvereiste speelt geen rol meer bij de beantwoording van de vraag of iemand accijnsgoederen voorhanden heeft. Het klopt dat de Hoge Raad heeft aanvaard dat onder omstandigheden een werknemer zich kan disculperen. [14] Belanghebbende is echter geen werknemer. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden ook overigens geen grond voor belanghebbende om zich te kunnen disculperen. Van goede trouw is ook geen sprake. De rechtbank wijst hierbij op de volgende feiten en omstandigheden.
Belanghebbende heeft op verzoek van een Engelsprekende man isolatiemateriaal besteld voor verzending aan [naam bedrijf 6] , gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Belanghebbende heeft het isolatiemateriaal besteld bij één leverancier. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende ook bij andere leveranciers isolatiemateriaal heeft besteld. De leverancier heeft verklaard dat belanghebbende in totaal voor ongeveer negen pallets aan isolatiemateriaal heeft besteld. Op de zes vrachtbrieven en de bijbehorende facturen met betrekking tot de verzending van isolatiemateriaal aan [naam bedrijf 6] is vermeld dat het in totaal gaat om 188 pallets. Ook als belanghebbende voor twee zendingen de inkopen niet zelf zou hebben gedaan, zoals hij heeft verklaard, is er een onverklaarbaar groot verschil tussen het door belanghebbende ingekochte isolatiemateriaal en de zendingen volgens de vrachtbrieven. Belanghebbende heeft verklaard dat hij een paar keer zelf heeft omgepakt en heeft geholpen de materialen om te pakken naar de grote dozen. Hij heeft geen enkele verklaring gegeven voor het ompakken in grotere dozen, terwijl aannemelijk is dat het verzenden van meer pallets en grotere dozen zal leiden tot hogere verzendkosten. Hij heeft ook verklaard dat op de zaterdag vóór 23 juni 2021 isolatiemateriaal bij de loods is opgehaald, dit op een andere locatie is omgepakt en dat de zending in twee delen is teruggebracht. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat belanghebbende wist dat niet uitsluitend sprake was van de verzending van het door hem ingekochte isolatiemateriaal. Belanghebbende heeft verklaard dat hij zelf de vrachtbrieven en de facturen heeft opgesteld. Belanghebbende heeft dus op de vrachtbrief en de factuur van de gecontroleerde zending vermeld dat uitsluitend sprake was van isolatiemateriaal, terwijl hij wist dat het niet om het isolatiemateriaal kon gaan dat hij had ingekocht. Daar komt het volgende bij. Belanghebbende is niet nagegaan of de persoon die zei dat hij voor [naam bedrijf 6] werkte daar ook daadwerkelijk toe bevoegd was. Volgens belanghebbende vroeg de Engelsprekende man die zei [naam bedrijf 6] te vertegenwoordigen niet specifiek naar een bepaalde soort, terwijl dat bij het gebruik isolatiemateriaal een erg relevant gegeven lijkt. Belanghebbende heeft verder verklaard dat hij contant kreeg betaald, dat het geld in de brievenbus werd gestopt en dat hij van een voor hem onbekende daarover een sms-bericht kreeg. Belanghebbende heeft ook de naam van de Engelssprekende man niet willen delen met de FIOD uit angst voor represailles. Deze omstandigheden tezamen genomen hebben de rechtbank tot de overtuiging gebracht dat het niet anders kan zijn dan dat belanghebbende wist dat de dozen goederen bevatten die uit het zicht van de autoriteiten moesten blijven en dat hij daarbij meehielp. Van disculpatie kan dan geen enkele sprake zijn.
35. Ten aanzien van de sigaretten die zijn aangetroffen in de vrachtwagen kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende deze fysiek in bezit en dus voorhanden had. Belanghebbende was echter wel betrokken bij het voorhanden hebben van deze sigaretten. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft belanghebbende een belangrijke rol gespeeld bij de voorgenomen verzending van de aangetroffen onveraccijnsde sigaretten naar het Verenigd Koninkrijk. De handelingen die belanghebbende heeft verricht, zoals het inkopen van isolatiemateriaal als dekmantel voor buiten het zicht houden van andere goederen voor de autoriteiten, het opmaken van de vrachtbrief en de factuur waarvan hij wist dat deze niet uitsluitend het door hem ingekochte isolatiemateriaal betrof, het ompakken van het isolatiemateriaal in grotere dozen en het beschikbaar stellen van de loods in afwachting van transport naar het Verenigd Koninkrijk, brengen met zich dat hij betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de sigaretten die zijn aangetroffen in de vrachtwagen. Uit de wet en de Accijnsrichtlijn en uit de relevante rechtspraak volgt niet dat vereist is dat degene die betrokken is bij het voorhanden hebben de wetenschap moet hebben dat sprake is van goederen waarvan de accijns niet is betaald. De in punt 34. genoemde feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat belanghebbende zich ook ten aanzien van de betrokkenheid niet kan disculperen.
36. De conclusie is dat inspecteur de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Belanghebbende heeft de hoogte van de naheffingsaanslag niet bestreden. De rechtbank ziet geen reden de naheffingsaanslag lager vast te stellen, zodat ook de naheffingsaanslag ook tot de juiste hoogte is opgelegd.
Belastingrente
37. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

38. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. J.A.L. Heldens, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0197 en Hoge Raad 14 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9493.
2.Wet van 23 december 2009 tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9), Stb. 2009, 608.
3.Artikel 1, eerste lid, letter f, en tweede lid, van de WA.
4.Artikel 2, eerste lid, letter b, van de WA.
5.Artikel 5, eerste lid, letter b, van de WA.
6.Artikel 51, eerste lid, letter b, van de WA.
7.Artikel 52, eerste lid en tweede lid, letter b, van de WA.
8.Artikel 73, eerste lid, van de WA.
9.Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8 en 23.
10.Hof van Justitie 10 juni 2021, WR, C‑279/19, ECLI:EU:C:2021:473.
12.Hoge Raad 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:169.
13.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6548.
14.Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659.