ECLI:NL:RBGEL:2025:3747

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
448091
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op onrechtmatige uitlatingen over de Radboud Universiteit in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Radboud Universiteit (RU) en een gedaagde partij. De RU vorderde een verbod op het doen van onrechtmatige uitlatingen door de gedaagde, die beschuldigingen van fraude en machtsmisbruik jegens de universiteit had geuit. De procedure begon met een dagvaarding en mondelinge behandeling, waarbij de gedaagde in persoon verscheen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde herhaaldelijk ongefundeerde beschuldigingen had geuit die de reputatie van de RU ernstig schaadden. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde niet voldeed aan de inschrijvingsvoorwaarden voor de masteropleiding aan de RU, omdat hij geen geldige verblijfsstatus kon overleggen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig handelde door zijn beschuldigingen publiekelijk te uiten en dat dit de goede naam van de RU aantastte. De vorderingen van de RU werden grotendeels toegewezen, inclusief een contactverbod voor de gedaagde en de verplichting om onrechtmatige uitlatingen te staken. De rechtbank legde ook een dwangsom op voor het geval de gedaagde in gebreke zou blijven.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/448091 / KG ZA 25-61
Vonnis in kort geding van 15 mei 2025
in de zaak van
STICHTING RADBOUD UNIVERSITEIT,
gevestigd te Nijmegen,
eisende partij,
hierna te noemen: RU,
advocaat: mr. J. Becker te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
deels verblijvende te [verblijfplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 62
- de aanvullende producties 63 tot en met 68 van RU
- de door [gedaagde] op 3 maart 2025, 20 maart 2025 en 26 maart 2025 ingediende stukken
- de mondelinge behandeling op 1 april 2025 en de voortzetting van die mondelinge behandeling op 14 april 2025 in aanwezigheid van een tolk in de Engelse taal, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van RU
- het door [gedaagde] op 14 april 2025 ingediende ‘statement’ (met als titel: ‘14 April introductory statement’), waarvan de eerste vier pagina’s tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 14 april 2025 (vertaald in het Nederlands) zijn voorgedragen.
2. De feiten
2.1. RU is een instelling in de zin op de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW).
2.2. In 2023 heeft [gedaagde] zich als student aangemeld voor het academisch jaar 2023/2024 voor de master ‘Communication and Information studies, specialisation Global Communication and Diversity’.
2.3. Op 19 april 2023 is [gedaagde] voorwaardelijk toegelaten deze master, mits hij voor 1 juni 2023 zou voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden en in dat kader – onder meer – bewijs zou overleggen van zijn verblijfsstatus. De betreffende e-mail van RU aan [gedaagde] van 19 april 2023 luidt als volgt.
Dear [voornaam] ,
We would like to inform you that you are conditionally admitted to the Master’s programme in Communication and Information Studies, specialisation Global Communication and Diversity. “Conditionally” means that you have to fulfil the following admission and enrolment requirements in time. This message contains the follow-up actions you still need to complete to be able to start your study programme at Radboud University.
Check your information first
Please check the following information carefully.
If it is incorrect, e-mail us the correct information immediately.
Student name [gedaagde]
Student number [studentnr.]
Study programme name Master Communication and Information Studies
Programme start date 1 September 2023
Academic year 2023-2024
Study duration 1 year (60 EC)
Enrolment deadline 1 June
Finalise these follow-up actions
Take the following actions before the
enrolment deadlineso that you can actually start your study programme.
1. Send us certified copies of your documents
2. Complete the Pre-Arrival Services form
3. Select your payment method
4. Note these dates in your calendar
1.
Send us certified copies of your documents
To meet the admission and enrolment requirements, you must send us certified copies of several documents.
 Check the 2-minute video:
What is a certified copy and how do you obtain certified copies?
Please note, in some cases we can verify diplomas and other documents online. For more information visit
online verification.
Please send us certified copies of the following documents before the
enrolment deadline:
 Bachelor of Science (Honours) in Sociology, University of [land] , 2011
 Master of Arts in Human Rights, University of Sussex, 2015
 A translation of your diploma in English, Dutch, of German by a sworn translator
 A valid English language test with a satisfactory result. Check
herethe accepted English language test requirements per programme and how you can share your results with us
Please send the certified copies of the above documents by
1 Juneto:
Radboud University
F.A.O.: Central Student Administration Office
Houtlaan 4
6525 XZ Nijmegen
The Netherlands
You need more knowledge in quantitative research as conducting communication research is an essential component of this programme. We
urgently adviseyou to study chapters on the t-test, ANOVA, en Chi-square in Andy Field’s “Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics” before the start of the programme at Radboud University.

2.Complete the Pre-Arrival Services form

After this admission decision, you will receive a request to complete the Pre-Arrival Services form in OSIRIS, which you have to submit before 1 June. If you do not meet the deadline, you are not eligible for housing support and our visa team cannot start the visa application.
Housing
We do our best to arrange housing for first-year international students who do not live in the Netherlands, but unfortunately finding student housing in Nijmegen is difficult. Our urgent advise is therefore to start looking for accommodation yourself as well.
Take a look at the information on housing for international students.
Visa
A condition for enrolment at Radboud University is that you have a valid residence permit. The sooner you send us the above documents, the sooner we can start the visa application process. Please note we need to receive the documents before the enrolment deadline, but preferably as early as possible. We will then keep you informed of the progress.
Take a look at the information on visas and residence permits.

3.Select your payment method

As of June you can indicate in Studielink how you want to pay the tuition fees. You will receive an email from Studielink, as soon as this is possible. This email will inform you about the choices for the payment method and will give you further instructions.
Take a look at the information about paying tuition fees.

4.Please note these dates in your calender

The academic year officially starts in the first week of September. Your faculty will inform you of the exact starting date of your study programme and the orientation week.
During the orientation week, you will get to know your fellow students and discover the campus and the city of Nijmegen. The orientation is not mandatory, but it is indispensable for a good beginning of your studies. You will receive an invitation to apply a month before the orientation week.
Take a look at the information on Radboud University’s orientation week.
Connect with fellow future students
The Goin’ Connect x Radboud app makes it easy to connect with fellow (future) students and stay up to date with activities.
Join the app now.
Any questions?
Do you have any questions? Check the
websiteor contact us. We are happy to answer any questions. Include your student number [studentnr.] so we can help you quickly.
Please make sure to fulfil the admission and enrolment conditions. Good luck with the preparations for your study programme at Radboud University.
Kind regards,
[naam 1]
Head Student Information & Administration
Radboud University
2.4.
In de periode tussen 19 april 2023 en 1 juni 2023 heeft RU [gedaagde] meermaals een herinnering gestuurd dat hij zijn documentatie vóór 1 juni 2023 diende over te leggen.
2.5.
RU heeft [gedaagde] op enig moment vóór 1 juni 2023 het volgende per e-mail medegedeeld (productie 5 van RU).
Dear [voornaam] ,
In order to start your studies at Radboud University, you need to have a visa and/or residence permit to enter the Netherlands. Radboud University has to apply for these and in order to start the visa procedure, we need to receive the documents listed in your admission email or letter by 1 June 2023. We did not yet receive (all) of the documents from you.
Please ensure that we have received the certified copies of these documents by 1 June, so we can start the visa procedure. (…)
2.6.
Bij e-mail van 12 juli 2023 heeft RU [gedaagde] onder meer het volgende bericht.
Dear [voornaam] ,
I would like to point out the following about your enrolment.
Our Central Student Administration needs further information about your stay in the Netherlands. Kindly inform us on the basis of which document (e.g. residence permit) you are staying in the Netherlands. Please note that without this information we will not be able to support you with your visa application. (…)
2.7.
Bij e-mail van 17 juli 2023 heeft RU [gedaagde] het volgende bericht.
De inhoud van deze e-mail wijkt op drie onderdelen af van de inhoud van de eerdere e-mail van 19 april 2023. Ten eerste is bovenaan deze e-mail de volgende extra tekst geplaatst:
Your admission requirements have changed. Please find below your adjusted admission email, your previous admission email is no longer valid.
Ten tweede wordt in de e-mail van 19 april 2023 als deadline 1 juni 2023 genoemd en in de e-mail van 17 juli 2023 als deadline 15 augustus 2023.
Ten derde geldt dat de opsomming onder punt 1 (na: “Please send us certified copies of the following documents before the enrolment deadline”) op één onderdeel (namelijk het vierde bulletpoint) is gewijzigd. In de e-mail van 19 april 2023 luidt het vierde bulletpoint:
 A valid English language test with a satisfactory result. Check here the accepted English language test requirements per programme and how you can share your results with us
In de e-mail van 17 juli 2023 luidt het vierde bulletpoint:
 Your valid residence permit (please note that without a valid residence permit, we cannot complete your enrolment).
The admissions Board has decided to grant you an exemption from the English language requirement.
2.8.
Bij e-mail van 20 september 2023 heeft RU [gedaagde] er nogmaals op gewezen dat er nog een document ontbreekt. RU schrijft dat zij [gedaagde] niet kunnen inschrijven voordat ze een gecertificeerd kopie hebben ontvangen van zijn huidige geldige Nederlandse verblijfsvergunning en dat zij deze uiterlijk 27 september 2023 moeten hebben ontvangen.
2.9.
Bij e-mail van 26 september 2023 heeft [gedaagde] RU onder meer bericht:
‘I do not currently have a Dutch residence permit’. In reactie daarop heeft RU [gedaagde] dezelfde dag per e-mail bericht dat het in dat geval niet mogelijk is om aan de RU te studeren.
2.10.
De (voorwaardelijke) inschrijving van [gedaagde] als student is op 27 september 2023 geannuleerd.
2.11.
Bij e-mail van 2 oktober 2023 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan RU bericht:
I object the nullification of my enrollment on the basis that the university did not initiate the process for the application of my student visa as per the dictates of the guidelines specified by the code of conduct for international students, thereby disenfranchising my right to access education at your institution.
(…)
I also note with dismay that I was not furnished with the channels to pursue legal remedies in pursuant to any potential objections I have about the nullification of my registration (…).
2.12.
In reactie daarop heeft de RU [gedaagde] bij e-mail van 9 oktober 2023 het volgende bericht:
(…) During our interview on 11 July, you informed my colleague and me that you already lived in the Netherlands and that you were undergoing some kind of (asylum) procedure. We asked you several times about your stay in the Netherlands and explained that you needed a valid residence permit to study at Radboud University. You explained that you already lived in the Netherlands and that you had a lawyer who was busy arranging your residence permit.
On 12 July I sent you an email in which I asked you to inform us on the basis of which document (e.g. residence permit) you were staying in the Netherlands and I indicated that without this information we would not be able to support you with your visa application. Since you never responded to that email and the enrolment deadline has passed, your application has subsequently been cancelled due to our procedure. (…)
2.13.
Het op 2 oktober 2023 door [gedaagde] aangetekende bezwaar tegen het besluit van RU om zijn inschrijving te annuleren is behandeld door de geschillenadviescommissie van RU.
2.14.
Op 18 december 2023 heeft de geschillencommissie het college van bestuur van RU (hierna: het college) geadviseerd om het bezwaar van [gedaagde] ongegrond te verklaren, omdat [gedaagde] niet voldoet aan de - op artikel 7.32 lid 5 WHW gebaseerde - toelatingseis om documenten aan te leveren waaruit zijn geldige verblijfstatus blijft en hij desgevraagd ter zitting van de commissie op 27 november 2023 heeft verklaard dat hij niet beschikt over een dergelijk document.
2.15.
Op 22 januari 2024 heeft het college het besluit genomen dat de beslissing tot annulering van de inschrijving van [gedaagde] als student in redelijkheid in stand kan blijven.
2.16.
[gedaagde] heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing van het college bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). RU heeft verweer gevoerd in die procedure.
2.17.
Bij uitspraak van 17 juli 2024 heeft de Afdeling het beroep van [gedaagde] tegen de beslissing van het college ongegrond verklaard.
2.18.
[gedaagde] heeft vervolgens een verzoek ingediend bij de Afdeling om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 en heeft tevens verzocht om hem een schadevergoeding toe te kennen. Bij uitspraak van 25 september 2024 is dit herzieningsverzoek en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.19.
Op 26 september 2024 heeft [gedaagde] een brief afgegeven bij de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, getiteld: ‘Re: Civil lawsuit for damages due to fraud and procedural violations’.
2.20.
Bij e-mail van 8 oktober 2024 heeft [gedaagde] RU als bijlage een brief doorgestuurd waarin hij schrijft dat hij een zaak heeft aangespannen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.21.
Op 26 oktober 2024 heeft [gedaagde] verschillende afdelingen en medewerkers van RU en een aantal media een e-mail gestuurd met als onderwerp ‘Radboud University Sued for fraud & taken tot ECHR’.
2.22.
Op 25 november 2024 en 28 november 2024 heeft [gedaagde] e-mails gestuurd aan onder meer Erasmus Mundus en de Universiteit Groningen, met als onderwerp ‘Request for Investigation and Action Regarding Ethical Concerns with Radboud University’.
2.23.
Op 27 november 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan Amnesty International waarin hij RU – kort gezegd – beschuldigt van fraude.
2.24.
Op 29 november 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan verschillende afdelingen van de RU, waarin hij RU – kort gezegd – beschuldigt van fraude.
2.25.
Op 2 december 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan [naam 2] , waarin hij onder meer vraagt naar haar arbeidsrelatie tot de RU en waarbij hij haar rol als lid van de bezwaarcommissie in twijfel trekt. Deze e-mail heeft [gedaagde] in cc aan vele werknemers, bestuursleden en afdelingen van RU en derden gestuurd.
2.26.
Op 2 december 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan [naam 3] , waarin hij onder meer vraagt naar haar arbeidsrelatie tot de RU en waarin hij haar verzoekt de reden van haar vertrek bij RU kenbaar te maken. Deze mail heeft [gedaagde] in cc aan vele werknemers, bestuursleden, en afdelingen van RU en derden gestuurd.
2.27.
Op 3 december 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurde aan verschillende werknemers, bestuursleden en afdelingen van RU, met als onderwerp ‘Request for official report regarding incident of sexual harassment by rector’.
2.28.
Op 4 december 2024 heeft [gedaagde] het Openbaar Ministerie verzocht om een strafrechtelijk onderzoek tegen RU in te stellen vanwege fraude, misleiding en ‘institutional responsibility’. Volgens [gedaagde] is er sprake van fraude, omdat door RU in de bestuursrechtelijke procedure een document is ingebracht dat ‘onnauwkeurigheden’ bevat, uitgevoerd door [naam 3] en [naam 2] . Daarnaast is er volgens [gedaagde] sprake van misleiding omdat het document zou zijn ingebracht om de rechter te misleiden en om hem in zijn rechten en belangen te schaden. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] een kopie overgelegd van het (volgens hem) vervalste document van 19 april 2023 en een kopie van het (volgens hem) juiste document van 17 juli 2023. Het Openbaar Ministerie heeft [gedaagde] bij brief van 17 december 2024 bericht dat zij geen aanleiding ziet om een onderzoek in te stellen naar RU.
2.29.
Op 4 december 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan verschillende werknemers, bestuursleden en afdelingen van RU en derden, waarbij hij aangeeft dat het adres van [naam 3] is gedeactiveerd en waarin hij vraagt waarom dat is gebeurd en op welk adres [naam 3] wel bereikbaar is.
2.30.
Op 4 december 2024 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met RU in verband met een vacature. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] de betreffende medewerker onder meer uitgescholden voor racist, fascist en ‘facilitator of a racist and criminal institution’. Van dit telefoongesprek is een verslag opgemaakt.
2.31.
Op 4 december 2024 heeft [gedaagde] een brief afgegeven aan het kantoor van de Officier van Justitie met als onderwerp ‘Criminal Complaint tot he Public Prosecution Office Subject’.
2.32.
Op 4 december 2024 en 5 december 2024 heeft [gedaagde] vele e-mails gestuurd aan verschillende (ex) werknemers, bestuursleden, functionarissen en afdelingen van RU, (waaronder [naam 3] en [naam 2] ) en aan derden, waarin hij RU beschuldigt van fraude.
2.33.
Op 9 december 2024 heeft [gedaagde] opnieuw een e-mail gestuurd aan Erasmus Mundus, waarin hij aangeeft dat RU is verwikkeld in een civiele en strafrechtelijke procedure vanwege fraudebeschuldigingen en waarin hij Erasmus Mundus onder meer wijst op potentiële gevolgen voor haar funding programma. Deze e-mail is in cc gestuurd aan allerlei medewerkers, afdelingen, bestuursleden en functionarissen van RU en derden.
2.34.
Op 9 december 2024 en 10 december 2024 heeft [gedaagde] een grote hoeveelheid e-mails gestuurd aan verschillende medewerkers en afdelingen van RU en aan derden, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), The Guild, Erasmus Mundus en Human Rights waarin hij RU – kort gezegd – beschuldigt van fraude en machtsmisbruik.
2.35.
Op 10 december 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan de NOvA en een klacht ingediend over [naam 3] , waarin hij haar onder meer beschuldigt van het indienen en ondertekenen van een frauduleus document en waarin hij stelt dat sprake is van schendingen van integriteit, ethische normen en professioneel gedrag.
2.36.
Op 17 december 2024 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan de NOvA en een klacht ingediend over een medewerker van juridische zaken van RU, [naam 4] , waarin hij haar onder meer beschuldigt van ‘defence of (…) fraudulent actions’, ‘misconduct within the university’, ‘submission of fraudulent documents to the highest administrative court in the Netherlands, the Raad van State’, intimidatie en ander verwijtbaar handelen.
2.37.
Op 23 december 2024 heeft RU [gedaagde] een brief gestuurd met een opsomming van alle door hem gedane uitlatingen en acties en hem verzocht om zijn onrechtmatig handelen te staken.
2.38.
Op 9 januari 2025 heeft RU [gedaagde] nogmaals gesommeerd om zijn onrechtmatig handelen te staken en een door hem geplaatste Google Review over RU te verwijderen.
2.39.
Op 13 januari 2025 heeft [gedaagde] RU in reactie op haar brief laten weten
– samengevat – dat [gedaagde] volhardt in zijn standpunt dat sprake is van -kort gezegd- fraude en machtsmisbruik en dat hij aanspraak maakt op een schadevergoeding van € 500.000,00.
2.40.
Op 4 februari 2025 heeft RU geconstateerd dat het volgende is vermeld op de LinkedIn pagina van [gedaagde] .
‘A [land] born, British schooled experienced human rights activist advancing human rights at both national and international level.
In 2024 sued Radboud University for € 200.000 in the civil court for fraud and filed a criminal prosecution procedure at the Netherlands Public Prosecution Service against the College’.
2.41.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 maart 2025 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde] om toekenning van schadevergoeding en heeft zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, omdat – kort samengevat – [gedaagde] geen onrechtmatig besluit aan zijn verzoek om schadevergoeding ten grondslag heeft gelegd en het verzoek bovendien niet is beperkt tot een bedrag van € 25.000,00.
3. Het geschil
3.1.
RU vordert – na aanvulling van haar eis ter zitting – dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden het onrechtmatig handelen jegens RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen, waaronder maar niet beperkt tot het doen van de onrechtmatige uitlatingen over en/of betreffende RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, dan wel uitlatingen van gelijke aard of strekking, waaronder – maar niet beperkt tot – het doen van dergelijke uitlatingen zowel richting RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen, als richting derden, zoals partijen waarmee RU samenwerkt (waaronder partners, universiteiten en leveranciers), partijen die zich bezighouden met financiering van wetenschappelijk onderzoek, (nieuws)media, overheidsinstanties, en andere instellingen, organisaties en andere derden, een en ander al dan niet via e-mail, brief, op internet (waaronder zoekmachines als Google en (social) media) en/of via andere media en/of anderszins;
[gedaagde] met onmiddellijke ingang verbiedt contact op te nemen met RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokken – waaronder begrepen maar niet beperkt tot via e-mail, brief, internet, (social) media, telefoon, in persoon e/of anderszins – op welke wijze dan ook;
[gedaagde] met onmiddellijke ingang verbiedt om RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen te bedreigen en/of af te dreigen;
[gedaagde] met onmiddellijke ingang verbiedt om RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen, alsmede derden – voor zover het RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen betreft – te belagen, waaronder begrepen maar niet beperkt tot per e-mail, brief, internet, (social) media, telefoon, in persoon en/of anderszins;
[gedaagde] met onmiddellijke ingang gebiedt om te verwijderen en verwijderd te houden de onrechtmatig geplaatste review over RU op Google, zoals bedoeld in het lichaam van de dagvaarding, en niet opnieuw (een) dezelfde of soortgelijke review(s) op internet te (doen) plaatsen;
[gedaagde] met onmiddellijke ingang gebiedt om te verwijderen en verwijderd te houden de door [gedaagde] op diens LinkedIn account onder ‘About’ geplaatste tekst
“In 2024 sued Radboud Univerity for € 200,000 in the civil court for fraud and filed a criminal prosecution at the Netherlands Public Prosecution Service against the College”, zoals bedoeld in het lichaam van de dagvaarding, en de nadien daaraan toegevoegde tekst
“Case was resubmitted in 2025 after request for filing in Dutch with increased claim for damages amounting to € 600.000”, zoals bedoeld in punt 28 van de pleitnota van RU, en niet opnieuw (een) dezelfde of soortgelijke tekst(en) op internet te (doen) plaatsen;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere gehele of gedeeltelijke overtreding door [gedaagde] van een of meer van de hiervoor genoemde veroordelingen onder 1, 2, 3, 4, 5 en/of 6, of, naar keuze van RU, van € 500,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] een of meer van de hiervoor genoemde veroordelingen onder 1, 2, 3, 4, 5 en/of 6 geheel of gedeeltelijk overtreedt;
bepaalt dat indien [gedaagde] een of meer van de hiervoor genoemde overtredingen onder 1, 2, 3, 4, 5 en/of 6 blijft overtreden, en hij daardoor een bedrag van € 5.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd, het vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang, aldus dat op gedaagde lijfsdwang mag worden toegepast en RU aldus verlof te verlenen deze lijfsdwang ten uitvoer te kunnen leggen en aldus te machtigen om in dat geval [gedaagde] te gijzelen voor de duur van zeven dagen (168 uur), en vervolgens telkens voor de duur van zeven dagen (168 uur) voor iedere keer of dag(deel) dat [gedaagde] een of meer van de hiervoor onder 1, 2, 3, 4, 5 en/of 6 genoemde veroordelingen overtreedt, een en ander met dien verstande dat voor [gedaagde] in totaal niet meer dan maximaal één jaar aan ingijzelingstelling is toegestaan voor alle overtredingen tezamen;
RU machtigt om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang van dit vonnis te bewerkstelligen, indien en voor zover aan de hiervoor genoemde veroordeling onder 8 is voldaan;
bepaalt dat [gedaagde] geen dwangsommen als bedoeld onder 7 (meer) zal verbeuren indien en voor zover lijfsdwang wordt toegepast;
voorzieningen treft in goede justitie;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de nakosten en bij betekening in de eventuele verdere executiekosten.
3.2.
RU legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Ten onrechte beschuldigt [gedaagde] RU van fraude, machtsmisbruik, schending van de wet, schadeplichtig handelen, intimidatie, bedreiging, misleiding en van het geven van een valse voorstelling van zaken. RU heeft zich niet schuldig gemaakt aan onrechtmatig of strafbaar gedrag en heeft evenmin met bewijs geknoeid en de rechter misleid. Daar komt bij dat [gedaagde] ten onrechte stelt dat er civiele rechtszaak en een strafrechtelijk onderzoek loopt tegen RU, dan wel dat hij allerlei claims op RU zou hebben. Door alle onterechte beschuldigingen wordt de eer en goede naam, de reputatie en het imago van RU beschadigd. RU stelt zich op het standpunt dat het handelen van [gedaagde] in vergaande mate de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm overschrijdt en daarom als smaad en laster kan worden gekwalificeerd. Nu [gedaagde] zijn onterechte beschuldigingen ook uit richting derden en in het openbaar (via internet), kan dat voor RU verstrekkende schadelijke gevolgen hebben voor haar reputatie en financiële positie.
3.3.
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard niet alleen als individu gerechtigheid te zoeken, maar als vertegenwoordiger van al degenen wiens rechten zijn vertrapt door machtige instituten die hun wettelijke en ethische verplichtingen minachten. Zijn zaak gaat niet louter om zijn persoonlijke strijd met RU, maar betreft een bredere strijd tegen systematische onrechtvaardigheid, fraude en wraak. Het handelen van RU, indien onbestreden gelaten, schept een gevaarlijk precedent waarbij het instituten wordt toegestaan te opereren met straffeloosheid en zonder verantwoordelijkheid, waarbij de waarheid wordt onderdrukt en waarbij de rechten van kwetsbare individuen worden genegeerd. De acties van RU in deze zaak zijn niet alleen schadelijk voor hem als individu, maar scheppen een gevaarlijk precedent dat van invloed kan zijn op de rechten en vrijheden van alle studenten die na hem komen.
3.4.
[gedaagde] heeft de door RU in de dagvaarding beschreven uitlatingen en handelingen niet betwist en heeft erkend dat hij daarvoor verantwoordelijk is.
Hij heeft allereerst verzocht om de onderhavige procedure te schorsen in afwachting van een definitieve uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een mogelijk nog in te stellen verzetprocedure tegen de laatste uitspraak van 28 maart 2025. [gedaagde] voert verder aan dat de dagvaardingen niet conform de wettelijke vereisten zijn betekend en dat de advocaat van RU in strijd met de privacywetgeving heeft gehandeld door informatie over zijn verblijfsplaats in te winnen bij het COA. Daar komt bij dat [gedaagde] twijfels heeft over de eerlijkheid en legitimiteit van (onder meer) de onderhavige kortgedingprocedure. In dat kader heeft hij het volgende aangevoerd: De rechtbank heeft de civiele zaak sinds 26 september 2024 (dus al meer dan zes maanden) in behandeling, zonder dat er sprake is van voortgang of een oplossing. [gedaagde] heeft bovendien twijfel bij de integriteit van deze kort gedingprocedure, omdat de communicatie uitsluitend via de advocaat van RU is verlopen en niet via de rechtbank zelf aan hem ter beschikking zijn gesteld.
3.5.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat RU ten onrechte zijn inschrijving als student heeft geannuleerd. RU heeft [gedaagde] aanvankelijk toegelaten, hetgeen betekende dat zij hem op dat moment dus als geschikt beschouwden, maar heeft de toelating plotseling ongeldig verklaard. Hoewel RU wist dat [gedaagde] een visum nodig had en RU wettelijk verplicht was om die aan te vragen, heeft RU dit nagelaten.
[gedaagde] is een procedure gestart bij de Raad van State om het besluit van RU aan te vechten en RU heeft in die procedure een frauduleus document ingediend, een e-mail gedateerd 19 april 2023. Daarmee heeft RU de beginselen van een eerlijk proces ernstig geschonden, aldus [gedaagde] . De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024 is gebaseerd op een deadline van 1 juni die hij had moeten halen om de vereiste documenten in te dienen, maar uit een latere e-mail van 17 juli 2023 van RU aan hem blijkt dat 1 juni geen deadline meer was. Volgens [gedaagde] is de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 gebaseerd op het door RU overgelegde frauduleuze document. [gedaagde] heeft daarom een herzieningsverzoek ingediend bij de Afdeling. Gelet op de uitspraak van de Afdeling in de herzieningsprocedure, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het fraudeprobleem nog steeds niet door een rechtsprekende instantie is beoordeeld.
Volgens [gedaagde] is sprake van juridische en ethische overtredingen en schendingen aan de zijde van RU die dermate ernstig zijn dat hij zich genoodzaakt voelt om deze overtredingen bloot te leggen en onder meer onder de aandacht te brengen van (onder meer) onderzoekspartners van RU, mensenrechtenorganisaties en derden. RU lijkt haar publieke image belangrijker te vinden dan integriteit, aldus [gedaagde] . De (onrechtmatige) handelwijze van RU toont volgens [gedaagde] gelijkenissen met de handelwijze van de Nederlandse Staat in de Toeslagenaffaire en dient daarom publiekelijk aan de kaak te worden gesteld. [gedaagde] is van mening dat het uiten van zorgen over procedurele misstanden, fraude en administratieve tekortkomingen bij RU niet als onrechtmatige gedragingen kunnen worden aangemerkt.
De schending van zijn fundamentele rechten rechtvaardigt volgens [gedaagde] een publieke rectificatie, waaronder de intrekking van de frauduleuze documenten, alsmede toekenning van een schadevergoeding van € 600.000,00 wegens materiële en immateriële schade.
[gedaagde] voert voorts verweer tegen de door RU gevorderde lijfsdwang, omdat toewijzing van die vordering zijns inziens een ernstige bedreiging vormt voor zijn professionele, academische en sociale toekomst. Hij wijst er verder op dat hij een organisatie leidt ‘that implements youth mobility projects benefiting the African diaspora in Europe’ en dat die organisatie haar EU-financiering verliest als hij in de gevangenis zou komen. Toewijzing van de lijfsdwang leidt dus niet alleen tot (persoonlijke) benadeling van [gedaagde] , maar ook tot benadeling van de gemeenschap waar hij met zijn organisatie voor opkomt, aldus [gedaagde] .
Kortom, [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van RU, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van RU, met veroordeling van RU in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of RU ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang van RU bij haar vorderingen vloeit voldoende uit haar stellingen voort en is overigens ook niet door [gedaagde] betwist.
Betekening dagvaarding
4.3.
Uit de e-mail van 3 maart 2025 van [gedaagde] aan de rechtbank Gelderland volgt dat [gedaagde] eerst de concept dagvaarding heeft ontvangen, voordat de zaak officieel is aangebracht en een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald, hetgeen gebruikelijk is in een kortgedingprocedure. De definitieve dagvaarding is vervolgens door de deurwaarder betekend op twee adressen, waar [gedaagde] , ook naar eigen zeggen, afwisselend verblijft. De dagvaarding is betekend aan het adres van het COA te Zaandam en overhandigd aan een beveiliger, die blijkens de door de deurwaarder vermelde informatie zou zorgdragen voor de afgifte van het stuk aan [gedaagde] . Daarmee is voldaan aan de wettelijke eis van betekening, zoals bedoeld in artikel 45 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) jo. artikel 46 lid 1 Rv. De deurwaarder heeft de dagvaarding ook betekend op het adres ‘ [adres] ’. Die dagvaarding is door de deurwaarder achtergelaten in een gesloten envelop met daarop de wettelijke verplichtingen, omdat de deurwaarder op dat adres niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten. Deze betekening is overeenkomstig het bepaalde in artikel 45 lid 1 Rv jo. artikel 47 Rv.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de betekening van de dagvaardingen rechtsgeldig (conform de wettelijke vereisten) heeft plaatsgevonden, zodat het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt gepasseerd. Bovendien is [gedaagde] ter zitting verschenen en kan uit zijn stellingen worden afgeleid dat hij kennis heeft genomen van de inhoud van de dagvaarding en de daarbij gevoegde stukken.
Schorsingsverzoek
4.4.
[gedaagde] verzoekt de voorzieningenrechter de onderhavige kortgedingprocedure te schorsen, omdat de zaak volgens hem nog in behandeling is bij de Raad van State.
Dat [gedaagde] bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een schadevergoedingsvordering heeft ingesteld, treft de onderhavige procedure niet.
De vordering van RU in de kortgedingprocedure is inhoudelijk anders. Bovendien heeft de Raad van State zich onbevoegd verklaard. Dat [gedaagde] overweegt om tegen die beslissing hoger beroep in te stellen, maakt het voorgaande niet anders.
[gedaagde] heeft er verder op gewezen dat hij op 26 september 2024 een civiele rechtszaak aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank Gelderland, maar gebleken is dat er geen civiele zaak van [gedaagde] in behandeling is bij de rechtbank Gelderland. Weliswaar heeft [gedaagde] een foto overgelegd van het door hem op 26 september 2024 bij de rechtbank Gelderland ingediende stuk, maar dat stuk voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen voor een processtuk, waarmee in Nederland een civiele procedure aanhangig kan worden gemaakt.
4.5.
[gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat hij een artikel 12 Sv procedure aanhangig heeft gemaakt, maar uit de in het geding gebrachte stukken en uit de verklaringen van [gedaagde] ter zitting blijkt dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen om niet tot vervolging over te gaan. Dat er tegen die beslissing eventueel hoger beroep openstaat, geeft evenmin aanleiding om de onderhavige procedure te schorsen.
4.6.
Gelet op deze uitkomst zal het schorsingsverzoek van [gedaagde] worden afgewezen.
Kern van het geschil
4.7.
Kern van het geschil betreft de vraag of de (online) uitlatingen en/of gedragingen van [gedaagde] jegens RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en derden, zoals beschreven in de dagvaarding, onrechtmatig zijn en daarom gestaakt, verboden, dan wel verwijderd moeten worden.
Toetsingskader
4.8.
Voor de beoordeling van de (on)rechtmatigheid geldt het volgende toetsingskader. In het onderhavige geschil staan twee, ieder voor zich hoogwaardige, rechten tegenover elkaar, te weten enerzijds het recht van RU op bescherming van haar goede naam tegen lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) en anderzijds de vrijheid van [gedaagde] om zijn mening te uiten (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM).
Het belang van [gedaagde] is er met name in gelegen dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over zijn ervaringen met RU. Daartegenover staat het belang van RU dat er met name in is gelegen dat zij niet wordt blootgesteld aan ongefundeerde verdachtmakingen, die haar naam en reputatie onnodig schaden.
4.9.
Bij een botsing tussen deze twee fundamentele rechten moet het antwoord op de vraag welke van deze rechten in deze zaak zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden, waaronder de aard van de gepubliceerde beschuldigingen, de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die beschuldigingen betrekking hebben, de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin ten tijde van de publicatie de beschuldigingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal en de inkleding van de beschuldigingen. Deze opsomming is niet limitatief. Het oordeel dat een van beide rechten, na weging van alle omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets als genoemd in het tweede lid van art. 8 en 10 EVRM en daarmee gerechtvaardigd is [1] .
Beschuldigingen
4.10.
[gedaagde] heeft RU sinds begin 2024 herhaaldelijk en op verschillende wijzen (waaronder via e-mail, telefoon en publicaties op internet) beschuldigd van onder meer fraude, machtsmisbruik, bedreiging, afdreiging, niet integer, niet ethisch, dan wel laakbaar handelen en van schending van verschillende fundamentele rechten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het hem vrij staat om zich op deze wijze uit te laten over RU, omdat er zijns inziens sprake is van onderbouwde beschuldigingen, die niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt.
4.11.
Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken en de verklaring van [gedaagde] ter zitting, leidt de voorzieningenrechter af dat de aanleiding van de vele door [gedaagde] aan het adres van RU geuite beschuldigingen is gelegen in het feit dat RU tijdens de procedure bij de Raad van State, die geleid heeft tot de eerste uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, de e-mail van 19 april 2023 in het geding heeft gebracht, terwijl die e-mail blijkens de tekst van de nadien op 17 juli 2023 door RU aan [gedaagde] gestuurde e-mail ‘
no longer valid’was. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat RU frauduleus heeft gehandeld door dit ongeldige document in te dienen in de procedure bij de Raad van State. De uitspraak van de Raad van State is dus tot stand gekomen op grond van een ongeldig document, waarvan RU een ernstig verwijt kan worden gemaakt, aldus [gedaagde] .
4.12.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt. Dat RU in de procedure bij de Raad van State de e-mail van 19 april 2023 in het geding heeft gebracht, en niet (ook of in plaats daarvan) de e-mail van 17 juli 2023, is voor de inhoudelijke beoordeling in die procedure en de uitspraak niet relevant gebleken. Vast staat dat [gedaagde] noch voor de in de e-mail van 19 april 2023 gegeven deadline van 1 juni 2023, noch voor de in de e-mail van 17 juli 2023 gegeven nieuwe deadline van 15 augustus 2023, noch voor de later bij e-mail van 20 september 2023 gegeven laatste deadline van 27 september 2023 heeft voldaan aan de door RU gestelde inschrijvingsvoorwaarden, aangezien hij heeft nagelaten om de juiste documenten over te leggen waaruit zijn verblijfsstatus blijkt. In de WHW staan de criteria beschreven voor inschrijving van studenten voor Nederlandse universiteiten. Uit artikel 7.32 lid 5 WHW volgt onder meer de eis dat degene die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, en zich heeft aangemeld bij een universiteit, een verblijfsdocument dient over te leggen, waaruit blijkt dat hij een geldige verblijfsstatus heeft. In de inschrijfregeling van RU wordt ook naar de WHW wordt verwezen. De eis dat [gedaagde] over een geldige verblijfsvergunning diende te beschikken, staat eveneens in de e-mails van 19 april 2023 en 17 juli 2023 vermeld onder het kopje ‘Visa’: “A condition for enrolment at Radboud University is that you have a valid residence permit. The sooner you send us the above documents, the sooner we can start the visa application process.” De uitgangspunten in de e-mails van 19 april 2023 en 17 juli 2023 zijn hetzelfde: [gedaagde] is
voorwaardelijktoegelaten tot de studie, waarbij door RU een deadline is genoemd voor de door [gedaagde] nog te verrichten acties, in dit geval de nog door hem in te dienen documenten.
In de e-mail van 19 april 2023 heeft RU [gedaagde] bericht dat 1 juni 2023 de deadline was. Onder meer uit de door RU als productie 5 bij dagvaarding overgelegde e-mail blijkt dat RU [gedaagde] heeft gewezen op de naderende deadline en de noodzaak om de documenten betreffende zijn visum en/of geldige verblijfsvergunning tijdig over te leggen.
Gebleken is dat partijen ook na het verstrijken van de deadline van 1 juni 2023 met elkaar hebben gecommuniceerd over de nog door [gedaagde] over te leggen documenten met betrekking tot zijn verblijfsstatus en dat RU [gedaagde] daarvoor meermalen extra tijd heeft gegund. Daarbij is van belang dat uit de door RU als productie 6 overgelegde e-mail van 9 oktober 2023 (zie 2.12.) kan worden afgeleid dat partijen op 11 juli 2023 met elkaar hebben gesproken en dat RU – nadat [gedaagde] had aangegeven dat hij al in Nederland woonde – hem er ook nog eens uitdrukkelijk op heeft gewezen dat hij een geldige verblijfsvergunning nodig had om aan de RU te kunnen studeren. In reactie daarop heeft [gedaagde] aangeven dat hij een advocaat had ingeschakeld die bezig was om zijn verblijfsvergunning aan te vragen. [gedaagde] stelt dat het de verantwoordelijkheid was van RU om er voor te zorgen dat [gedaagde] (tijdig) beschikte over een verblijfsdocument en dat RU dat ten onrechte heeft nagelaten, maar dat verwijt is gelet op het voorgaande onterecht.
Uit voornoemde e-mail van 9 oktober 2023 kan worden afgeleid dat RU [gedaagde] op 11 juli 2023 en op 12 juli 2023 duidelijk heeft gemaakt dat hijzelf verantwoordelijk was voor het aanvragen van de verblijfsvergunning. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat RU [gedaagde] op enig moment heeft medegedeeld of de suggestie heeft gewekt dat RU zou zorgdragen voor de aanvraag van de verblijfsvergunning. Dat die verplichting voor RU zou gelden en op grond waarvan, is niet gebleken.
4.13.
RU heeft [gedaagde] extra tijd gegund om de benodigde verblijfsvergunning over te leggen en heeft daarom de deadline verschoven van 1 juni 2023 naar 15 augustus 2023. Dit heeft RU aan [gedaagde] in de e-mail van 17 juli 2023 medegedeeld.
De zinsnede ‘
your previous admission email is no longer valid’ in de kop van de e-mail van 17 juli 2023 moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo worden begrepen dat aan de e-mail van 19 april 2023 geen rechten meer konden worden ontleend, noch door RU noch door [gedaagde] , hetgeen voor [gedaagde] ook niet ongunstig was omdat in de 2e e-mail zijn deadline naar een latere datum werd verzet. [gedaagde] heeft op basis van de zinsnede ‘
your previous admission email is no longer valid’ geconcludeerd dat de e-mail van 19 april 2023 (met de inmiddels achterhaalde deadline) een ongeldig c.q. nietig document is, dat niet door RU in de procedure bij de Raad van State had mogen worden ingediend. Dat RU dat wel heeft gedaan kwalificeert in zijn ogen als fraude, maar daarmee trekt hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands geoordeeld een veel te vergaande en bovendien onjuiste conclusie.
Hoewel blijkens de uitspraak van 17 juli 2024 de Afdeling is uitgegaan van het voorwaardelijk toelatingsbesluit van 19 april 2023 (met als deadline 1 juni 2023), was men er wel van op de hoogte dat tussen RU en [gedaagde] ook na de deadline van 1 juni 2023 nog contact is geweest over de ontbrekende stukken met betrekking tot zijn verblijfstatus. De deadline zoals vermeld in de e-mail van 19 april 2023 was dus voor de beslissing van de Afdeling niet van (doorslaggevend) belang. In de uitspraak stelt de Afdeling immers vast dat [gedaagde] de ontbrekende stukken betreffende zijn verblijfsstatus niet alsnog heeft overgelegd, zodat het college bij de beslissing op bezwaar terecht de annulering van de inschrijving van [gedaagde] als student in stand heeft gelaten.
Kortom, de uitkomst in de procedure bij de Raad van State was niet anders geweest indien (ook of in plaats van de e-mail van 19 april 2023) de e-mail van 17 juli 2023 door RU in de procedure was ingebracht. [gedaagde] heeft het benodigde document over zijn verblijfstatus immers niet overgelegd: niet vóór 1 juni 2023, niet vóór 15 augustus 2023 en ook niet op enig moment nadien.
4.14.
Alles afwegende is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat RU frauduleus heeft gehandeld. In het geval de e-mail van 17 juli 2023 in de procedure bij de Raad van State was overgelegd, had dit, zoals hiervoor is overwogen, geen gevolgen gehad voor de inhoudelijke beoordeling, de uitkomst dan wel de rechtspositie van [gedaagde] in die procedure. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is ook niet aannemelijk geworden dat RU de e-mail van 19 april 2023 opzettelijk of doelbewust in plaats van de e-mail van 17 juli 2023 heeft overgelegd in de procedure bij de Raad van State en daarmee heeft gepoogd de Afdeling te misleiden en/of de uitkomst van de procedure te beïnvloeden. Gesteld noch gebleken is welk voordeel dat RU heeft opgeleverd of zou kunnen opleveren. Dat daaruit een motief zou blijken om [gedaagde] ervan te weerhouden om zich als buitenlandse student in te schrijven, is evenmin aannemelijk geworden. Daar komt bij dat [gedaagde] ook de beschikking had over de e-mail van 17 juli 2023, zodat hij die e-mail ook zelf had kunnen inbrengen in de procedure bij de Raad van State. Bovendien is gebleken dat die e-mail later alsnog door [gedaagde] in de herzieningsprocedure bij de Raad van State is overgelegd, maar dat de inhoud van die e-mail de Raad van State geen aanleiding heeft gegeven om het herzieningsverzoek toe te wijzen.
Onrechtmatig handelen
4.15.
De door [gedaagde] geuite beschuldigingen van fraude zijn dus ongefundeerd en in de gegeven omstandigheden, gelet op de wijze waarop [gedaagde] zich uitlaat, onrechtmatig jegens RU. Daar komt bij dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] , toen hij geen gelijk kreeg van RU en de Raad van State en zijn uitlatingen niet leidden tot een erkenning van RU, daaraan gaandeweg ook allerlei andere beschuldigingen heeft toegevoegd en dat de beschuldigingen in de loop van tijd steeds omvangrijker en heftiger zijn geworden en bovendien een stelselmatig karakter hebben gekregen, met een toenemend opruiend en soms dreigend karakter. Er zijn geen objectief vaststelbare feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die deze beschuldigingen ter zake van machtsmisbruik, bedreiging, afdreiging, niet integer, niet ethisch, dan wel laakbaar handelen en van schending van verschillende fundamentele rechten, rechtvaardigen. Ook deze beschuldigingen zijn ongefundeerd en dienen daarom te worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen.
4.16.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de goede naam, reputatie en eer van RU worden aangetast door de ongefundeerde, stelselmatige, ernstige en veelal publiekelijke beschuldigingen van [gedaagde] en dat de wijze waarop hij zich uitlaat jegens werknemers, bestuursleden en functionarissen van RU (be)dreigend overkomt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] daarmee de grens die in artikel 10 lid 2 EVRM is gesteld aan de vrijheid van meningsuiting, ruimschoots heeft overschreden. Gelet op de aard van de beschuldigingen en de mogelijke gevolgen van deze uitlatingen voor RU weegt daarom het recht van RU op bescherming van haar eer en goede naam en het recht van haar werknemers, bestuursleden en functionarissen om verstoken te blijven van de aantijgingen en verdachtmakingen van [gedaagde] zwaarder dan het recht van [gedaagde] om zich te mogen uiten op de wijze waarop hij dit heeft gedaan en nog altijd doet.
Vordering 1 – staken onrechtmatig handelen
4.17.
Gelet op de ernst en de stelselmatigheid van de uitingen is de vordering tot het doen staken van deze beschuldigingen op zijn plaats en toewijsbaar. De vordering van RU onder 1 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter te ruim geformuleerd en zal daarom worden geconcretiseerd, waarbij de veroordeling zal worden beperkt tot een verbod om RU te beschuldigen van of in verband te brengen met fraude, machtsmisbruik, schadeplichtig handelen, misleiding, het geven van een valse voorstelling van zaken, het knoeien met bewijsmateriaal en misleiding van de rechtspraak. Tevens zal het [gedaagde] worden verboden om uitlatingen van gelijke aard en strekking te doen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat met voormelde concrete bewoordingen voldoende duidelijk en bepaalbaar is waarop deze veroordeling ziet.
Vordering 2 – contactverbod
4.18.
RU vordert tevens om [gedaagde] te verbieden contact op te nemen met RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen.
Een contactverbod kan alleen worden toegewezen als sprake is van ernstig onrechtmatig handelen en van concreet gevaar voor herhaling daarvan. De rechter moet vervolgens alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking nemen en de betrokken belangen van partijen afwegen om te beoordelen of dat verbod, zoals gevorderd, kan worden gerechtvaardigd. Het is daarbij aan RU om dat gevaar voor herhaling aannemelijk te maken.
4.19.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt het onrechtmatig handelen van [gedaagde] het door RU gevorderde contactverbod. Voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een concreet gevaar voor herhaling, te meer nu [gedaagde] zichzelf beschouwt als (mensenrecht)activist en naar eigen zeggen opkomt voor de rechten van alle toekomstige internationale studenten. Van RU als werkgever kan bovendien niet worden verwacht dat zij accepteert dat [gedaagde] haar werknemers structureel belast met onterechte en dreigende beschuldigingen.
Nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij voor het komende studiejaar is ingeschreven als student aan de Universiteit van Tilburg en dat hij niet de intentie heeft om zich nogmaals aan te melden voor een studie aan de Radboud Universiteit, zal [gedaagde] door het op te leggen contactverbod niet onevenredig worden benadeeld. Het belang van RU bij het gevorderde contactverbod weegt in de gegeven omstandigheden zwaarder dan het belang van [gedaagde] tegen dit verbod.
4.20.
In verband met de eisen van proportionaliteit zal het verbod voor de duur van twee jaar worden opgelegd.
Vorderingen 3 en 4 – verbod bedreigen, afdreigen, belagen
4.21.
Aangezien het door RU gevorderde contactverbod zal worden toegewezen, valt niet in te zien welk separaat belang RU heeft bij de gevorderde verboden ter zake van het bedreigen, afdreigen en belagen. Die handelingen worden geacht onder het contactverbod te vallen en zijn reeds daarom verboden. RU heeft onvoldoende gesteld om deze afzonderlijk gevorderde verboden naast het contactverbod te rechtvaardigen, zodat de vorderingen onder 3 en 4 zullen worden afgewezen.
Vorderingen 5 en 6 – verwijderen review Google Maps en tekst LinkedIn
4.22.
De door [gedaagde] geplaatste review op Google Maps en de door hem geplaatste tekst op zijn LinkedIn account zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig en dienen daarom te worden verwijderd. Beide reviews zijn immers gebaseerd op de ongefundeerde stelling van [gedaagde] dat sprake is van frauduleus handelen van RU.
De vordering van RU is toewijsbaar als na te melden. Daarbij zal [gedaagde] ook worden verboden om in de toekomst soortgelijke berichten over RU op het internet te plaatsen.
Vordering 7 – dwangsom
4.23.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan de op te leggen veroordelingen een dwangsom te verbinden, aangezien [gedaagde] tot op heden heeft geweigerd gevolg te geven aan de sommaties van RU. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en afhankelijk van de veroordeling per keer dan wel per dag worden opgelegd, een en ander zoals hierna in het dictum te vermelden.
Vordering 8 – lijfsdwang
4.24.
Als uitgangspunt geldt dat de rechter een vonnis, beschikking of akte slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaart, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (artikel 587 Rv).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft RU onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar vorderingen niet door middel van dwangsommen bewerkstelligd kunnen worden, omdat [gedaagde] zich tot nu toe niets heeft aangetrokken van de sommatiebrieven van RU.
Dat betekent echter niet dat daarmee vaststaat dat [gedaagde] zich ook niets zal aantrekken van de veroordelingen in dit vonnis en de daaraan verbonden dwangsommen. De voorzieningenrechter betrekt in deze afweging ook de omstandigheden dat [gedaagde] blijkens zijn inkomensverklaring financiële steun krijgt van derden, dat hij betrokken is bij een organisatie die kennelijk EU-financiering ontvangt en dat hij in september 2025 zal starten met een studie aan de Universiteit van Tilburg. Gelet op de mogelijke financiële gevolgen van het verbeuren van dwangsommen voor [gedaagde] zelf maar ook voor de gemeenschap die hij met zijn organisatie vertegenwoordigt, kan dan ook niet op voorhand worden geconcludeerd dat het opleggen van een dwangsom geen enkel effect zal hebben en een onvoldoende prikkel zal zijn tot nakoming van het vonnis. De voorzieningenrechter ziet daarom onvoldoende aanleiding om het vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Tot slot
4.25.
Voor zover het de bedoeling van [gedaagde] is om als tegeneis een schadevergoeding te vorderen, geldt dat die tegeneis buiten beschouwing wordt gelaten, omdat [gedaagde] in persoon procedeert en een tegeneis gelet op het bepaalde in de artikelen 79 en 83 Rv en op artikel 6 lid 1 van het Landelijk Procesreglement kort gedingen rechtbanken alleen kan worden ingesteld door een partij die bij advocaat is verschenen.
Proceskosten
4.26.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van RU worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.118,40
4.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden het onrechtmatig handelen jegens RU, bestaande uit het doen van uitlatingen jegens RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen, andere betrokkenen, inhoudende beschuldigingen van fraude, machtsmisbruik, schadeplichtig handelen, misleiding, het geven van een valse voorstelling van zaken, het knoeien met bewijsmateriaal en misleiding van de rechtspraak, dan wel uitlatingen van gelijke aard of strekking,
5.2.
verbiedt [gedaagde] gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis anders dan via zijn advocaat - persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met RU, haar werknemers, functionarissen, bestuursleden, afdelingen en andere betrokkenen – waaronder begrepen maar niet beperkt tot via e-mail, brief, internet, (social) media, telefoon, in persoon en/of anderszins – op welke wijze dan ook,
5.3.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de door hem geplaatste review over RU op Google Maps, zoals bedoeld in punt 119 en punt 120 van de dagvaarding te verwijderen en verwijderd te houden en niet opnieuw (een) dezelfde of gelijksoortige review(s) op internet te (doen) plaatsen,
5.4.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de door hem geplaatste tekst onder ‘About’ op zijn LinkedIn account, zoals bedoeld in rov. 3.1. sub 6 te verwijderen en verwijderd te houden en niet opnieuw (een) dezelfde of gelijksoortige review(s) op internet te (doen) plaatsen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan RU een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke keer dat [gedaagde] de onder 5.1. gegeven veroordeling en/of het onder 5.2. gegeven verbod overtreedt en/of voor elke dag dat [gedaagde] het onder 5.3. en/of 5.4. gegeven gebod geheel of gedeeltelijk overtreedt, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.
771

Voetnoten

1.HR 18 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:BB3210 en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230