ECLI:NL:RBGEL:2025:3836

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6908
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving naleving bestemmingsplan en beoordeling van de reikwijdte van het verzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving van het bestemmingsplan. Eiser, woonachtig aan de [locatie 1] in [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers die volgens hem in strijd zijn met het inrichtingsplan en beplantingsplan van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van Barneveld heeft het verzoek om handhaving afgewezen, stellende dat de plaatsing vergunningvrij was. De rechtbank heeft op 14 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college het verzoek om handhaving te beperkt heeft opgevat. Eiser heeft niet alleen bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van de containers, maar ook tegen de afwijkingen van het inrichtingsplan. De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek om handhaving is afgewezen, vooral gezien de voorwaardelijke verplichtingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij het college ook moet ingaan op de voorwaardelijke verplichtingen van het bestemmingsplan. Eiser krijgt het griffierecht terug, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving.
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 13 september 2023 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser woont aan de [locatie 1] in [plaats] . Tegenover zijn woning, op de hoek met de [locatie 2] , zijn woontorens met bedrijfsgebouwen gebouwd. Daarbij zijn ook ondergrondse afvalcontainers geplaatst. Eiser heeft een verzoek om handhaving gedaan. Hij stelt dat de plaatsing van de containers in strijd is met het inrichtingsplan en met het beplantingsplan die bij het bestemmingsplan horen.
2.1.
Het college heeft dit verzoek om handhaving afgewezen omdat de bouw van de afvalcontainers vergunningvrij is. In de beslissing op bezwaar is het college bij deze afwijzing gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De beroepsgronden van eiser gaan over de reikwijdte van het verzoek om handhaving, de verkeerssituatie en planschade. Eiser heeft zijn beroepsgrond over de vraag of de plaatsing van de afvalcontainers vergunningvrij is tijdens de zitting laten vallen.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving is gedaan op 19 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Achtergrond bij het verzoek om handhaving
5. Ten behoeve van de realisatie van de bebouwing aan de [locatie 2] is in 2021 het bestemmingsplan “ [locatie 2] X” vastgesteld.
5.1.
Op grond van artikel 8.1.1 van dat bestemmingsplan geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘Overige zone – voorwaardelijke verplichting 1’ – in afwijking van de daar geldende bestemming(en) – het gebruik volgens de bestemming(en) alleen is toegestaan op voorwaarde dat binnen twee jaar na het inwerkingtreden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw, zoals bedoeld in artikel 3, de gronden binnen deze bestemming zijn ingericht en vervolgens ingericht blijven overeenkomstig het beplantingsplan en inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 [1] en bijlage 3 [2] . Indien niet aan deze verplichting wordt voldaan is het als zodanig gebruiken van de gronden waarvoor een verplichte inrichting is voorgeschreven in strijd met deze bestemming.
5.2.
Volgens artikel 8.1.3 onder a van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor wat betreft het toestaan dat de gronden in afwijking van het bepaalde in artikel 8.1, op een andere gelijkwaardige wijze worden ingericht en in stand worden gehouden dan is bepaald in het inrichtingsplan en beheersplan, zoals opgenomen in bijlage 2 en/of bijlage 3 mits:
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  • de gemeentelijke landschapsadviseur akkoord gaat met de voorgestelde andere gelijkwaardige wijze van inrichting.
5.3.
In het inrichtingsplan zijn 4 ondergrondse afvalcontainers ingetekend ter hoogte van de noordelijke woontoren. Uiteindelijk zijn die afvalcontainers echter niet gerealiseerd, maar is ervoor gekozen om 2 ondergrondse afvalcontainers te plaatsen bij de zuidoostelijke woontoren.
5.4.
Eiser heeft op 19 april 2023 een “verzoek om handhaving bestemmingsplan/ bouwvoorschriften” gedaan, waarin hij schrijft dat bij de op dat moment gaande bouw van de woontorens ondergrondse vuilcontainers zijn geplaatst. Naar zijn mening is dit “gebeurd in strijd met de regels zoals die gelden volgens het bestemmingsplan/bouwvoorschriften ( [locatie 2] X). Er zijn slechts twee in plaats van de geplande vier vuilcontainers geplaatst en daarnaast is de locatie niet juist.”
5.5.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van de overtreding van een wettelijk voorschrift, omdat de afvalcontainers vergunningvrij zijn. Aan een toets aan het bestemmingsplan kom het college daarom niet toe.
Heeft het college het verzoek om handhaving te beperkt opgevat?
6. Eiser voert aan dat het college zijn verzoek om handhaving te beperkt heeft opgevat. Het gaat eiser niet alleen om de nu geplaatste afvalcontainers, maar ook om het feit dat het college hiermee afwijkt van het bij het bestemmingsplan behorende beplantingsplan en inrichtingsplan. In het inrichtingsplan zijn de containers namelijk op een andere locatie ingetekend. Daarnaast zouden er volgens het inrichtingsplan vier containers worden geplaatst en nu zijn het er maar twee. Hij verwijst hierbij naar zijn verzoek om handhaving met een tekening van de situatie en naar zijn bezwaarschrift. Volgens eiser is het college in de beslissing op bezwaar hierop ten onrechte niet ingegaan.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het college moet beslissen op het verzoek om handhaving zoals dat is ingediend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een verzoek om handhaving na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. [3] In dit geval blijkt al uit de tekst van het verzoek, zoals hiervoor weergegeven, dat eiser bezwaren heeft tegen de verplaatsing en de verminderde hoeveelheid van de afvalcontainers. Hij verwijst daarbij expliciet naar het inrichtingsplan dat bij het bestemmingsplan hoort. Eiser schrijft dat hij er recht op heeft dat het bestemmingsplan wordt nageleefd en dat de locatie van de ondergrondse afvalcontainers conform de regels moet zijn. Hoewel het college op zich gelijk heeft dat afvalcontainers omgevingsvergunningvrij geplaatst kunnen worden, is het dus duidelijk dat eiser ook een beroep deed op de naleving van de in artikel 8.1.1 van het bestemmingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting. Bij schending van een dergelijke voorwaardelijke verplichting is het college ook bevoegd om te handhaven. Nu het college heeft nagelaten hierop te reageren is het besluit reeds hierom onvoldoende gemotiveerd. Daarbij maakt het geen verschil dat de nu geplaatste afvalcontainers zodanig dicht bij de weg zijn geplaatst dat deze buiten de contour van het bestemmingsplan “[locatie 2] X” vallen. Dit staat immers los van het feit dat er op grond van het “[locatie 2] X” een voorwaardelijke verplichting geldt op grond waarvan een inrichtingsplan en beplantingsplan moeten worden nageleefd. Het college heeft het verzoek om handhaving te beperkt opgevat. De beroepsgrond slaagt.
6.2.
Dit betekent dat het college alsnog op dit aspect van het handhavingsverzoek moet beslissen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet in geschil lijkt te zijn dat de uitvoering van de inrichting van het terrein afwijkt van het inrichtings- en beplantingsplan. Daarmee lijkt dus sprake te zijn van een overtreding van de voorwaardelijke verplichting van artikel 8.1.1 van het bestemmingsplan. Dit betekent echter nog niet zonder meer dat het college handhavend moet optreden, omdat het ook kan besluiten om een vergunning tot afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Artikel 8.1.3 onder a van het bestemmingsplan geeft hier een mogelijkheid toe als de terreinen op een andere gelijkwaardige wijze worden ingericht en in stand worden gehouden. Daarbij moeten wel verschillende belangen worden betrokken en kan ook de door eiser gestelde onveilige verkeerssituatie aan de orde komen. Omdat het eerst aan het college is om hier een besluit over te nemen zal de rechtbank hier nog niet op vooruitlopen.
Planschade en waterpasserende tegels
7. In beroep vraagt eiser de rechtbank nog om het college te gelasten zijn verzoek om planschade in te willigen. Volgens eiser zijn er meerdere malen wijzigingen aangebracht in het bestemmingsplan “ [locatie 2] X” en heeft hij daar planschade door geleden. Ook voert eiser aan dat er ten onrechte geen waterpasserende grastegels zijn aangebracht.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat het in de nu voorliggende procedure gaat over de afwijzing van het verzoek om handhaving van eiser. In deze procedure is geen plaats voor een oordeel over een verzoek om planschade. Daarvoor moet eiser een aparte procedure doorlopen.
7.2.
Verder is hiervoor al overwogen dat een verzoek om handhaving na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. Dat betekent dat het betoog van eiser over de waterpasserende grastegels buiten de reikwijdte van het nu voorliggende verzoek om handhaving valt. Dit onderwerp heeft eiser immers niet eerder benoemd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het college opnieuw moet beslissen op het bezwaarschrift van eiser en daarbij moet ingaan op het verzoek om handhaving voor zover dat is gericht op de in het bestemmingsplan neergelegde voorwaardelijke verplichting.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser het door hem betaalde griffierecht terug. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 13 september 2023;
  • draagt het college op om opnieuw op het bezwaar te beslissen;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beplantingsplan (SO), [locatie 2] , [plaats] .
2.Inrichtingsplan, [locatie 2] , [plaats] .