ECLI:NL:RBGEL:2025:3949

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11224976
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk en meerwerkposten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en gezamenlijke gedaagden over de betaling van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst. De kantonrechter heeft op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, die is geregistreerd onder zaaknummer 11224976. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 5 maart 2025, waarin partijen de gelegenheid kregen om hun standpunten over de meerwerkposten te verduidelijken. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A. van Elst, vorderde betaling voor verschillende meerwerkposten die hij in rekening had gebracht, terwijl de gezamenlijke gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.W. Lagerwaard, deze vorderingen betwistten.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vraag of de eiser de gezamenlijke gedaagden tijdig had gewezen op de noodzaak van prijsverhogingen in verband met de door hem uitgevoerde werkzaamheden. De rechter heeft vastgesteld dat de gezamenlijke gedaagden niet op de hoogte waren van de noodzaak van een prijsverhoging voor bepaalde werkzaamheden, waardoor deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. Echter, voor andere werkzaamheden, zoals het afkoppelen van standleidingen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gezamenlijke gedaagden wel degelijk een prijsverhoging verschuldigd waren.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gezamenlijke gedaagden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.416,29 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 800,00. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de eiser vastgesteld op € 1.049,80. De gezamenlijke gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11224976 \ CV EXPL 24-2105
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.A. van Elst,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke gedaagden] (in mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. R.W. Lagerwaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 maart 2025,
- de brief van 13 maart 2025 van mr. Lagerwaard waarin hij de kantonrechter verzoekt tussentijds hoger beroep toe te staan,
- de akte uitlating op grond van tussenvonnis d.d. 5 maart 2025 alsmede uitlating openstellen tussentijds hoger beroep van de zijde van [gezamenlijke gedaagden] ,
- de akte uitlating van de zijde van [eiser] ,
- de brief van 3 april 2025 van de griffier van deze rechtbank waarin hij aan partijen bericht dat de kantonrechter het verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep afwijst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 5 maart 2025. In dit tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld om de kantonrechter bij akte te informeren of zij voor wat betreft de door [eiser] in rekening gebrachte kosten voor het meerwerk tot overeenstemming zijn gekomen.
2.2.
Beide partijen hebben bij akte te kennen gegeven niet tot overeenstemming te zijn gekomen.
2.3.
Beoordeeld dient te worden of [gezamenlijke gedaagden] de door [eiser] in rekening gebrachte meerwerkposten dient te betalen. Deze vraag moet worden beantwoord overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:755 BW. Op grond van dit artikel kan [eiser] in geval van een door [gezamenlijke gedaagden] gewenste toevoeging of verandering in het overeengekomen werk slechts dan een verhoging van de overeengekomen aanneemsom vorderen wanneer hij [gezamenlijke gedaagden] tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij [gezamenlijke gedaagden] die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
2.4.
De door [eiser] gefactureerde meerwerkposten zullen hierna afzonderlijk aan de orde komen.
Factuur 15 januari 2024
Afkoppelen standleidingen slaapkamers en demonteren geiser in de garage ad € 101,25
2.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het afkoppelen van de standleidingen in de slaapkamers meerwerk betreft of dat deze werkzaamheden onderdeel uitmaken van het reeds overeengekomen werk. Zoals al in rechtsoverweging 4.10. van het tussenvonnis van 5 maart 2025 is overwogen, staat in deze procedure vast dat de aansluiting van de warmtepomp op het bestaande verwarmingssysteem op de bovenverdieping geen onderdeel uitmaakt van het overeengekomen werk. Nu voorts niet in geschil is dat namens [gezamenlijke gedaagden] aan [eiser] de opdracht is verstrekt om voormelde werkzaamheden uit te voeren, is sprake van een door [gezamenlijke gedaagden] gewenste toevoeging in het overeengekomen werk. Het spreekt voor zich dat [eiser] dit meerwerk niet op eigen kosten gedaan zou hebben. [gezamenlijke gedaagden] had dan ook de noodzaak van een uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging uit zichzelf moeten begrijpen. Dit betekent dat [gezamenlijke gedaagden] een prijsverhoging is verschuldigd.
2.6.
De in rekening gebrachte kosten voor het demonteren van de geiser in de garage komen niet voor toewijzing in aanmerking. Door [gezamenlijke gedaagden] is betwist dat op dit onderdeel sprake is van een door hem gewenste toevoeging/verandering in het werk en [eiser] heeft vervolgens, hoewel dit op zijn weg had gelegen, die stelling niet nader onderbouwd. Daarom staat niet vast dat op dit onderdeel sprake is van meerwerk, zodat deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.7.
[eiser] heeft voor het afkoppelen van de standleidingen en het demonteren van de geiser een totaalbedrag van € 101,25 (1,5 werkuren) in rekening gebracht en hij heeft deze kosten niet uitgesplitst. De kantonrechter zal de kosten voor het afkoppelen van de standleidingen daarom schatten op € 50,63 (exclusief btw), overeenkomend met 0,75 werkuren. Dit bedrag zal worden toegewezen voor het afkoppelen van de standleidingen.
Aanleg nieuwe waterleiding naar garage ad € 67,50 en levering 25 meter meerlaagse buis ad € 166,00
2.8.
[eiser] heeft gesteld dat hij een nieuwe waterleiding naar de garage heeft aangelegd en dat daarmee in de offerte geen rekening is gehouden.
2.9.
[gezamenlijke gedaagden] heeft betwist dat [eiser] de nieuwe waterleiding naar de garage heeft aangelegd. Volgens [gezamenlijke gedaagden] heeft zijn eigen aannemer ( [naam] ) dit gedaan.
2.10.
De kantonrechter overweegt dat de stelplicht en (bij gemotiveerde betwisting) de bewijslast van de stelling dat [eiser] een nieuwe waterleiding naar de garage heeft aangelegd, op [eiser] rusten omdat hij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. Door [eiser] zijn echter geen concrete feiten en omstandigheden of stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een waterleiding naar de garage heeft aangelegd. Daarmee heeft hij zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen.
Het boren van vier gaten door de muur/fundering van de garage ad € 22,35
2.11.
[eiser] heeft gesteld dat hij met een speciale boor vier gaten heeft moeten boren in verband met het leggen van de waterleidingen en cv-leidingen. Hiermee is volgens [eiser] in de offerte geen rekening gehouden omdat ten tijde van het uitbrengen daarvan de warmtepomp nog op een andere plek geplaatst zou worden.
2.12.
[gezamenlijke gedaagden] heeft betwist dat sprake is van meerwerk. Volgens [gezamenlijke gedaagden] was ten tijde van het uitbrengen van de offerte al duidelijk dat deze werkzaamheden verricht moesten worden.
2.13.
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [eiser] had gelegen om nader te onderbouwen dat in dit geval sprake is van een door [gezamenlijke gedaagden] gewenste verandering in het overeengekomen werk. [eiser] heeft dat nagelaten. Hij heeft enkel gesteld dat in de offerte is vermeld dat voormelde werkzaamheden niet zijn inbegrepen. De kantonrechter constateert echter dat dit, anders dan [eiser] stelt, niet in de offerte is vermeld en dat dit evenmin uit de tekst van de offerte kan worden afgeleid. Niet gebleken is dan ook dat op dit onderdeel sprake is van meerwerk. De in dit verband gevorderde kosten zullen daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Extra lengte veldleiding ad € 874,05
2.14.
[eiser] heeft gesteld dat de waterpomp aanvankelijk aan de voorzijde van de garage geplaatst zou worden maar dat na het uitbrengen van de offerte door [gezamenlijke gedaagden] is besloten om dit aan de achterzijde van de garage te doen. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] een langere veldleiding nodig had dan hij aanvankelijk heeft berekend, zodat de kosten voor de aanschaf van de veldleiding hoger zijn dan begroot in de offerte, aldus [eiser] .
2.15.
[gezamenlijke gedaagden] heeft aangevoerd dat de wijziging van de locatie van de warmtepomp reeds vanaf 23 februari 2023 bekend was zodat [eiser] ten tijde van het uitbrengen van de offerte hiermee bekend was.
2.16.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] , hoewel dit op zijn weg had gelegen, geen concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht of stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de locatie voor het plaatsen van de warmtepomp na het uitbrengen van de offerte is gewijzigd. Daarmee heeft hij zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Uitgangspunt is dan ook dat reeds ten tijde van het uitbrengen van de offerte bekend was dat de warmtepomp aan de achterzijde van de schuur zou worden geplaatst. In het licht van deze omstandigheden hoefde [gezamenlijke gedaagden] niet te verwachten dat [eiser] de aanneemsom zou verhogen. De in dit verband gevorderde kosten zullen daarom worden afgewezen.
factuur 5 februari 2024
Credit aanleg vloerverwarming in toilet en gang ad - € 264,00
2.17.
[eiser] heeft de post voor de aanleg van de vloerverwarming in het toilet en de gang gecrediteerd tot een bedrag van € 264,00.
2.18.
[gezamenlijke gedaagden] heeft de hoogte van het gecrediteerde bedrag betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in de offerte de kosten voor deze post zijn begroot op een bedrag van € 330,00 plus een opslag van € 88,00, zodat [eiser] een bedrag van in totaal € 418,00 had moeten crediteren.
2.19.
De kantonrechter stelt vast dat in de offerte van 27 april 2023 de kosten voor de aanleg van vloerverwarming in het toilet en de gang zijn begroot op een totaalbedrag van € 418,00 (inclusief opslag kleine ruimtes). In de creditfactuur heeft [eiser] de opslag kleine ruimtes niet meegenomen en heeft hij een lagere stuksprijs (30,00 in plaats van 37,50) opgenomen. [eiser] heeft gesteld dat hij een klein deel wel heeft gefactureerd omdat dit werk ook door hem is uitgevoerd maar hij heeft, hoewel dit op zijn weg had gelegen, die stelling niet nader onderbouwd, zodat dit niet is komen vast te staan. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing zal het bedrag van deze creditpost daarom worden vastgesteld op het totaalbedrag dat in de offerte is opgenomen, te weten € 418,00. Dit betekent dat een bedrag van € 154,00 (€ 418,00 -/- 264,00) in mindering strekt op het door [gezamenlijke gedaagden] te betalen bedrag.
Aanleg extra groep op de vloerverwarmingsverdeler en leggen extra leiding naar de kelder ad € 111,67
2.20.
[gezamenlijke gedaagden] heeft betwist dat op dit onderdeel sprake is van meerwerk. Hij heeft daartoe aangevoerd dat dit werk ook uitgevoerd had moeten worden als [eiser] wel vloerverwarming in de gang en in het toilet had aangelegd. [eiser] heeft deze stellingen op zijn beurt niet betwist. Hij heeft enkel gesteld dat deze post niet in de offerte is vermeld. De kantonrechter is van oordeel dat dit onvoldoende is om aan de hand daarvan vast te stellen dat [gezamenlijke gedaagden] de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. De in dit verband gevorderde kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Factuur 19 februari 2024
Dubbele RVS ribbelbuis ad € 347,11 en standaard werk uren ad € 135,00
2.21.
[gezamenlijke gedaagden] heeft de verschuldigdheid van deze twee meerwerkposten erkend. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
5 extra werkuren t.b.v. het stookprotocol ad € 84,38 en extra reiskosten ad € 247,50
2.22.
[eiser] heeft gesteld dat hij meerdere keren moest langskomen voor het opstookprotocol van de warmtepomp omdat een werkende internetverbinding in de garage ontbrak. Volgens [eiser] was [gezamenlijke gedaagden] ervan op de hoogte dat dit wel was vereist.
2.23.
De kantonrechter overweegt dat [gezamenlijke gedaagden] in dit geval – waarin niet in geschil is dat [gezamenlijke gedaagden] niet is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging in verband met de uitvoering van het opstookprotocol – alleen dan de extra gefactureerde kosten is verschuldigd wanneer hij de noodzaak van de prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Deze situatie doet zich hier echter niet voor. Niet gebleken is namelijk dat [gezamenlijke gedaagden] ervan op de hoogte was dat een werkende internetverbinding in de garage aanwezig moest zijn. [eiser] heeft dit wel gesteld maar hij heeft die stelling na de betwisting daarvan door [gezamenlijke gedaagden] , onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling van [eiser] dat dit is vermeld in de offerte is daarvoor in elk geval onvoldoende. In de offerte is immers enkel vermeld dat het aanleggen van een eventuele vrije bekabelde internetverbinding naar de warmtepomp niet is inbegrepen bij de aanneemsom. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt uit deze enkele mededeling niet af te leiden dat [gezamenlijke gedaagden] wist, althans ervan op de hoogte had moeten zijn dat hij moest zorgdragen voor een werkende internetverbinding in de garage. De in dit verband door [eiser] gevorderde kosten zullen derhalve worden afgewezen.
Conclusie
2.24.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [gezamenlijke gedaagden] voor het door [eiser] uitgevoerde meerwerk een bedrag van € 458,28 ((€ 50,63 -/- € 154,00 + € 347,11 + € 135,00) x 21% btw) is verschuldigd.
2.25.
De door [eiser] gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 9.416,29 (€ 458,28 + € 8.958,01 zie rechtsoverweging 4.23. van het tussenvonnis van 5 maart 2025). De niet betwiste wettelijke rente daarover is als op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
2.26.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. In dit geval is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. [eiser] heeft aan [gezamenlijke gedaagden] diverse aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Nu de hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten in overeenstemming is met het tarief dat is weergegeven in het Besluit, zal het gevorderde bedrag van € 800,00 worden toegewezen.
2.27.
[gezamenlijke gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld en begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,80
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2 punten × € 264,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.049,80

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.416,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang vanaf de vervaldata van de diverse facturen tot aan de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 800,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten van € 1.049,80, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gezamenlijke gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
lt