Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
Rechtbank Gelderland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en gezamenlijke gedaagden over de betaling van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst. De kantonrechter heeft op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, die is geregistreerd onder zaaknummer 11224976. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 5 maart 2025, waarin partijen de gelegenheid kregen om hun standpunten over de meerwerkposten te verduidelijken. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A. van Elst, vorderde betaling voor verschillende meerwerkposten die hij in rekening had gebracht, terwijl de gezamenlijke gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.W. Lagerwaard, deze vorderingen betwistten.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vraag of de eiser de gezamenlijke gedaagden tijdig had gewezen op de noodzaak van prijsverhogingen in verband met de door hem uitgevoerde werkzaamheden. De rechter heeft vastgesteld dat de gezamenlijke gedaagden niet op de hoogte waren van de noodzaak van een prijsverhoging voor bepaalde werkzaamheden, waardoor deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. Echter, voor andere werkzaamheden, zoals het afkoppelen van standleidingen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gezamenlijke gedaagden wel degelijk een prijsverhoging verschuldigd waren.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gezamenlijke gedaagden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.416,29 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 800,00. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de eiser vastgesteld op € 1.049,80. De gezamenlijke gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.