ECLI:NL:RBGEL:2025:3954

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
AWB-24_8414
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhavingsverzoek en de rol van functioneel daderschap in bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 21 mei 2025, wordt een beroep behandeld van een omwonende tegen een gedeeltelijk afgewezen handhavingsverzoek. De omwonende, eiser, had een handhavingsverzoek ingediend tegen de eigenaar van een perceel, derde-partij, vanwege meerdere overtredingen van bestemmingsplanregels en geluidsnormen. Het college van burgemeester en wethouders had op 5 december 2023 een last onder dwangsom opgelegd aan derde-partij voor vier overtredingen, waaronder het gebruik van het perceel voor een transportbedrijf en het niet naleven van geluidsnormen.

Echter, in een besluit van 10 oktober 2024 heeft het college de last onder dwangsom gedeeltelijk herroepen, waarbij de lasten voor twee overtredingen zijn ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat derde-partij niet als overtreder kan worden aangemerkt voor de overtreding van de geluidsnormen, omdat deze overtredingen werden gepleegd door een huurder van derde-partij. Eiser betoogt dat derde-partij als eigenaar van het perceel verantwoordelijk is voor de handelingen van de huurder en dat hij als functioneel dader kan worden aangemerkt.

De rechtbank volgt eiser hierin niet en stelt vast dat er geen concrete normstelling is geschonden door derde-partij. De rechtbank concludeert dat het college terecht de last onder dwangsom heeft ingetrokken en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en de kosten van de procedure worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [plaats] (derde-partij)
(gemachtigde: mr. A.G. van Keulen ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom die aan derde-partij is opgelegd naar aanleiding van een handhavingsverzoek van eiser. Derde-partij is eigenaar van het perceel aan de [locatie] in [plaats] . Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend vanwege overtredingen op dat perceel. Op 5 december 2023 heeft het college aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd voor vier overtredingen, namelijk:
a. het met de bestemmingsplanregels strijdige gebruik van het perceel voor het transportbedrijf, en overtreding van de gebruiksregels door de verharding op het perceel te gebruiken voor het parkeren van vrachtwagens;
b. het met de bestemmingsplanregels strijdige gebruik van het perceel voor het sorteren en opslaan van steigermateriaal;
c. het overtreden van de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) vanwege activiteiten met betrekking tot het steigermateriaal;
d. het niet voldoen aan de regels die gelden bij het jaarlijks doorzetten van meer dan 25.000 liter diesel op het perceel (waaronder de diesel te leveren boven een vloeistofdichte vloer of verharding, die is aangesloten op een slibvangput of olieafscheider, en het afwateringssysteem volgens het Besluit bodemkwaliteit vorm te geven en de controles jaarlijks aan te tekenen in het installatieboek).
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 oktober 2024 op het bezwaar van derde-partij heeft het college de last onder dwangsom gedeeltelijk herroepen en de lasten onder (b) en (c) ingetrokken. Reden voor intrekking van de last onder (b) was dat het gebruik niet in strijd zou zijn met de bestemmingsplanregels. Voor wat betreft overtreding (c) heeft het college de last ingetrokken omdat derde-partij niet als overtreder kon worden aangemerkt. De werkzaamheden met steigermateriaal werden namelijk uitgevoerd door de huurder van derde-partij, [naam bedrijf], en niet door derde-partij zelf.
1.2.
Eiser vindt dat de last onder (c) niet had moeten worden ingetrokken, omdat derde-partij wel als overtreder aangemerkt kan worden.
1.3.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de last met betrekking tot de overtreding van de geluidsnormen terecht heeft ingetrokken
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.4.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 10 oktober 2024 op het bezwaar van derde-partij heeft het college het primaire besluit deels herroepen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mr. S. Bougarfa namens het college en de gemachtigde van derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Kan derde-partij als overtreder worden aangemerkt voor de overschrijding van de geluidsnormen?
3. Eiser voert aan dat het college ten onrechte het besluit heeft herroepen voor zover dat intrekking van de last onder dwangsom voor de overtreding van de geluidsnormen betreft. Eiser meent dat op derde-partij als eigenaar van het perceel een zorgplicht rust, die inhoudt dat hij ervoor moet zorgen dat de huurder niet de geluidsnormen overtreedt. Ook kan de eigenaar van het perceel volgens eiser worden aangemerkt als ‘functioneel dader’: de overtreding van de huurder kan aan derde-partij worden toegerekend. Volgens eiser zou een andere opvatting ertoe leiden dat handhaving illusoir wordt, omdat steeds nieuwe huurders kunnen worden gevonden die geluidsnormen overtreden.
3.1.
In deze procedure staat niet ter discussie dat de geluidsnormen uit het Abm zijn overschreden door werkzaamheden met betrekking tot steigermaterialen en dat die werkzaamheden werden uitgevoerd door de huurder van derde-partij, en niet door derde-partij zelf.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een overtreder degene is die de overtreding pleegt of medepleegt. Dat kan in de eerste plaats degene zijn die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de gedraging is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt.
3.3.
Er geldt voor derde-partij met betrekking tot geluid geen concrete, zelfstandige normstelling die hij door feitelijk handelen of nalaten heeft geschonden. Daar komt bij dat derde-partij een vennootschap onder firma is, en daarom alleen als overtreder kan worden aangemerkt als sprake is van functioneel daderschap. [1] De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat de eigenaar als feitelijk handelende overtreder kan worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de vraag of aan de criteria voor functioneel daderschap is voldaan geldt het volgende.
3.4.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat voor de vraag of iemand als overtreder aangemerkt kan worden als hij de verboden handeling niet zelf fysiek heeft verricht, wordt aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap. [2] Voor rechtspersonen zijn de criteria uit het zogenoemde
Drijfmest-arrest van de Hoge Raad van belang. [3] In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe onder andere behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Zo’n gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn als zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
3.5.
Het college vindt dat aan deze vier criteria in dit geval niet wordt voldaan. Eiser heeft daartegenover in beroep samengevat ingebracht dat derde-partij verantwoordelijk is voor de handelingen van de huurder, omdat hij vindt dat op derde-partij als eigenaar een zorgplicht rust. De rechtbank begrijpt die stelling zo, dat eiser vindt dat derde-partij de overtreding heeft aanvaard in de zin van criterium (d). De rechtbank oordeelt dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet blijkt dat derde-partij een zorgplicht heeft geschonden en daarmee de overtreding heeft aanvaard. Eiser heeft niet toegelicht welke concrete maatregelen volgens hem in dit geval redelijkerwijs van derde-partij mochten worden verwacht. Er rust op eigenaren van percelen in elk geval niet in algemene zin een zorgplicht die zo ver strekt dat zij altijd eigener beweging geluidsmetingen moeten uitvoeren om te controleren of hun huurders zich aan geldende geluidsnormen houden.
3.6.
Omdat derde-partij voor de overtreding van de geluidsnormen niet als overtreder kan worden aangemerkt, is de eerder opgelegde last op dat punt in bezwaar terecht herroepen.
3.7.
Dat op grond van artikel 5:1 Awb alleen handhavend kan worden opgetreden tegen een overtreder, en niet in alle gevallen (ook) tegen de eigenaar van een perceel als de overtreder een derde is, betekent nog niet dat handhaving illusoir wordt, zoals eiser wel stelt. Als een eigenaar een overtreding aanvaardt, of als er schijnconstructies worden opgetuigd om handhaving te ontwijken, kan in voorkomende gevallen (ook) tegen een eigenaar worden opgetreden. Van zo’n situatie is in dit geval echter niet gebleken.
3.8.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de last met betrekking tot de geluidsnormen kon intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067, r.o. 7.2 – 7.5.
2.ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067, r.o. 7.3. e.v.
3.HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938, zoals verduidelijkt in het arrest van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.