ECLI:NL:RBGEL:2025:3981

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
05.198255.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvaring tussen twee vrachtschepen op de Waal met betrekking tot de Rijnvaartpolitiereglement en de Herziene Rijnvaartakte

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende een aanvaring tussen twee vrachtschepen op de Waal, de coaster 'H&S Wisdom' en het motortankschip 'Carolin'. De aanvaring vond plaats op 31 januari 2023, waarbij de verdachte als loods van de H&S Wisdom was ingehuurd om het schip te besturen. De zaak draaide om de vraag of de aanvaring aan de schuld van de verdachte te wijten was, waarbij de relevante vaarregels uit het Rijnvaartpolitiereglement 1995 en de Herziene Rijnvaartakte aan de orde kwamen. De verdediging voerde verschillende procedurele verweren aan, waaronder de geldigheid van de tenlastelegging en de bevoegdheid van de kantonrechter. De kantonrechter had zich eerder onbevoegd verklaard, maar het openbaar ministerie besloot de zaak opnieuw aan te brengen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich onvoldoende had vergewist van een vrij vaarwater, wat leidde tot de aanvaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan overtreding van artikel 1.04 van het Rijnvaartpolitiereglement, maar werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 175,-.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Kantonrechter, zittend als Rijnvaartrechter als bedoeld in de Herziene Rijnvaartakte
Parketnummer: 05.198255.24
Datum uitspraak : 21 mei 2025
Tegenspraak (279 Sv)
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. J. Blussen van Oud -Alblas, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 mei 2025.
Inleiding
Deze zaak gaat over een aanvaring op 31 januari 2023 tussen twee vrachtschepen op de Waal bij Varik in de bocht van St. Andries , de coaster ‘H&S Wisdom’ en het motortankschip ‘Carolin’. Verdachte was als loods ingehuurd om de H&S Wisdom te besturen over de Waal, naar Duitsland. De vraag is of de aanvaring – mede – aan zijn schuld was te wijten. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de vaarregels die gelden op de Waal, de Rijn en de Lek , neergelegd in het Rijnvaartpolitiereglement. Dat reglement vindt zijn oorsprong in een internationaal verdrag uit 1868, de Herziene Rijnvaartakte.
Daaraan voorafgaande worden door de verdediging allerlei processuele vragen opgeroepen over de geldigheid van de oproeping en tenlastelegging, de bevoegdheid van de kantonrechter en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie die deels te maken hebben met die internationale oorsprong van het Rijnvaartpolitiereglement.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd (met toevoeging van de letters door de kantonrechter) dat:
1. hij op of omstreeks 31 januari 2023 te Varik , binnen de gemeente West Betuwe , althans in
Nederland, als loods van een motorschip "H&S Wisdom" heeft gevaren op een vaarweg (de
Waal), zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, een ander schip (Veerhaven III) voorbij heeft gelopen zonder zich er van te vergewissen dat dit zonder gevaar kon geschieden, immers heeft hij
a. a) al dan niet in strijd met artikel 6.04, tweede of derde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR965), op geen enkele wijze aangegeven dat hij van plan was de verkeerde wal te varen en/of
b) al dan niet in strijd met artikel 6.03, derde lid, van het RPR95, zijn koers zodanig gewijzigd en/of de as van het vaarwater naar bakboord overgestoken en/of in het vaarpad van het motortankschip "Carolin" gevaren, althans is hij daar terechtgekomen en/of
c) zich er (toen en aldaar) niet of onvoldoende van vergewist of de schipper/roerganger van
"Carolin" hem had gezien en/of sprake was van een vrij vaarwater en/of
d) met constante snelheid, althans zonder vaart te verminderen en/of zonder uit te wijken,
doorgevaren,
waardoor hij (frontaal) is gebotst tegen, althans in aanvaring gekomen met (de schipper/ gezagvoerder van) het motortankschip "Carolin";
(Artikel art 6.09 lid 1 Rijnvaartpolitiereglement 1995)
2. hij op of omstreeks 31 januari 2023 te Varik , binnen de gemeente West Betuwe , althans in
Nederland, als loods van een schip, te weten een vrachtschip "H&S Wisdom", met dat schip
heeft gevaren op/in de Waal, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het
ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het RPR95, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond, waren geboden teneinde (met name) te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht, immers heeft hij
a. a) al dan niet in strijd met artikel 6.04, tweede of derde lid, van het RPR95, op geen enkele wijze aangegeven dat hij van plan was de verkeerde wal te varen en/of
b) zich er (toen en aldaar) niet of onvoldoende van vergewist of de schipper/roerganger van
"Carolin" hem had gezien en/of sprake was van een vrij vaarwater en/of
c) met constante snelheid, althans zonder vaart te verminderen en/of zonder uit te wijken,
doorgevaren,
waardoor hij (frontaal) is gebotst tegen, althans in aanvaring gekomen met (de
schipper/gezagvoerder van) het motortankschip "Carolin", ten gevolge waarvan schade aan
beide voornoemde schepen is ontstaan;
Artikel art 1.04 Rijnvaartpolitiereglement 1995

2.De procedurele gang van zaken

2.1
Verdachte heeft een strafbeschikking van 26 juni 2024 ontvangen. Daarbij is hem een boete opgelegd van twee maal € 250,- in verband met een aanvaring tussen twee vrachtschepen op de Waal in Varik , gemeente West-Betuwe, op 31 januari 2023. Verdachte was loods op één van de betrokken schepen. De strafbeschikking is opgelegd ter zake van overtreding van (1) artikel 6.09 lid 1 Rijnvaartpolitiereglement 1995 en (2) artikel 1.05 Rijnvaartpolitiereglement 1995.
2.2
Verdachte heeft bij brief, ingekomen op 10 juli 2024, verzet ingediend tegen deze strafbeschikking.
2.3
Hij is vervolgens opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 21 november 2024. Aldaar is hij verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, die verweer heeft gevoerd.
2.4
De kantonrechter heeft zich bij vonnis van 21 november 2024 absoluut onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het ten laste gelegde feit. Het daarvan opgemaakte stempelvonnis luidt:
“BESLISSING:
De kantonrechter vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Rechtbank niet bevoegd (absoluut)”
2.5
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.6
Bij mailbericht van 10 december 2024 heeft de officier van justitie de raadsvrouw echter bericht dat hij “met de kennis van nu” van mening is dat de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en dat hij de zaak opnieuw zal aanbrengen bij de kantonrechter.
2.7
Op 20 december 2024 heeft het openbaar ministerie verdachte opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 8 mei 2025. Deze oproeping is hem betekend op 11 januari 2025.
2.8
Op 17 januari 2025 is namens verdachte een bezwaarschrift ingediend tegen deze oproeping.
2.9
Dit bezwaarschrift is bij beschikking van 19 maart 2025 niet-ontvankelijk verklaard in verband met artikel 398 Sv.
2.1
Het verzet tegen de strafbeschikking is behandeld ter zitting van 8 mei 2025.

3.Enkele opmerkingen vooraf

3.1
Onderhavige strafzaak betreft een aanvaring tussen twee vrachtschepen op de Waal in Varik , gemeente West Betuwe . Verdachte was loods op één van de betrokken schepen, de coaster H&S Wisdom. Het andere schip was het vrachtschip Carolin.
3.2
Voor de vaarregels op de Nederlandse binnenwateren zijn in hoofdlijnen twee regelingen relevant: het Binnenvaartpolitiereglement en het Rijnvaartpolitiereglement. Het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) is gebaseerd op de Scheepvaartverkeerswet en het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) is deels gebaseerd op de Herziene Rijnvaartakte (of: de Akte van Mannheim) en deels op de Scheepvaartverkeerswet (artikel 22). Als internationaal verdrag heeft de Herziene Rijnvaartakte echter ingevolge artikel 94 Grondwet voorrang boven nationaalrechtelijke regelingen. In de Herziene Rijnvaartakte en de daarop gebaseerde regelingen worden in Nederland de Waal en de Lek beschouwd als deel van de Rijn (art. 1 lid 3 Herziene Rijnvaartakte). In deze strafzaak gaat het uitsluitend over het Rijnvaartpolitiereglement en de wijze waarop in de strafzaak uitvoering is gegeven aan de Herziene Rijnvaartakte.
3.3
In de Herziene Rijnvaartakte (HRA), verdrag van 17 oktober 1868, gesloten te Mannheim, [1] zijn de verdragsluitende partijen (de ‘Oeverstaten’: Nederland, Baden, Beieren, Frankrijk, Hessen en Pruisen) overeengekomen regels te stellen voor de vrije scheepvaart over de Rijn. Iedere Oeverstaat dient op grond van artikel 32 politievoorschriften vast te stellen om de vrije doorgang en veiligheid van deze binnenvaart te waarborgen. In Nederland is dat het Rijnvaartpolitiereglement. [2] Ingevolge artikel 33 HRA worden in daarvoor geschikte plaatsen, gelegen aan of in de nabijheid van de Rijn, rechtbanken ingesteld die zijn belast met kennisneming van alle in artikel 34 vermelde zaken. Artikel 34 HRA bepaalt dat in strafzaken de Rijnvaartrechtbanken bevoegd zijn tot onderzoek van en de uitspraak over alle overtredingen van de voorschriften betreffende de scheepvaart en de waterpolitie.
3.4
Artikel 33 HRA is nader uitgewerkt door de Wet van 16 juli 1869, tot uitvoering der bepalingen van de artikelen 33, 36, 37 en 38 der herziene akte omtrent de Rijnvaart. [3]
3.5
Artikel 1 lid 1 van deze Uitvoeringswet HRA luidt:
“De rechtbanken nemen kennis van
1o: de binnen hun arrondissement gepleegde in artikel 34 I der herziene Rijnvaart-akte bedoelde overtredingen (…)”
Artikel 1 lid 2 luidt:
“Indien de onder 1o … bedoelde overtredingen … kantonzaken betreffen, worden de zaken behandeld en beslist door de kantonrechter van de rechtbank.”
3.6
Artikel 3 lid 1 luidt:
“Zoowel in burgerlijke als in strafzaken gelden bij de door deze wet aangewezen regters en regterlijke collegien de gewone regelen van regtspleging, onverminderd het bepaalde bij artikel 36 der herziene Rijnvaart-akte.”

4.De processuele verweren van de verdediging

De raadsvrouw heeft de nodige formele verdedigingslinies opgeworpen, die zien op de geldigheid van de dagvaarding c.q. oproeping, bevoegdheid van de aangezochte rechter en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze verweren lopen nogal eens door elkaar en zijn deels ook vermengd met meer inhoudelijke verweren die strekken tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. In dit vonnis worden de verweren zoveel mogelijk naar onderwerp behandeld in de volgorde die de artikelen 348 en 350 Sv voorschrijven.

5.Geldigheid van de dagvaarding/oproeping

5.1
Namens verdachte is betoogd dat de tenlastelegging een ‘obscuur libel’ is en daarmee nietig. Daarvoor zijn meerdere argumenten aangedragen:
- in de tenlastelegging wordt het verwijt aan verdachte gericht in zijn hoedanigheid van loods. Het RPR kent deze term echter niet en de ‘loods’ is dan ook niet het normadressaat van de betreffende bepalingen van het RPR;
- in de tenlastelegging worden begrippen gebezigd die het RPR niet kent, zoals “verkeerde wal”, “vaarpad”, “vrij vaarwater”;
- in de tenlastelegging worden begrippen uit het RPR verkeerd gebezigd, zoals “voorbijlopen” (art. 6.09 RPR), waardoor de opgenomen verwijzing naar art. 6.04 RPR onbegrijpelijk wordt, nu deze bepaling ziet op “ontmoeten”;
- de gestelde overtreding van artikel 1.04 RPR (feit 2) betreft een zgn. open norm (de algemene plicht tot waakzaamheid) die alleen aan de orde kan komen in situaties waarin het RPR niet voorziet, hetgeen in deze zaak echter niet het geval is. Bij de invulling van die norm dienen alle relevante omstandigheden in aanmerking te worden genomen, hetgeen in de tenlastelegging echter niet is geschied.
5.2
Deze argumenten zien echter vooral op hetzij de bewijsbaarheid van het feit, hetzij de strafbaarheid van het handelen. De vermeende onjuiste terminologie maakt de tenlastelegging niet onbegrijpelijk. De strekking van de gehanteerde termen is voldoende duidelijk, zeker tegen de achtergrond van het strafdossier. Dat het de verdediging niet duidelijk is waartegen zij zich moet verweren is ook bepaald niet gebleken.
5.3
Daarbij zij over het begrip “loods” opgemerkt dat art. 1.03 lid 3 RPR bepaalt: “
Een lid van de bemanning en ieder ander persoon die zich aan boord bevindt en die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van het schip bepaalt, is eveneens verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement.” Hieronder valt zonder veel twijfel ook een loods die juist vanwege zijn deskundigheid en ervaring aan boord wordt gehaald om het schip naar veilige wateren te loodsen (zie ook de hierna onder 8.4 aangehaalde verklaring van de schipper van de H&S Wisdom, [naam 1] ).

6.De bevoegdheid van de kantonrechter

6.1
Door de verdediging is aangevoerd dat ingevolge de Herziene Rijnvaartakte overtredingen van de krachtens dit verdrag gegeven politievoorschriften inzake de binnenvaart op de Rijn, uitsluitend kunnen worden berecht door de ‘Rijnvaartrechter’ en niet door de commune kantonrechter, zodat deze onbevoegd is van het geschil kennis te nemen. Verdachte had moeten worden opgeroepen te verschijnen voor de ‘Rijnvaartrechter’, zitting houdend in Arnhem etc.
6.2
Dit argument vindt echter geen steun in wet, literatuur of jurisprudentie.
6.3
Hiervoor, onder 3.5, is verwezen naar de Uitvoeringswet HRA, die de rechtbanken bevoegd verklaart kennis te nemen van de binnen hun arrondissement gepleegde, in artikel 34 lid 1 HRA bedoelde overtredingen.
6.4
Haak en De Savornin Lohman schrijven in hun monografie over Rijnvaartzaken:

Deze opdracht aan de Verdragsstaten is voor Nederland uitgewerkt in de Wet van 16 juli 1869 in die zin dat ingevolge art. 1 dier wet de berechting is toebedeeld aan de ‘gewone’ rechter. Die (gewone) rechter doet Rijnvaartzaken af als Rijnvaartrechter. Cleveringa heeft destijds met juistheid de conclusie getrokken dat de ‘gewone’ rechter, zetelend als Rijnvaartgerecht in zoverre een internationale rechter is, omdat diens rechtsmacht bij verdrag is geregeld in een regeling die op zichzelf staat. Het is te betreuren dat door de aanknoping aan het netwerk van de gewone rechter in Nederland het onderscheid tussen de berechting door de ‘gewone rechter’ en die door de internationale Rijnvaartrechter, anders dan bijvoorbeeld in Duitsland, verloren gaat. De verdediging moet er derhalve op bedacht zijn in welke gevallen er sprake is van de berechting door een Rijnvaartrechter, omdat hij in dat geval een beroep kan doen op bijzondere rechten, zoals een verbod tot heffing van griffierechten in civiele zaken, aparte appelgrenzen, aparte appeltermijnen, een tweevoudige keuze van appelgerecht.” [4]
6.5
De Savornin Lohman schrijft in zijn artikel over de Rijnvaartrechter in perspectief:

Bij de Wet van 16 juli 1869 is in Nederland daaraan uitvoering gegeven. [5] Deze rechters zijn dus, zodra zij zitting doen als Rijnvaartrechter, internationale rechters. Dat betreft de Rechtbanken gelegen aan de Rijn, de Waal en de Lek, tot aan Gorinchem en Krimpen aan de Lek. [6]
6.6
Van Dorst en Borgers vermelden in het Handboek strafzaken:

Bij Wet van 16 juli 1869, Stb. 1869,139, zoals nadien gewijzigd, zijn de rechtbanken binnen wier rechtsgebied de overtreding is begaan, aangewezen als Rijnvaartgerechten. In verband met de overtreding van evengenoemd reglement[= Rijnvaartpolitiereglement, ktr]
treedt dus in de regel een langs de Rijn gevestigde (kantonrechter in een) rechtbank op als Rijnvaartgerecht.” [7]
6.7
Van der Wiel schrijft:

De kantonrechters en de arrondissementsrechtbanken en de gerechtshoven zijn toen binnen de gewone grenzen van hun bevoegdheid aangesteld om kennis te nemen van de in art. 34 Akte bedoelde zaken. [8]
6.8
De Kamer van Beroep van de Centrale Commissie Rijnvaart heeft kennelijk de door de Nederlandse wetgever in de hiervoor vermelde Uitvoeringswet Herziene Rijnakte gehanteerde werkwijze om enkele bestaande gerechtelijke colleges wier rechtsgebied is gelegen aan de Rijnoever, aan te wijzen als ‘Rijnvaartrechter’, gebillijkt.

Bij de inrichting van de Rijnvaartrechtbanken en van de nationale beroepsinstanties door de Nederlandse wetten van 16 juli 1869 (Stb. 139) en 13 maart 1913 (Stb. 103) werden in Nederland de kantonrechters en de arrondissementsrechtbanken alsook de gerechtshoven binnen de gewone grenzen van hun bevoegdheid aangesteld om kennis te nemen van de in art. 34 Akte bedoelde zaken. (…)
Maar uit de door de Nederlandse Regering krachtens art. 33 lid 2 Akte medegedeelde lijst van Rijnvaartrechtbanken blijkt dat daarin uitsluitend rechterlijke instanties werden aangewezen waarvan de territoriale bevoegdheid zich uitstrekt over de loop van de (conventionele) Rijn, dat wil zeggen de Rijn, de Lek en de Waal, onderscheidenlijk tot Krimpen en Gorinchem en dat deze lijst daarbuiten geen andere rechterlijke instanties bevoegdheid toekent. [9]
6.9
Conclusie kan niet anders zijn dan dat de aangewezen Nederlandse rechterlijke colleges wier rechtsgebied is gelegen aan de Rijnoever (in brede zin als hiervoor aangeduid)
eo ipsohebben te gelden als ‘Rijnvaartrechter’. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat verdachte dient te worden gedagvaard of opgeroepen voor “de Rijnvaartrechter” (in het gerechtsgebouw van de rechtbank in Arnhem, Utrecht, Rotterdam of Den Haag). Verdachte kan worden gedagvaard of opgeroepen voor de rechtbank (of, in hoger beroep, het gerechtshof) binnen wier/wiens rechtsgebied het voorval (strafbare feit of onrechtmatige daad) heeft plaatsgevonden.
6.1
Uit de omschrijving van het strafbare feit of de onrechtmatige gedraging en de vermelding van de daarbij geschonden bepalingen van het Rijnvaartpolitiereglement blijkt dan dat de Herziene Rijnvaartakte van toepassing is en dat de berechting plaatsvindt door een nationale gerechtelijke instantie die heeft te gelden als ‘Rijnvaartrechter’ en als zodanig een internationaalrechtelijke functie heeft. [10]
6.11
Aan de raadvrouw kan evenwel worden toegegeven dat het wenselijk zou zijn dat het openbaar ministerie bij de dagvaarding of oproeping van een verdachte wat meer aandacht zou besteden aan het bijzondere, internationale karakter van deze rechtsgang. Er zijn immers de nodige verschillen met de normale strafprocedure. In RPR-zaken kan alleen een geldboete worden opgelegd, zonder vervangende hechtenis, geen taakstraf en geen gevangenisstraf of principale hechtenis. Voor het hoger beroep staan twee wegen open: de -nationale- rechtsgang naar het bevoegde gerechtshof of de -internationale- rechtsgang naar de Kamer van Beroep van de Centrale Rijnvaart Commissie in Straatsburg, waarbij telkens andere vormvoorschriften en termijnen gelden. Haak en De Savornin Lohman wijzen hier op in het hiervoor in 6.4 aangehaalde citaat. Het vergt een deskundige advocaat of andere juridische adviseur om deze bijzonderheden en valkuilen te onderkennen en dat zou niet nodig moeten zijn. Het leidt echter niet tot gegrondverklaring van het verweer.

7.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Schending ne bis in idem beginsel
7.1
Namens verdachte is aangevoerd dat onderhavige strafvervolging moet afstuiten op het gegeven dat eerder de kantonrechter zich in absolute zin onbevoegd heeft verklaard (met gelijktijdige vernietiging van de strafbeschikking) en dat daartegen door het openbaar ministerie geen hoger beroep is ingesteld, zodat deze beslissing onherroepelijk is geworden (vonnis van 21 november 2024, hiervoor onder 2.4).
7.2
Dat verweer wordt verworpen. Een beslissing tot onbevoegd verklaring, ook wanneer die onherroepelijk is, sluit niet uit dat daarna een nieuwe strafvervolging wordt ingesteld indien het openbaar ministerie meent dat de aangezochte rechter wel bevoegd is. Artikel 68 Sr staat daaraan niet in de weg, nu deze bepaling het instellen van een nieuwe strafvervolging alleen verbiedt indien de eerdere strafzaak is geëindigd met een onherroepelijke beslissing “over het feit”, dat wil zeggen een beslissing als bedoeld in artikel 350 Sv. [11] Dat betekent dus ook dat de rechter in een volgende procedure kan afwijken van het oordeel van de rechter in de eerdere procedure. De eerdere uitspraak komt geen gezag van gewijsde toe.
7.3
Ook andere bepalingen die schending van het ne bis idem beginsel of het una via beginsel beogen te voorkomen, zien op een eerdere
inhoudelijkebeslissing over het tenlastegelegde feit. Er is daarom ook geen aantasting van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen of schending van de goede procesorde.
Openbaar ministerie niet bevoegd strafbeschikking op te leggen
7.4
Ook is aangevoerd dat de berechting van geschillen die voortvloeien uit de krachtens de Herziene Rijnvaartakte vastgestelde vaarregels en politievoorschriften, exclusief is opgedragen aan de Rijnvaartrechter, zoals die door de Oeverstaten zijn aangewezen (zie hiervoor § 6). Dat brengt mee dat het openbaar ministerie niet bevoegd is de afdoening van die zaken naar zich toe te trekken door het uitvaardigen van een strafbeschikking. Dat is een miskenning van het internationaalrechtelijke karakter van de regelingen op basis van de Herziene Rijnvaartakte. Alleen dit al zou moeten leiden tot nietigverklaring van de strafbeschikking waarmee de hele grondslag aan onderhavige procedure komt te ontvallen en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het gevolg moet zijn.
7.5
Allereerst moet worden vastgesteld dat artikel 257 Sv heel in het algemeen de officier van justitie de bevoegdheid geeft strafbeschikkingen op te leggen ingeval van overtredingen of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar. Daarbij is geen beperking voorzien ten aanzien van een bepaald soort delicten, ook niet ten aanzien van overtredingen van het Rijnvaartpolitiereglement.
7.6
De vraag is echter of dat niet in strijd komt met de exclusieve bevoegdheidsattributie aan de Rijnvaartrechter, zoals betoogd. Daar valt iets voor te zeggen. Anderzijds staat daar tegenover dat iedereen tegen wie een strafbeschikking is uitgevaardigd, daartegen in verzet kan komen waarna de zaak alsnog aanhangig wordt gemaakt bij de bevoegde rechter, zoals ook in deze zaak is gebeurd.
7.7
De kantonrechter laat deze vraag voor wat het is, omdat beantwoording hiervan niet relevant is. Artikel 257f Sv bepaalt immers dat de rechter ingeval van een ontvankelijk verzet de strafbeschikking vernietigt. Datzelfde gebeurt indien de strafzaak zonder een tegen de strafbeschikking ingesteld verzet alsnog wordt aangebracht bij de rechter: artikel 354a Sv. Het openbaar ministerie kan aldus altijd overgaan tot dagvaarding voor de strafrechter, of eerder nu wel of niet een strafbeschikking is uitgevaardigd en of die strafbeschikking nu wel of niet is vernietigd of nietig verklaard.
7.8
Ook in onderhavige zaak zal de strafbeschikking in het dictum worden vernietigd. Daarmee is niet meer relevant wat de status en betekenis is van de vernietiging van de strafbeschikking in het stempelvonnis van 21 november 2024 (zie hiervoor onder 2.4).
8. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [12]
De standpunten van partijen
8.1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat niet bewezen is dat de H&S Wisdom de Veerhaven III voorbij heeft gelopen. Daarentegen is feit 2 wel bewezen. De H&S Wisdom wilde kennelijk de Veerhaven III inhalen, maar is daarbij onvoldoende voorzichtig geweest waardoor zij in aanvaring is gekomen met de Carolin. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 175,00 zonder vervangende hechtenis.
8.2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de opvaart voorrang heeft en overal in het vaarwater mag varen en dat de opvaart bepaalt hoe en aan welke zijde de afvaart haar dient te passeren met als enkele restrictie dat zij daartoe aan de afvaart een geschikte weg dient vrij te laten (pleitnota onder 4).
De beoordeling door de kantonrechter
De aanvaring
8.3
Het door de politie opgemaakte proces-verbaal vermeldt als samenvatting van de gebeurtenissen het volgende:
Op dinsdag 31 januari 2023 omstreeks 23.00 uur heeft een aanvaring plaatsgevonden
op de Waal, ter hoogte van Sint- Andries kilometeraai 924.0. Hierbij waren het motortankschip Carolin en het zeeschip (coaster) H&S Wisdom betrokken.
De H&S Wisdom was ledig op dinsdag 31 januari 2023 vertrokken vanuit Dordrecht met als bestemming Duisburg te Duitsland. Zij voer achter het duwbakstel Veerhaven III met zes geladen duwbakken. Deze schepen waren in opvaart (stroomopwaarts).
De Carolin was, niet geladen, op dinsdag 31 januari 2023 vertrokken vanuit Duisburg met als bestemming Europoort om aldaar te laden. Zij voer achter de Cascade. Deze schepen waren dus in afvaart (stroomafwaarts).
De H&S Wisdom en de Veerhaven III voeren wat meer tegen de as van het vaarwater. De Cascade en de Carolin voeren ook wat meer in het midden tegen de as van het vaarwater. De reden hiervoor is dat het gebruikelijk is om in de bocht van Andries wat meer naar het midden te gaan varen om eventuele schepen in de opvaart de mogelijkheid te bieden middels volgens de regel 6.04 van het RPR een geschikte weg vrij te laten. [13]
De verklaringen van betrokkenen
8.4
De kapitein van de H&S Wisdom heeft verklaard dat verdachte aan boord was als loods omdat de bemanning van dit zeeschip niet bevoegd was om over de Waal te varen. Hijzelf was ook niet op de brug ten tijde van de aanvaring. [14]
8.5
Verdachte heeft verklaard dat hij als loods het roer en de voortstuwing van de H&S Wisdom bediende. Hij voer achter de Veerhaven III, maar ging sneller. Hij moest kiezen of hij over ging dan wel aan de linkeroever bleef. Hij heeft niet de intentie gehad de verkeerde wal te varen, omdat ze te snel doorkwamen. Hij heeft gewacht achter de Veerhaven III en snelheid verminderd omdat de afvaart in het midden zat. Hij heeft gewacht tot het afvarende schip Cascade hem gepasseerd was. Daarmee heeft hij bakboord bakboord gedaan. De Carolin kwam op hem af en zat al over het midden. Daarom heeft hij gas terug genomen en is hij weer achter de Veerhaven III gegaan.

Nadat de Cascade gepasseerd was heb ik gas gegeven. Ik schatte de afstand op twee scheepsbreedtes zodat dit kon. Het had ook gekund als de Caroline de vaart van de Cascade was gevolgd. De Caroline bleef aan de bakboordkant van de Cascade varen; het leek erop of zij de Cascade wilde inhalen, zo was zijn positie heel erg naar het midden. Toen de Cascade was gepasseerd gaf ik gas en kwam ik dicht langs de Veerhaven III. Caroline kwam nog steeds op mij af. Ik heb vaart geminderd en via de marifoon kanaal 68 gevraagd of de Caroline mij gezien had. Ik heb met de zoeklamp ook lichtsignalen gegeven naar de Caroline. Hij reageerde niet en kwam recht op mij af.V: Wat had jij kunnen doen om deze aanvaring te voorkomen?A: Achteraf gezien voor de bocht van Andries al beter aan de verkeerde wal kunnen varen. Maar dit had ik al veel eerder moeten beslissen.V: Wat was je positie in de vaarweg? Hoe ver zat je vanaf de linker oever ?
A: ongeveer in het midden van het vaarwater, meer naar bakboord.” [15]
8.6
[naam 2] , schipper van de Carolin, heeft verklaard dat hij bij Tiel was vergeten om te schakelen naar blokkanaal 68 van de marifoon. Vijfhonderd meter vóór hem voer de Cascade. Op de linkeroever voer de Veerhaven III. Als de H&S Wisdom daarachter was gebleven, was er niets aan de hand geweest. Hij voer ten opzichte van de Cascade vijf meter bakboord. Toen hoorde hij op kanaal 10: "
Carolin, waar vaar je". [16]
8.7
[naam 3] , schipper van de Cascade, heeft verklaard dat de Cascade aan de rechter oever voer net boven de bocht van St Andries. Achter de Cascade voer de Carolin. In de opvaart voer de Veerhaven III aan de linkeroever op de gebruikelijke plaats. Daarachter op ca 300 meter de H&S Wisdom, met aanzienlijk meer vaart dan de Veerhaven. Zij had al gezien dat de H&S Wisdom vermoedelijk wilde gaan oplopen, zodat de Cascade alvast wat meer naar de rechter oever was gegaan om meer ruimte te laten voor de oplopende opvaart.
Op een gegeven moment zag zij de H&S Wisdom een sterke stuurbeweging maken achter de Veerhaven III vandaan om te gaan oplopen. Hierdoor kwam de H&S Wisdom al akelig kort bij de afvarende Cascade. Getuige voelde al meteen aan dat het schip de Carolin, achter de Cascade, niet meer kon ontwijken. De Carolin voer namelijk wat verder uit de rechter oever dan de Cascade.
Het gevolg was dat de H&S Wisdom en de Cascade kop op kop zijn gevaren. Toen het dreigde fout te lopen, heeft H&S Wisdom drie keer geroepen op kanaal 68 dat het niet goed ging, maar de Carolin antwoordde steeds niet. H&S Wisdom heeft geprobeerd met een schijnwerper de aandacht van de Carolin te krijgen. [17]
8.8
[naam 4] , schipper van de Veerhaven III, heeft verklaard dat de Veerhaven III in de opvaart was en aan de linkeroever voer, hierachter de HS Wisdom. Cascade was in afvaart en voer aan de rechteroever en daarachter de Carolin. De afvaart voer redelijk naar het midden, wellicht door de wind vanaf de rechteroever. HS Wisdom had nog vol stuurboord roer kunnen geven om zo weer achter de Veerhaven III te komen. Zowel de Caroline als de HS Wisdom hebben beide geen uitwijk manoeuvre ingezet.
De radarbeelden
8.9
Er zijn radarbeelden beschikbaar van de gang van zaken voorafgaande aan de aanvaring. De beschrijving daarvan houdt, samengevat, het volgende in: [18]
- 6 minuten voor aanvaring (p.63):
- Carolin vaart aan de linkeroever en is doende over te steken naar de rechter oever en is langzaam de Cascade aan het oplopen (23 km/u)
- HS Wisdom vaart in opvaart op 1,5 km boven de sluis
links van de as van het vaarwater(14 km/u), ca 700 m achter de Veerhaven (6 km/u)
- 4 minuten voor aanvaring (p.65):
- Carolin vaart in het midden van het vaarwater (22 km/u)
- HS Wisdom vaart aan de
linkerzijde van de as van het vaarwater(14 km/u), ca 350 m achter de Veerhaven (7,7 km/u)
- afstand tussen hen is 2.300 m
- 3 minuten voor aanvaring (p.67):
- Carolin vaart rechts van de as (22 km/u)
- HS Wisdom vaart
rechts van de as(14 km/u)
- Afstand tussen Carolin en HS is 1.650 m
- 2 minuten voor aanvaring (p.69):
- Carolin vaart rechts van het midden van het vaarwater (21 km/u)
- HS Wisdom vaart ongeveer
midden op de asvan het vaarwater (13 km/u)
- afstand tussen hen: 950 m
- 46 sec voor aanvaring (p.71):
- Carolin vaart rechts van de as van het vaarwater (23 km/u)
- HS Wisdom vaart
op de as van het vaarwater(9,7 km/u)
- afstand tussen hen 400 m
- Op dat moment horen wij de loods van de H&S Wisdom middels marifoonkanaal VHF68 Sec St. Andries zeggen "Carolin, hast du mir nog gesehen, oder?"
- 23 seconden voor aanvaring (p.73):
- Carolin vaart rechts van de as van het vaarwater (24 km/u)
- HS Wisdom vaart
aan rechterzijde van de as(8 km/u)
- afstand tussen hen 130 m
- Op dat moment horen wij de medewerker van de verkeerspost St Andries middels marifoonkanaal VHF10 St. Andries zeggen "Carolin, sie habt die gegenkommer gesehen?"
- 9 seconden voor aanvaring (p.77):
- Carolin vaart rechts van de as van het vaarwater (22 km/u)
- HS Wisdom vaart rechts van de as (8 km/u)
- afstand tussen hen is 20 m
- moment van aanvaring (p.79):
- Carolin vaart rechts van de as van het vaarweg (21 km/u)
- MS Wisdom
vaart rechts van de as van het vaarwater(6 km/u)
- afstand tussen hen is 0 m
De aanvaring heeft plaatsgevonden aan de rechterzijde van de as van het vaarwater.
8.1
Uit deze beschrijving volgt dat de H&S Wisdom van links van de as van het vaarwater gaandeweg steeds verder naar rechts is opgeschoven (zie de door de kantonrechter onderstreepte passages).
8.11
Ter zitting zijn de lopende beelden van deze radaropnames bekeken en daarbij door de raadsvrouw uitgebreid van een toelichting voorzien. De kantonrechter heeft van deze beelden het volgende waargenomen: [19]
 05.05 05.05 minuten: De Cascade is de tegemoetkomende Veerhaven III gepasseerd; haar boeg is op gelijke hoogte met de boeg van de tegemoetkomende H&S Wisdom, die precies in de slipstream van de Cascade vaart. Tegelijkertijd is de Carolin doende de Veerhaven III te passeren, achter de Cascade aan.
 05.05 05.12 minuten: de H&S Wisdom vraagt over de marifoon of de Carolin hem gezien heeft, maar hij krijgt geen antwoord;
 05.05 05.35 minuten: de H&S Wisdom en de Cascade zijn elkaar volledig gepasseerd. In de daarop volgende minuten stevenen de H&S Wisdom en de Carolin op elkaar af;
 05.05 05.36 minuten: een medewerker van de verkeerspost St. Andries vraagt of Carolin het tegemoet komend schip heeft gezien;
 05.05 06.06 minuten: zegt de H&S Wisdom dat zij ook al verschillende keren heeft geprobeerd de Carolin op te roepen.
 05.05 06.20 minuten: de H&S Wisdom meldt dat zij net een aanvaring heeft gehad met de Carolin.
8.12
Uit het voorgaande leidt de kantonrechter het volgende af. De H&S Wisdom voer opwaarts achter de zwaarbeladen duwbakconstellatie Veerhaven III met aanzienlijk hogere snelheid (14 km/u tegenover 6 km/u). Kennelijk was zij om 05.12 al bezig uit de slipstream van haar voorligger Veerhaven III te geraken teneinde haar te overlopen (in te halen). Dat lijkt ook uit de beelden te volgen. De Cascade en daarachter de Carolin kwamen hen afwaarts tegemoet. Alle schepen voeren scherp op het midden van de vaarweg (waar de rivier overigens ca 200 meter breed is) en de schepen moesten elkaar ‘rakelings’ passeren.
8.13
De raadsvrouw heeft betoogd dat ingevolge artikel 6.04 RPR het opvarende schip (in casu de H&S Wisdom) voorrang heeft en bepaalt aan welke zijde het ontmoetende (tegemoetkomende) afvarende schip moet passeren waarbij het opvarende schip een geschikte weg moet open laten voor het afvarende schip.
8.14
Daar gaat het hier echter niet om. Artikel 6.04 RPR bepaalt, voor zover relevant:

1. Bij het ontmoeten moet een opvarend schip aan een afvarend schip een geschikte weg vrijlaten, de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen.
Van der Leer zegt hierover in zijn handboek over het RPR: “
De algemene regel is dus dat de opvaart de vaarweg voor de afvaart aangeeft (zgn. Weisungspflicht). Pas als de afvaart een geschikte vaarweg heeft mag de opvaart zelf een eigen koers kiezen.” [20] Kern van deze bepaling is dat het opvarend schip (hier: de H&S Wisdom) een geschikte vaarweg moet vrijlaten aan het afvarend schip (hier: de Carolin).
8.15
De geschikte vaarwegen voor de H&S Wisdom en de Carolin waren volstrekt helder, zo volgt uit de radarbeelden. Beide voorgaande schepen, de Cascade voor de Carolin en de Veerhaven III voor de H&S Wisdom, waren elkaar moeiteloos gepasseerd. Als de H&S Wisdom achter de Veerhaven III was blijven varen, had zij nooit in aanvaring kunnen komen met de Carolin, zoals zij ook niet in aanvaring is gekomen met de Cascade.
8.16
Dit wordt bevestigd door de verklaring van de schipper van de Cascade, [naam 3] , die de H&S Wisdom een sterke stuurbeweging zag maken achter de Veerhaven III vandaan om te gaan oplopen. Hierdoor kwam de H&S Wisdom naar haar mening al akelig kort bij de afvarende Cascade. [naam 3] voelde al meteen aan dat het de H&S Wisdom de Carolin achter haar al niet meer kon ontwijken waardoor de H&S Wisdom en de Cascade kop op kop zijn gevaren (zie hiervoor onder 8.7)
8.17
Het komt ook overeen met de verklaring van verdachte zelf (hiervoor onder 8.5): “
Toen de Cascade was gepasseerd gaf ik gas en kwam ik dicht langs de Veerhaven III. Caroline kwam nog steeds op mij af.”
Evaluatie van het voorgaande.
8.18
Zowel de opvarende schepen (Veerhaven III en H&M Wisdom) als de afvarende schepen (Cascade en Carolin) voeren scherp langs het midden van de rivier. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de H&M Wisdom van plan was ‘de verkeerde wal’ te varen. Zij voer achter de Veerhaven III, wilde haar, nadat de Cascade was gepasseerd, voorbij lopen (inhalen). De H&M Wisdom heeft daarbij een stuurbeweging gemaakt waardoor zij abrupt in het vaarwater van de haar tegemoetkomende Carolin terecht kwam, hetgeen niet verwonderlijk was omdat de ontmoetende schepen toch al erg dicht naast elkaar voeren. De H&M Wisdom zag kennelijk meteen al dat zij op deze manier de Carolin wel erg fysiek zou gaan ontmoeten en heeft 46 seconden vóór de aanvaring via de marifoon contact gezocht om haar te waarschuwen (“
Carolin, hast du mir nog gesehen, oder?”). Ook de verkeerspost St. Andries , die op de radarbeelden de aanvaring zag opdoemen, heeft 23 seconden vóór de aanvaring getracht de Carolin te waarschuwen. De Carolin was echter vergeten over te schakelen op het aangewezen zendkanaal van de marifoon en heeft deze waarschuwingen dus niet gehoord. Daarvoor heeft de schipper een boete gehad. De H&M Wisdom heeft ook geprobeerd de Carolin te waarschuwen met een lichtsignaal, maar ook dat was vergeefs.
8.19
De Carolin had hiermee zeker ook schuld aan de aanvaring, maar, anders dan voor de schuldvraag bij civiele aansprakelijkheid, is dat niet echt relevant voor de schuldvraag in strafrechtelijke zin. H&M Wisdom heeft na het passeren van de Cascade een ruk naar bakboord gemaakt en gas gegeven teneinde de Veerhaven III in te halen en is daarmee direct in het vaarwater van de tegemoetkomende Carolin gekomen. Zoals de politie terecht constateert: “
Het incident had voorkomen kunnen worden als De H&S Wisdom had gewacht met zijn oploop manoeuvre tot zij de Carolin was gepasseerd. Achter de Carolin waren geen schepen nabij in de afvaart en had de H&S Wisdom zonder enig risico de Veerhaven voorbij kunnen lopen. [21]
8.2
De kantonrechter onderschrijft deze conclusie en concludeert dat de H&S Wisdom hiermee het voorschrift van artikel 6.09 lid 1 RPR niet heeft nageleefd. Deze bepaling luidt:

een schip mag een ander schip slechts voorbijlopen nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Van der Leer vermeldt hierover: “
Dit artikel staat in nauwe relatie met artikel 6.03 (Algemeen beginsel ontmoeten en voorbijlopen). De oploper moet zich ervan overtuigen dat het vaarwater voldoende ruimte biedt voor gelijktijdige doorvaart. Hij mag er anders niet aan beginnen! [22]
Ten aanzien van feit 1 nader:
8.21
Hier wordt verdachte verweten dat hij de Veerhaven III voorbij heeft gelopen (‘ingehaald’) zonder zich er van te vergewissen of dat zonder gevaar kon geschieden. Uit de stills van de radarbeelden, de beschrijving daarvan en de live beelden van de radar blijkt echter onmiskenbaar dat de H&S Wisdom de Veerhaven III niet voorbij heeft gelopen; zij was dat wel van plan maar heeft dat niet doorgezet of niet kunnen doorzetten vanwege de tegemoetkomende schepen (Cascade en Carolin). Dit is in de opbouw van de tenlastelegging van feit 1 wel een centraal element. Nu dat onderdeel niet bewezen is, moet verdachte van het gehele feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 nader:
8.22
Van twee onderdelen zal verdachte worden vrijgesproken.
a. a) uit het dossier blijkt niet dat de H&S Wisdom op enig moment in de aanloop naar de aanvaring van plan was ‘de verkeerde wal’ te varen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
c) uit de radarbeelden blijkt juist dat de H&S Wisdom in de minuten vóór de aanvaring wel degelijk snelheid heeft verminderd, van 14 km/u tot 6 km/u bij de botsing. Hiervoor volgt dus ook vrijspraak.
8.23
Wat wel is bewezen, is dat verdachte als roerganger of loods van de H&S Wisdom zich onvoldoende er van heeft vergewist dat sprake was van een vrij vaarwater (sub b). Daarmee heeft hij dus ook artikel 6.09 RPR geschonden, hetgeen mede invulling geeft hieraan. Dat betekent dat verdachte schuld heeft aan de aanvaring met de Carolin.

9.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks31 januari 2023 te Varik , binnen de gemeente West Betuwe ,
althans in
Nederland,als loods van een schip, te weten een vrachtschip "H&S Wisdom", met dat schip
heeft gevaren op
/inde Waal, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het
ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het RPR95, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond, waren geboden teneinde (met name) te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht, immers heeft hij
a. a)
al dan niet in strijd met artikel 6.04, tweede of derde lid, van het RPR95, op geen enkele wijze aangegeven dat hij van plan was de verkeerde wal te varen en/of
b) zich er (toen en aldaar) niet of onvoldoende van vergewist of
de schipper/roerganger van
"Carolin" hem had gezien en/ofsprake was van een vrij vaarwater
en/of
c)
met constante snelheid, althans zonder vaart te verminderen en/of zonder uit te wijken,
doorgevaren,
waardoor hij
(frontaal)is gebotst tegen,
althans in aanvaring gekomen met (de
schipper/gezagvoerder van)het motortankschip "Carolin", ten gevolge waarvan schade aan
beide
voornoemdeschepen is ontstaan;
Artikel art 1.04 Rijnvaartpolitiereglement 1995
Wat meer is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

10.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 1.04 Rijnvaartpolitiereglement (Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1955), strafbaar gesteld bij artikel 32 van de Herziene Rijnvaartakte

11.De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft gesteld dat de feiten, indien bewezen, geen strafbare feiten opleveren, maar die verweren vinden hun weerlegging in hetgeen hiervoor is overwogen. Het feit is strafbaar.

12.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar. Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit.

13.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

13.1
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
13.2
Verdachte heeft zijn voorgaand schip willen oplopen (inhalen) zonder zich ervan te vergewissen dat daarvoor voldoende ruimte was, hetgeen heeft geleid tot een aanvaring met – gelukkig - alleen ‘blikschade’ aan beide schepen. Over de schadebedragen is niets bekend geworden.
13.3
Verdachte heeft, voor zover relevant, een blanco strafblad en een onberispelijke staat van dienst in de binnenvaart en zeevaart, voor zover de kantonrechter kan nagaan. Het feit dateert van meer dan twee jaar geleden waarmee de redelijke termijn is geschonden. Hoewel dat verweer niet is gevoerd, zal de kantonrechter wel rekening houden met het tijdsverloop. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat de schipper van het tegemoetkomend schip evenzeer schuld heeft aan de aanvaring door onvoldoende oplettend te zijn en niet te reageren op waarschuwingen en signalen die hem allerwegen bereikten.
13.4
Ingevolge artikel 3 van de uitvoeringswet HRA gelden bij de aangewezen rechters de gewone regels van rechtspleging (tenzij dat onverenigbaar is met bepalingen of strekking van de HRA). Daaruit volgt dat de geldboete ook voorwaardelijk kan worden opgelegd, hoewel de HRA daarin niet voorziet.
13.5
Al met al zal de kantonrechter de gevorderde geldboete van € 175,- opleggen, maar dan geheel voorwaardelijk. Vervangende hechtenis is niet aan de orde in Rijnvaartzaken. [23]

14.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1.04 Rijnvaartpolitiereglement (Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1955) en artikel 32 van de Herziene Rijnvaartakte.
BESLISSING
De kantonrechter, rechtdoende als Rijnvaartrechter:
 vernietigt de strafbeschikking van 26 juni 2024;
 spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd;
 verklaart bewezen dat verdachte het hem onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’ en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte daarbij meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 175,- met de bepaling dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een proeftijd van één jaar niet zal schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van D. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 mei 2025.
De verdachte en de officier van justitie kunnen tegen dit vonnis in hoger beroep komen bij:
 het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen veertien dagen op de gebruikelijke wijze, voorzien in titel II van Boek 4 Sv,
of
 de Kamer van Beroep van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in Straatsburg door betekening van het beroep aan deze rechtbank of het uitbrengen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie binnen dertig dagen na de uitspraak van dit vonnis op tegenspraak (artikel 37 HRA). [24]
Indien partijen hoger beroep instellen bij een verschillende instantie, worden beide beroepen behandeld door de appèlinstantie die als eerste is aangezocht (artikel 37bis HRA).

Voetnoten

1.Goedgekeurd bij wet van 4 april 1869, Stb. 1869, 37. Het verdrag is nadien enkele malen aangevuld en gewijzigd.
2.Laatstelijk vastgesteld bij Besluit van 15 september 1994, Stb. 1995, 770, nadien gewijzigd.
3.Stb. 1869, 139, nadien gewijzigd.
4.W.E. Haak & B.C. de Savornin Lohman,
5.Voetnoot 6 in origineel: “Momenteel de Rechtbanken Gelderland locatie Arnhem, Midden-Nederland locatie Utrecht, Rotterdam en Den Haag.”
6.B.C. de Savornin Lohman,
7.A.J.A.van Dorst & M.J. Borgers, Handboek strafzaken 45.4.8.9: Rijnvaartzaken.
8.H. van der Wiel,
9.Kamer van Beroep CCR 6 mei 1991, S&S 1991/140.
10.Corstens, Borgers & Kooijmans,
11.HR 11 maart 1952, NJ 1952/241 m.nt. BVAR; In gelijke zin: Noyon/Langemeijer/ Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, artikel 68, aant. 1; Melai/Groenhuijsen, Het Wetboek van Strafvordering, artikel 348, aant. 9.
12.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0600-2023291420, opgemaakt door [verbalisant] , Landelijke Eenheid, en gesloten op 1 juli 2023 met bijlagen. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
13.Relaas proces-verbaal, p. 15
14.Proces-verbaal van verhoor van [naam 1] , p. 15.
15.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 16.
16.Proces-verbaal van verhoor [naam 2] , p. 23.
17.Proces-verbaal van verhoor [naam 3] , p. 29.
18.Proces-verbaal bevindingen, p. 54 e.v.
19.Eigen waarneming van de rechter.
20.P. van der Leer,
21.Relaasproces-verbaal, p. 15.
22.P. van der Leer,
23.HR 9 juni 1981, NJ 1981/472 m.nt. ThWvV; Kamer van Beroep van de Centrale Rijnvaartcommissie 3 december 1997, NJ 1998/245; HR 9 juni 1998, NJ 1998/858.
24.Zie nader W.E. Haak en B.C. de Savornin Lohman,