ECLI:NL:RBGEL:2025:3982

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
05.125709.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor voorbereidingshandelingen wederrechtelijke vrijheidsberoving, twee pogingen tot zware mishandeling en een bedreiging, met vrijspraak voor poging tot doodslag en zware mishandeling

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, twee pogingen tot zware mishandeling en een bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereidingshandelingen, waarbij hij een bivakmuts, een mes en geprepareerde tiewraps had meegenomen naar de woning van de slachtoffers. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, en de 38z-maatregel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van de slachtoffers of dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die een aandachtstekortstoornis en vermijdende trekken vertoonde, en matigde de straf op basis van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De slachtoffers hebben schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.125709.24
Datum uitspraak : 21 mei 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2024 tot en met 12 april 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten
wederrechtelijke vrijheidsberoving (zoals bedoeld in artikel 282 Wetboek van Strafrecht) en/of zware mishandeling (zoals bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal met geweld (zoals bedoeld in artikel 312 Wetboek van Strafrecht) (op [slachtoffer 1] ), opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een bivakmuts en/of
- handschoenen en/of
- een mes en/of
- meerdere geprepareerde tiewraps en/of
- een tas gevuld met (schone) kleding en/of schoenen en/of een zaagje en/of een kniptang en/of andere goederen en/of
- een fiets,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
feit 2
hij op of omstreeks 12 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
(meermalen) met een mes in de (onder)rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steek- en/of snijwonden heeft toegebracht door (meermalen) met een mes in de (onder)rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een mes in de (onder)rug, althans in het lichaam van
die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op of omstreeks 12 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 2] (van achteren) vast te pakken en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] te zetten en/of drukken en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen/schreeuwen: “lopen, lopen” en/of “naar binnen, naar binnen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 2] de woning gelegen aan de [adres 2] in te lopen/in te gaan/in te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] (van zich af) te duwen en/of
- ( meermalen) met een mes in de (onder)rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden;
feit 4
hij op of omstreeks 12 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes op die [slachtoffer 3] is afgelopen/afgerend/afgekomen en/of
- ( meermalen) met voornoemd mes slaande en/of stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van het hoofd en/of de nek/hals en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt en/of
- met voornoemd mes in de hand/pols en/of in de nek/hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of
- met een honkbalknuppel tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een mes op die [slachtoffer 3] is afgelopen/afgerend/afgekomen en/of
- ( meermalen) met voornoemd mes slaande en/of stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van het hoofd en/of de nek/hals en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt en/of
- met voornoemd mes in de hand/pols en/of in de nek/hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of
- met een honkbalknuppel tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of
- tegen en/of op het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, ten laste gelegd onder feit 1. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde onder feit 2 en 4 en het tenlastegelegde onder feit 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 1, omdat niet is gebleken dat verdachte de intentie had voorbereidingshandelingen te plegen ten aanzien van een strafbaar feit genoemd in de tenlastelegging. Ook kan niet worden vastgesteld dat de handelingen van verdachte zagen op voorbereiding van een strafbaar feit jegens [slachtoffer 1] . Ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder feit 2 en 4 heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze slachtoffers heeft gestoken. Daarnaast kan in beide gevallen niet worden vastgesteld dat het opgelopen letsel potentieel dodelijk was. Verdachte dient daarom van het primair tenlastegelegde onder feit 2 en 4 te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsman betoogd dat het letsel van [slachtoffer 2] niet als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken, zodat verdachte van dit subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde onder feit 2, het tenlastegelegde onder feit 3 en het subsidiair tenlastegelegde onder feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 12 april 2024 buiten aan het werk was en er een man naar hem toe liep. [slachtoffer 2] zag ineens dat deze man een bivakmuts droeg en een mes in zijn hand had. De man zette hem het mes op de keel. [slachtoffer 2] werd gedwongen met de man de woning in te lopen. Binnen in de woning kwam de schoonzoon van de woningeigenaar aanlopen. [2] Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij de poort had opengedaan voor de klusjesman, [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) [slachtoffer 2] ). Op een zeker moment hoorde hij iemand zeggen: “waar moet ik zijn, waar moet ik zijn.” [slachtoffer 3] kwam in de hal een gemaskerde man tegen met een mes in zijn handen. [3]
Aangever [slachtoffer 1] verklaarde dat zij zag dat er een worsteling ontstond tussen haar vriend [slachtoffer 3] en de onbekende man. Zij vluchtte naar de badkamer en belde 112. Even later liep [slachtoffer 1] naar buiten. Zij zag dat de onbekende man inmiddels zijn bivakmuts af had. Zij herkende de man als [verdachte] (hierna: verdachte). [4] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat toen zij in de woning liep, zij het mes in de gang zag liggen. [5]
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande vast dat verdachte op 12 april 2024 het perceel en de woning waar [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] verbleven en [slachtoffer 2] werkzaam was, binnendrong.
feit 1
Op 12 april 2024 ging verbalisant [verbalisant 1] naar aanleiding van een melding naar de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] . Verbalisant [verbalisant 1] zag drie personen op de oprit van de woning. Er lag een persoon op zijn rug op de grond. Later bleek deze persoon verdachte te zijn. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat verdachte in zijn broek diverse tiewraps had die aan elkaar waren gemaakt. De tiewraps waren zo klaar gemaakt dat hier gemakkelijk iets of iemand mee kon worden vastgemaakt. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij tiewraps had meegenomen. Het mes had hij meegenomen om te intimideren en de bivakmuts was om zijn gezicht te bedekken. [7] Hij had de tiewraps geprepareerd. [8]
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk (onder meer) voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, verworven of voorhanden heeft gehad. Derhalve zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die verdachte bij zich had ‘bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf’. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213).
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn motieven om naar de woning aan de [adres 2] in [plaats 1] te gaan. Eerder heeft verdachte verklaard dat hij wilde praten met [slachtoffer 1] en haar vragen wilde stellen over de beëindiging van hun relatie. Later heeft verdachte verklaard dat hij een financieel motief had. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich weinig meer te kunnen herinneren en heeft hij verder weinig openheid van zaken gegeven.
De rechtbank stelt vast dat op basis van de voorwerpen die verdachte bij het betreden van de woning voorhanden had, te weten een bivakmuts, een mes en geprepareerde tiewraps, naar de uiterlijke verschijnvorm kan worden afgeleid dat verdachte in ieder geval een misdadig doel had. De rechtbank is van oordeel dat dit blijkt uit de aard van deze voorwerpen in onderlinge samenhang bezien, waarbij bijzondere betekenis toekomt aan de geprepareerde tiewraps. Immers waren deze tiewraps geprepareerd op een manier waardoor deze als handboeien gebruikt konden worden en dus geschikt om een persoon van zijn of haar vrijheid te beroven. De rechtbank is van oordeel dat het mes en de bivakmuts ook dienstig waren tot het begaan van dit misdadige doel, te weten wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het mes had meegenomen om te intimideren en de bivakmuts om zijn gezicht te bedekken.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot een bewezenverklaring van feit 1.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het voorbereiden van zware mishandeling en/of diefstal met geweld, nu de rechtbank op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet kan vaststellen dat dit de intentie of het misdadige doel van verdachte was. Ook is niet komen vast te staan dat het de intentie van verdachte was om specifiek [slachtoffer 1] van haar vrijheid te beroven. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging (‘
op [slachtoffer 1]’) worden vrijgesproken. Van de overige ten laste gelegde voorwerpen zal de rechtbank verdachte vrijspreken, nu verdachte deze voorwerpen niet had meegenomen in de woning en dus niet dienstig konden zijn voor het begaan van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en ook overigens niet is gebleken dat deze dienden ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door de man van achteren werd gepakt. Er werd een groot mes op zijn keel gezet. [slachtoffer 2] moest vervolgens meelopen. Hij liep met de man de woning in. Daar stond toen gelijk de schoonzoon van [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ). De man duwde [slachtoffer 2] weg. [slachtoffer 2] voelde iets, ging op de grond en het werd gelijk nat. [slachtoffer 2] dacht dat hij gestoken was. [9] Door de politie die later ter plaatse kwam werden in de hal diverse bloedsporen en een mes gezien. Zij zagen dat het een koksmes betrof. en zij constateerden dat het mes niet passend was bij de aangetroffen messen in de woning. Diezelfde dag werd er door de politie bij een doorzoeking in de woning van verdachte een tweetal keukenmessen aangetroffen waarvan de politie aangeeft dat deze twee messen en het mes dat is aangetroffen op de plaats delict van hetzelfde merk zijn en een identiek handvat hebben.
Blijkens de forensische letselrapportage werd in het ziekenhuis letsel vastgesteld ter hoogte van het midden van de onderrug (overgangen lendenwervels naar het heiligbeen) en ter hoogte van de linkerbekkenvleugel/-bekkenrand. Op een ter beschikking gestelde letselfoto is een huiddoorklieving waarneembaar ter hoogte van de onderrug en een huidflap ter hoogte van de linker bekkenrand. Het betreft niet nader te duiden scherprandig letsel, zoals kan ontstaan door geweld gericht op de huid met een scherprandig voorwerp, bijvoorbeeld door een mes. Er is volgens de rapportage sprake van licht letsel met een genezingsduur van enkele weken. Als een letsel met een soortgelijk ontstaansmechanisme dieper in het lichaam was gepenetreerd, hadden inwendige organen kunnen worden geraakt zoals de (dieper) gelegen bloedvaten, delen van de dikke of de dunne darm, de nieren en de blaas. Bij beschadiging van bloedvaten ontstaat een bloeding. [10]
De rechtbank stelt op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] is geraakt door het mes van verdachte, waardoor hij letsel opliep in de vorm van een huiddoorklieving ter hoogte van de onderrug en een huidflap ter hoogte van de linkerbekkenrand. De rechtbank kan op basis van het dossier evenwel niet vaststellen of verdachte [slachtoffer 2] gestoken of gesneden heeft met het mes. De forensische letsel rapportage vermeldt dat op basis van de medische informatie tezamen met de beschikbaar gestelde letselfoto geen onderscheid kan worden gemaakt tussen een snij- of steekletsel voor wat betreft het letsel op de onderzijde van de rug. Aangever [slachtoffer 2] heeft voorts bij de politie verklaard -hier verder op doorgevraagd- dat hij denkt dat hij is gestoken, maar dat hij het niet (zeker) weet. Er zijn verder geen bewijsmiddelen in het dossier waaruit kan worden afgeleid of het letsel aan de onderrug is veroorzaakt doordat verdachte [slachtoffer 2] heeft gestoken of gesneden.
De vraag die de rechtbank met inachtneming van het voorgaande dient te beantwoorden is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair ten laste gelegd), een zware mishandeling (subsidiair ten laste gelegd) of een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair ten laste gelegd).
Poging tot doodslag?
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 2] te doden. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op de dood kan worden aangenomen wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg (de dood) zal intreden.
Dat [slachtoffer 2] letsel aan zijn onderrug heeft opgelopen, staat vast. De forensisch arts heeft in de letselrapportage beschreven dat dit letsel niet levensbedreigend was. De forensisch arts heeft in de letselrapportage verder beschreven dat als een letsel met een soortgelijk ontstaansmechanisme dieper in het lichaam was gepenetreerd, inwendige organen of bloedvaten geraakt hadden kunnen worden hetgeen tot zwaarder letsel of levensbedreigend letsel had kunnen leiden. Met de officier van justitie ziet de rechtbank dat bij steken in de onderrug de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel moet geacht te zijn aanvaard. Maar, zoals hiervoor overwogen, kan op basis van het procesdossier niet worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] in zijn onderrug heeft gestoken. Er kan ook sprake zijn van een snijverwonding. Een dergelijke snijverwonding met een mes kan op meerdere manieren zijn ontstaan. Bijvoorbeeld door een gerichte snijbeweging naar de onderrug, maar ook door een (wilde) ongerichte beweging. Hoe de wond precies is ontstaan kan niet uit de verklaring van [slachtoffer 2] zelf, uit de verklaring van verdachte noch uit de letselverklaring, precies worden afgeleid. Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte bij het toebrengen van het letsel aan [slachtoffer 2] de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] had aanvaard. Nu er ook overigens uit het dossier geen feiten en omstandigheden volgen waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde onder feit 2.
Zware mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Wetboek van Strafrecht heeft opgelopen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de eerdergenoemde forensische letselrapportage leidt de rechtbank af – zoals hierboven al is weergegeven – dat er geen levensbedreigend letsel is toegebracht. Uit de letselverklaring blijkt verder dat geschat werd dat de hersteltijd van de verwonding enkele weken was. De forensisch arts merkt daarnaast op dat zonder medisch ingrijpen het letsel spontaan zou zijn genezen. Niet is gebleken dat verder medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Evenmin is gebleken dat de verwonding niet volledig is hersteld. De forensische arts merkt in de rapportage op dat sprake zal zijn van een permanent zichtbaar litteken. De rechtbank is van oordeel dat dit litteken zich niet op een plaats op het lichaam bevindt dat deze zodanig ontsierend is dat om die reden sprake is van zwaar lichamelijk letsel (zoals bijvoorbeeld het geval is bij een litteken in het gezicht).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het door verdachte toegebrachte letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde onder feit 2.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Hoewel niet is vast komen te staan of verdachte met het mes gestoken of gesneden heeft, leidt de rechtbank uit het dossier wel af dat verdachte het mes in zo’n positie heeft vastgehouden dat hij de onderrug van [slachtoffer 2] met het mes heeft geraakt en daardoor letsel is ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken of snijden met een mes in het lichaam ter hoogte van de onderrug kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ter hoogte van de onderrug bevinden zich vitale organen die als gevolg van een steek- of snijwond ernstig aangetast kunnen worden. Daarbij is van belang dat de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vaststelt dat het mes dat verdachte volgens zijn eigen verklaring vanuit zijn eigen woning had meegenomen, het mes is dat door de politie in de hal van de woning is aangetroffen en door de politie wordt omschreven als een koksmes. Verdachte heeft door een dergelijk groot mes op deze manier te hanteren bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zou kunnen worden geraakt met dit mes en daarbij zwaar lichamelijk letsel op te lopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde.
feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 49-59;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 mei 2025.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de volgende gedachtestreepjes, aangezien zij van oordeel is dat de daarin benoemde handelingen noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang met de overige genoemde handelingen beschouwd een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr opleveren:
- die [slachtoffer 2] (van zich af) te duwen en/of
- (meermalen) met een mes in de (onder)rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden.
feit 4
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij in de hal plotseling een gemaskerde man met een mes in zijn handen tegen kwam. [11] De man (hierna: verdachte) kwam zonder iets te zeggen meteen op [slachtoffer 3] afgerend. Daarbij maakte hij steekgebaren in zijn richting. [slachtoffer 3] zag dat verdachte het mes voor zich beethield en recht vooruitstak ter hoogte van zijn heup. [slachtoffer 3] sloeg met zijn linkerhand tegen het mes. [slachtoffer 3] pakte een honkbalknuppel en zag dat verdachte weer op hem afkwam. Verdachte had het mes bovenhands vast. [slachtoffer 3] sloeg met de honkbalknuppel het mes uit de handen van verdachte. Verdachte sloeg [slachtoffer 3] toen tegen zijn slaap aan de linkerzijde van zijn hoofd. [slachtoffer 3] werkte verdachte naar de grond, waardoor beide mannen op de grond kwamen. Verdachte sloeg hem nog twee keer tegen zijn hoofd. Verdachte pakte de honkbalknuppel. [slachtoffer 3] zag dat verdachte op hem afkwam met de honkbalknuppel in zijn handen. [slachtoffer 3] zag dat verdachte de honkbalknuppel met twee handen boven zijn hoofd geheven hield en gericht op het hoofd van [slachtoffer 3] wilde gaan slaan. [slachtoffer 3] deed zijn linkeronderarm omhoog om de klap op te vangen en af te weren. Verdachte sloeg met kracht met de honkbalknuppel en gooide zijn gehele gewicht in het slaan van de knuppel waardoor hij helemaal voorover boog. [slachtoffer 3] wist deze klap met zijn linker onderarm af te weren, waardoor deze niet op zijn hoofd kwam. [12] [slachtoffer 3] heeft verklaard één keer geraakt te zijn door het mes en één keer te zijn geraakt door de knuppel op zijn onderarm. [13]
Blijkens de geneeskundige verklaring had [slachtoffer 3] een snijwond aan zijn hand en schaafwonden aan de rest van zijn lichaam. De geschatte duur van de genezing was 2 tot 3 weken. [14]
De rechtbank overweegt allereerst dat voor haar is vast komen te staan dat verdachte op [slachtoffer 3] is afgerend en meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 3] . Daarbij heeft verdachte [slachtoffer 3] één keer geraakt met het mes, waarbij [slachtoffer 3] een snijwond aan zijn pols heeft opgelopen. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte met kracht de honkbalknuppel in de richting van het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geslagen en [slachtoffer 3] op zijn linkerarm heeft geslagen toen [slachtoffer 3] de knuppel afweerde. Ten slotte stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 3] meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair ten laste gelegd) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair ten laste gelegd).
Poging tot doodslag?
De rechtbank heeft op basis van het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 3] had. Van vol opzet is niet gebleken. Van voorwaardelijk opzet op de dood is, zoals hiervoor al weergegeven, sprake wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg (de dood) zal intreden.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 3] over hetgeen tussen hem en verdachte is voorgevallen in en om de woning. Dat geldt in het bijzonder nu de inhoud van deze verklaringen overeenkomen met wat [slachtoffer 3] volgens de bodycambeelden direct reeds gedetailleerd en op een authentieke wijze aan de hulpverleners ter plaatse verklaarde. Echter kan uit de verklaring van [slachtoffer 3] , ook in combinatie met de geneeskundige verklaring, onvoldoende worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Ten aanzien van de steekbewegingen die verdachte heeft gemaakt kan niet worden vastgesteld in welke richting van het lichaam van [slachtoffer 3] en/of op welke afstand verdachte en [slachtoffer 3] op het moment van die bewegingen van elkaar stonden, en reeds gelet daarop kan dus evenmin worden vastgesteld dat er een reële mogelijkheid was dat verdachte [slachtoffer 3] met het mes zou hebben kunnen raken in vitale onderdelen in het lichaam. Datzelfde geldt voor de bewegingen die met de knuppel door verdachte zijn gemaakt. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer 3] een snijverwonding aan zijn hand had en schaafplekken op zijn lichaam, maar dat is, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang met de verklaring van [slachtoffer 3] beschouwd, onvoldoende om de aanmerkelijke kans op de dood uit af te kunnen leiden. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het primair tenlastegelegde onder feit 4.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte is op [slachtoffer 3] afgerend en heeft met een koksmes meermalen stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 3] gemaakt. Daarbij heeft hij [slachtoffer 3] in zijn hand gesneden. Daarnaast heeft verdachte met kracht met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van [slachtoffer 3] geslagen. Door op een dergelijke wijze een koksmes en een honkbalknuppel te hanteren terwijl hij met [slachtoffer 3] in een worsteling was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1
hij in
of omstreeksde periode van 11 april 2024 tot en met 12 april 2024 te [plaats 1]
en/of [plaats 2] , althans in Nederland,ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten
wederrechtelijke vrijheidsberoving (zoals bedoeld in artikel 282 Wetboek van Strafrecht)
en/of zware mishandeling (zoals bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal met geweld (zoals bedoeld in artikel 312 Wetboek van Strafrecht) (op [slachtoffer 1] ), opzettelijk
voorwerpen
, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een bivakmuts en
/of
- handschoenen en/of
- een mes en
/of
- meerdere geprepareerde tiewraps
en/of
- een tas gevuld met (schone) kleding en/of schoenen en/of een zaagje en/of een kniptang en/of andere goederen en/of
- een fiets,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf
, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft gehad;
feit 2 (meer subsidiair)
hij op
of omstreeks12 april 2024 te [plaats 1] ,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen)met een mes in de (onder)rug
, althans in het lichaamvan
die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op
of omstreeks12 april 2024 te [plaats 1] ,
althans in Nederland,[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 2] (van achteren) vast te pakken en
/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] te zetten en
/ofdrukken en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen
/schreeuwen: “lopen, lopen” en
/of“naar binnen, naar binnen”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekkingen
/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 2] de woning gelegen aan de [adres 2]
in te lopen/in te gaan
/in te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] (van zich af) te duwen en/of
- (meermalen) met een mes in de (onder)rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden;
feit 4 (subsidiair)
hij op
of omstreeks12 april 2024 te [plaats 1] ,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een mes op die [slachtoffer 3] is
afgelopen/afgerend
/afgekomenen
/of
- ( meermalen) met voornoemd mes
slaande en/ofstekende en/of snijdende bewegingen in de richting van
het hoofd en/of de nek/hals en/ofhet lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt en
/of
- met voornoemd mes in de hand
/pols en/of in de nek/hals, althans in het lichaamvan die [slachtoffer 3] heeft
gestoken en/ofgesneden en
/of
- met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en
/of
- met een honkbalknuppel tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en
/of
- tegen
en/of ophet hoofd,
althans tegen het lichaamvan die [slachtoffer 3] heeft
gestompt en/ofgeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
voorbereiding van wederrechtelijke vrijheidsberoving
feit 2(meer subsidiair)en feit 4(subsidiair):
poging tot zware mishandeling
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat, indien de rechtbank toch overgaat tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, als bijzondere voorwaarde een locatieverbod en een contactverbod met de slachtoffers aan verdachte dient te worden opgelegd. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het beeld van verdachte dat uit de verschillende rapportages naar voren komt, diffuus is. De raadsman heeft verzocht dat de rechtbank aansluit bij de conclusie uit de PJ-rapportage van de psychiater, namelijk dat verdachte een aandachtstekortstoornis heeft met vermijdende trekken, en dat de feiten 2, 3 en 4 aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De raadsman heeft verzocht feit 1 ook in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, nu de raadsman geen onderscheid tussen deze feiten ziet. De raadsman heeft de rechtbank verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen, nu verdachte mentaal niet is uitgerijpt en pedagogische beïnvloeding nog steeds mogelijk lijkt. De raadsman heeft de rechtbank verder verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, waaronder een verplichting tot meewerken aan diagnostiek, een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling of behandeling in een forensische kliniek. De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank een behandeling als bijzondere voorwaarde dient op te leggen zodat – anders dan bij een voorwaarde bij de voorwaardelijke invrijheidstelling – maatwerk door de rechtbank mogelijk is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is in de vroege ochtend van 12 april 2024 de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] binnengedrongen. Verdachte droeg hierbij een bivakmuts en had een mes en geprepareerde tiewraps bij zich. Deze tiewraps waren geprepareerd op een manier dat een persoon er mee zou kunnen worden vastgebonden. In de tuin van de woning kwam verdachte [slachtoffer 2] tegen, waarna hij [slachtoffer 2] een mes op zijn keel heeft gezet en hem dwong in de woning te lopen. In de woning heeft verdachte [slachtoffer 2] verwond met het mes, waarna hij op [slachtoffer 3] af ging. Verdachte heeft meermalen in de richting van [slachtoffer 3] gestoken en heeft [slachtoffer 3] daarbij geraakt in zijn hand. Toen [slachtoffer 3] zich probeerde te verweren met een honkbalknuppel, heeft verdachte deze knuppel in handen gekregen. Verdachte heeft vervolgens met deze knuppel naar het hoofd van [slachtoffer 3] geslagen en heeft [slachtoffer 3] meermalen met zijn handen tegen het hoofd geslagen. Dat [slachtoffer 3] niet ernstiger verwond is, is slechts te danken aan zijn eigen verzet waarbij hij op enig moment het mes uit de handen van verdachte heeft weten te slaan. [slachtoffer 1] heeft zich tijdens deze worsteling in de badkamer opgesloten en kon alleen maar raden of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] ernstig gewond waren. Het moet voor [slachtoffer 1] bijzonder beangstigend zijn geweest toen bleek dat de indringer verdachte was, een man met wie zij het jaar ervoor een korte periode had gedatet. Maar ook voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , die vroeg in de morgen vanuit het niets werden geconfronteerd met een man met bivakmuts die hen bedreigde met een steekwapen en vervolgens aan viel, moet het een zeer beangstigende situatie zijn geweest.
Uit de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen blijkt dat de feiten de slachtoffers nog altijd bezighouden en van invloed zijn op hun dagelijks leven. De feiten vonden plaats rondom een woning, bij uitstek een plek waar men zich veilig hoort te voelen. Het gevoel van veiligheid van de slachtoffers is door verdachte in ernstige mate en op grove wijze aangetast. Daarnaast veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft zich van die gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving niets aangetrokken. De rechtbank vindt het erg spijtig dat verdachte ter terechtzitting weinig openheid van zaken heeft gegeven en acht het zorgelijk dat verdachte uit het niets dergelijke feiten begaat.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In de PJ-rapportage van 4 april 2025 is door psychiater drs. K. Broek beschreven dat verdachte een aandachttekortstoornis en vermijdende trekken in de persoonlijkheid heeft. De psychiater benoemt dat zij het gevoel heeft er niet echt de vinger achter te kunnen krijgen waarom verdachte naar de woning is gegaan, waarbij zijn verklaring dat hij geld wilde hebben terwijl hij geen geldproblemen zou hebben op haar tegenstrijdig overkomt. Door zijn aandachttekortstoornis en vermijdende trekken was verdachte niet in staat zijn problemen te bespreken of zich te concentreren op een plan van aanpak, kon hij de negatieve spiraal niet doorbreken en voelde hij zich mentaal niet op orde. Hij kon op dat moment geen weloverwogen beslissingen nemen en zijn toestandsbeeld had een indirect effect op de feiten omdat hij anders reageerde dan hij normaal gesproken gedaan zou hebben. De psychiater stelt dat het eerste feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte had vele uren de tijd om van het plan af te zien, tussen het pakken van zijn spullen en voor hij de tuin van de woning van de vader van [slachtoffer 1] inging. Mogelijk is verdachte door zijn toestandsbeeld ertoe overgegaan de klusjesman met zijn mes te bedreigen en te zeggen dat hij het huis binnen moest gaan. De psychiater adviseert daarom om feit 3 verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ook adviseert de psychiater om feit 2 en 4 verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De GZ-psycholoog, mw. J. Hardoar, komt in de aanvullende PJ-rapportage van 8 april 2024 tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van dyslexie en een bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling richting narcistisch. In eerste instantie verklaarde verdachte dat hij zich van de bewuste nacht nauwelijks iets kan herinneren. Hierdoor is het tijdens het eerder psychologisch onderzoek van augustus 2024 niet mogelijk geweest onderliggende drijfveren met hem te bespreken, waardoor destijds niet duidelijk is geworden welke factoren van invloed zijn geweest op de feiten. Na de verklaring van verdachte dat er een financieel motief aan zijn handelen ten grondslag lag, komt de psycholoog tot de conclusie dat het aannemelijk is dat de narcistische persoonlijkheidstrekken op de feiten van invloed zijn geweest. Zo heeft verdachte zichzelf in de financiële problemen gebracht door te veel tegelijk te willen doen en geen hulp te vragen. Vanuit de hoge eisen die verdachte aan zichzelf stelt, overvraagt hij zichzelf met als gevolg gevoelens van onzekerheid, tekortschieten, een negatief zelfbeeld en lichamelijke klachten of gevoelens van lichamelijk onbehagen. Door de hoge verwachtingen aan zichzelf, die hij niet waar kan maken, komt verdachte steeds verder in het nauw. De psycholoog adviseert om de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog en deels van de psychiater over en zal alle feiten verminderd aan verdachte toerekenen.
De rechtbank heeft gelet op het advies van de Reclassering Nederland van 1 mei 2025. De reclassering heeft in deze rapportage en voorgaande rapportages geconcludeerd dat de reclassering geen zicht kon krijgen op hetgeen verdachte heeft aangezet tot zijn delictgedrag. Inmiddels heeft verdachte aanvullend verklaard. Echter ziet de reclassering dat er nog steeds veel onduidelijk blijft. De verklaring van verdachte, dat hij een financieel motief had, geeft geen uitleg over zijn reden om kort na het incident te zeggen dat hij handelde uit gekwetstheid en hij antwoorden wilde van [slachtoffer 1] (met wie hij eerder gedatet heeft). Deze onduidelijkheid beïnvloedt in sterke mate de mogelijkheid om de kans op herhaling in te schatten en een gericht plan van aanpak te formuleren. Daardoor is een behandeling, rechtstreeks op deze factoren moeilijk of zelfs niet mogelijk. Een behandeling kan zich alleen richten op algemene aspecten van de persoonlijkheid van verdachte. De reclassering vindt dat er zicht moet zijn op (de ontwikkeling van) verdachte nadat hij weer gaat deelnemen aan de samenleving. De reclassering wil dit plan vormgeven in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Voor nu wordt door de reclassering geadviseerd om aan verdachte geen deels voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank zal - anders dan de raadsman heeft betoogd - niet het adolescentenstrafrecht toepassen, nu geen van de deskundigen met toepassing van de wegingskaders tot dit advies is gekomen. Met hetgeen ter terechtzitting is besproken zijn voor de rechtbank ook anderszins geen aanknopingspunten voor de toepassing van adolescentenstrafrecht naar voren gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een forse gevangenisstraf. De rechtbank zal wel een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank minder zware feiten bewezen acht en uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank zal, alles overwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 jaren. De rechtbank zal geen voorwaardelijk strafdeel opleggen, nu een behandeling ook als voorwaarde bij de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Op te leggen maatregel
De reclassering heeft geadviseerd tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z Sr), zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. De rechtbank leidt uit het rapport van de reclassering af dat de kans op recidive van een geweldsdelict niet kan worden ingeschat, nu er veel onduidelijkheid blijft bestaan rondom het delictgedrag en de motieven van verdachte. Nu er nog zoveel onduidelijk is over de risico’s die verdachte kan vormen, wil de reclassering graag de mogelijkheid hebben om na het detentietraject voorwaarden aan het gedrag te kunnen verbinden.
De rechtbank is gelet op het rapport van de reclassering van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om verdachte, ook na de detentie, onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in kaart te brengen en toezicht over verdachte te houden in de periode na zijn detentie. Aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is voldaan. De oplegging is namelijk in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank zal dan ook naast een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, aan verdachte de maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 30.440,52 aan materiële schade en € 5.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.785,70 aan materiële schade en € 6.750,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.713,54 aan materiële schade en € 6.750,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
Verder is door de benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een bedrag van € 5.458,89 kan worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan tot een bedrag van € 8.346,70 worden toegewezen. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] kan tot een bedrag van € 7.485,91 worden toegewezen. De vorderingen kunnen worden toegewezen met toekenning van de wettelijke rente. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle vorderingen betoogd dat de schadeposten die zien op toekomstige schade niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard wegens de betoogde vrijspraak voor feit 1. De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat de medische kosten betreft die zien op fysiotherapie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het rechtstreekse verband met het handelen van verdachte ontbreekt. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de schadepost ‘reiskosten’ en het onderdeel ‘eigen risico’ van de medische kosten. De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat de schadeposten ‘studievertraging’ en ‘verlies van arbeidsvermogen’ betreft, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat onduidelijk is wat het rechtstreekse verband is met de feiten en de schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn. Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op smartengeld heeft de raadsman betoogd dat deze aanzienlijk dient te worden gematigd, nu aan deze vordering deels ten grondslag is gelegd dat sprake zou zijn van shockschade en niet kan blijken dat er een erkend ziektebeeld is voortgekomen uit een confrontatie met de gevolgen van het incident. De raadsman heeft er daarnaast op gewezen dat sprake is van een eerder gestelde diagnose, waardoor niet duidelijk is in hoeverre de schade is toe te rekenen aan het handelen van verdachte. De benadeelde partij dient om die reden niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering te worden verklaard.
Ten aanzien van de schadeposten ‘kleding’, ‘medische kosten’ en ‘reis- en ‘parkeerkosten’ van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich gerefereerd. Ten aanzien van de schadepost ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ heeft de raadsman betoogd dat slechts één dag kan worden vergoed. Volgens de raadsman dient de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat ziet op de schadeposten ‘huishoudelijke hulp’ en ‘mantelzorg’ niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn. De vordering ten aanzien van het smartengeld dient sterk te worden gematigd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de schadeposten ‘kleding’ , ‘medische kosten’ en ‘reis- en parkeerkosten’ van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gerefereerd en heeft daarnaast betoogd dat de vordering tot vergoeding van smartengeld sterk dient te worden gematigd.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten ‘medische kosten’ voor zover dit ziet op het eigen risico, en ‘reis- en parkeerkosten’ genoegzaam zijn onderbouwd. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft deze medische kosten en de reis- en parkeerkosten tot een hoogte van € 370,89 kan worden toegewezen.
Tegenover de gemotiveerde betwisting is het rechtstreekse verband van het deel van de schadepost ‘medische kosten’ dat ziet op de kosten voor de fysiotherapeut onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit onderdeel niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
In de vordering is een deel van de schadeposten aangevoerd als toekomstige kosten. De benadeelde partij heeft verzocht in deze schadeposten niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze toekomstige kosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Immers is verdachte de woning binnengedrongen waar zij op dat moment verbleef, heeft verdachte haar partner aangevallen met een mes en heeft de benadeelde zichzelf opgesloten in de badkamer, waar zij enkel maar kon raden hoe het met haar partner en de klusjesman [slachtoffer 2] was. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,- vaststellen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank zal de schadeposten ‘kleding’, ‘medische kosten’ en ‘reis- en parkeerkosten’ toewijzen, nu deze schadeposten genoegzaam zijn onderbouwd en haar redelijk voor komen. De rechtbank overweegt dat de schadeposten ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ en ‘mantelzorg’ tegenover de onderbouwde stellingen onvoldoende gemotiveerd zijn betwist en zal deze schadeposten toewijzen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is dan van oordeel dat de vordering voor wat betreft de posten ‘kleding’, ‘medische kosten’, ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’, ‘reis- en parkeerkosten’ en ‘mantelzorg’ voor een bedrag van € 1.105,70 kan worden toegewezen.
In de vordering is een deel van de schadeposten aangevoerd als toekomstige kosten. De benadeelde partij heeft verzocht dat deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze toekomstige kosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook in het gedeelte van de vordering dat ziet op de schadepost ‘huishoudelijke hulp’ niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schadepost tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd is.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het bewezenverklaarde heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 6.750,- vaststellen.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De volgende schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de schadeposten ‘kleding’, ‘medische kosten’ en ‘reis- en parkeerkosten’ voor een bedrag van € 613,54 kan worden toegewezen.
In de vordering is een deel van de schadeposten aangevoerd als toekomstige kosten. De benadeelde partij heeft verzocht dat deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze toekomstige kosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het bewezenverklaarde heeft de benadeelde [slachtoffer 3] immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 6.750,- vaststellen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 12 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 46, 57, 282, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en onder feit 4 primair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 370,89 aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.105,70 aan materiële schade en € 6.750,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 613,54 aan materiële schade en € 6.750,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 3] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 3] mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de hieronder genoemde benadeelde partijen, de hieronder genoemde bedragen aan materiële schade dan wel smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als deze bedragen niet worden betaald, kan het hieronder genoemde aantal dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt:
Benadeelde partij Toegewezen bedrag Aantal dagen gijzeling
[slachtoffer 1] € 2.870,89 38 dagen
[slachtoffer 2] € 7.855,70 74 dagen
[slachtoffer 3] € 7.363,54 71 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. S. Jansen en mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2025.
Mr G.L.C. van den Bosch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024165921, gesloten op 2 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal voorgeleiding na aanhouding, p. 46.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 68.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 28.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 34.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17-18.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 mei 2025.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 294.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 49.
10.Forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige, p. 384 en 390-391.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 68.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 3] , p. 74-75.
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 81.
14.Geneeskundige verklaring, p. 374.