Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] ,
1.De verdere procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld;- de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte;- de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.De juridische grondslag voor dit oordeel is gevonden in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).”
Op 2 juli 2015 bestonden tussen partijen twee reguliere pachtovereenkomsten. [gedaagden] pachten onder meer de hoeve met gebouwen die ten diensten stonden van de melkveehouderij van [gedaagden] Ook de gepachte percelen werden gebruikt ten behoeve van die melkveehouderij. De totale oppervlakte daarvan bedroeg destijds 17.80.30 ha. Aan [gedaagden] zijn in totaal 1330 kg fosfaatrechten toegekend. Op de bedrijfsgebouwen rust een hoeveelheid van 665 kg. Op de gepachte grond rust een hoeveelheid van 352 kg.
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning/mededeling waarin de gerechtigde zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). [eiseres] heeft betoogd dat haar brief van 23 april 2018 voor zover nodig als zodanig moet worden beschouwd. De pachtkamer laat in het midden of de vordering tot afgifte van fosfaatrechten in deze brief ondubbelzinnig is voorbehouden. Indien dit het geval zou zijn, zal de verjaringstermijn daardoor opnieuw zijn aangevangen en zijn verlengd naar 24 april 2023. Dat [eiseres] zich binnen die termijn alsnog schriftelijk op nakoming van haar vordering tot afgifte van fosfaatrechten heeft beroepen, is niet gesteld of gebleken. Eerst bij brief van 30 november 2023 heeft de rentmeester van [eiseres] om inlichtingen over de fosfaatrechten verzocht en in een brief van 7 maart 2024 heeft de advocaat van [eiseres] aanspraak gemaakt op vergoeding van de fosfaatrechten. Ook indien de eerste brief van 30 november 2023 als een vordering tot nakoming van de afgifte van de fosfaatrechten zou moeten worden beschouwd, zou dit de verjaring van de vordering tot nakoming niet meer hebben kunnen stuiten.
De Stichting behoudt zich dien aangaand alle rechten voor”. Geenszins volgt hieruit dat [gedaagden] met een claim van [eiseres] inzake fosfaatrechten heeft ingestemd.