ECLI:NL:RBGEL:2025:4125

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
AWB-23_8154
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen permanente bewoning van recreatiewoning en intrekking last onder dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 2 juni 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving tegen de permanente bewoning van een recreatiewoning behandeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem had eerder een last onder dwangsom opgelegd, maar trok deze in nadat de toenmalige gebruikers van de recreatiewoning waren verhuisd. De rechtbank oordeelt dat er ten tijde van de besluitvorming geen sprake was van onrechtmatige permanente bewoning, omdat de nieuwe gebruiker van de recreatiewoning niet op het adres stond ingeschreven en verklaarde de woning recreatief te gebruiken. De rechtbank gaat in op de beroepsgronden van eisers, die stellen dat het college in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van de last onder dwangsom in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/8154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] , eigenaar van recreatiewoning [nummer 1] (derde-partij).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen onrechtmatige permanente bewoning van een recreatiewoning en de intrekking van de last onder dwangsom die gericht was aan de gebruikers van die woning. Met het besluit van 22 november 2023 is het college bij deze beslissingen gebleven. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren hiertoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
Aan de hand van de beroepsgronden oordeelt de rechtbank dat zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van onrechtmatige permanente bewoning van een recreatiewoning. Het college heeft daarom terecht de last onder dwangsom ingetrokken en het verzoek tot handhaving van eisers afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit van 22 november 2023. Het planologisch kader en de beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen.
  • Heeft het college terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een overtreding?
  • Heeft het college het advies van de commissie bezwaarschriften voldoende meegewogen?
  • Heeft het college strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?
  • Had het college als overtreder aangemerkt moeten worden?
Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Kern van het geschil en het procesverloop

2. Permanente bewoning van een recreatiewoning is op grond van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. [1] Dat is tussen partijen overigens ook niet in geschil. Het college heeft echter bij besluit van 2 juni 2022 aan de (toenmalige) gebruikers van recreatiewoning [nummer 1] toestemming verleend de recreatiewoning van 20 juni 2022 tot 20 december 2022 permanent te bewonen. Eisers hebben een paar weken vóór afloop van deze termijn een handhavingsverzoek ingediend. Bij besluit van 21 februari 2023 heeft het college aan de (toenmalige) gebruikers van de recreatiewoning een last onder dwangsom opgelegd, omdat de permanente bewoning van de recreatiewoning nog niet was beëindigd. Omdat het op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden is om een perceel in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, heeft het college de (toenmalige) gebruikers gelast om het strijdige gebruik te staken en gestaakt te houden. Aan de last heeft het college een dwangsom verbonden van € 5.000,- per maand met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 75.000,-. Deze dwangsommen worden verbeurd als de gebruikers van de recreatiewoning niet, niet tijdig of niet volledig aan de last zouden voldoen. De derde-partij is hierover geïnformeerd, eisers abusievelijk niet. Nadat het college door eisers in gebreke is gesteld, heeft het college bij het besluit van 24 april 2023 (het primaire besluit) [2] de last onder dwangsom ingetrokken en het verzoek om handhaving van eisers afgewezen, omdat van een overtreding geen sprake (meer) was. De gebruikers van de recreatiewoning [nummer 1] zijn namelijk verhuisd en hebben per 14 maart 2023 hun hoofdverblijf elders. Met het besluit van 22 november 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers, is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Tussen partijen is in geschil of ten tijde van de besluitvorming op het handhavingsverzoek dan wel op het moment van het bestreden besluit sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning [nummer 1] op het bospark ‘ [naam bospark] ’ (het bospark) aan de [locatie] in [plaats 3] . Deze recreatiewoning is eigendom van de derde-partij. Eisers zijn mede-eigenaren van het bospark, omdat zij ieder ook eigenaar zijn van een recreatiewoning op het terrein (waaronder recreatiewoning [nummer 2] ). Op het bospark zijn de gemeenschappelijke gronden gezamenlijk eigendom van de in totaal 114 eigenaren van de recreatiewoningen op het bospark. Deze gemeenschappelijke gronden bestaan onder meer uit de paden en speelvoorzieningen.
2.2.
Eisers zijn in beroep gekomen tegen de beslissing op bezwaar. Het college heeft op het beroep van eisers gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college, en de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Planologisch kader
3. Uit het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” blijkt dat het bospark en de daar aanwezige recreatiewoning [nummer 1] zijn bestemd als “Recreatie-Verblijfsrecreatie”. In het bestemmingsplan is opgenomen dat permanente bewoning van recreatiewoningen die een recreatieve bestemming hebben in strijd is met het bestemmingsplan. [3] Dit betekent volgens datzelfde bestemmingsplan dat het niet is toegestaan om de recreatiewoning te gebruiken op een wijze die ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegeven noopt tot inschrijving van de bewoners in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Lochem, terwijl deze personen elders niet over een hoofdverblijf beschikken. [4]
Heeft het college kunnen concluderen dat geen sprake is van een overtreding?
4. Eisers betogen dat recreatiewoning [nummer 1] ten tijde van het primaire besluit van 24 april 2023 en ten tijde van het bestreden besluit in strijd met het bestemmingsplan gebruikt werd. Daarom is de beslissing onjuist om naar aanleiding van de verhuizing van de vorige bewoners niet te handhaven en de last onder dwangsom in te trekken. Het college heeft met dit besluit namelijk miskend dat de recreatiewoning ook door de nieuwe bewoner toen al en ten tijde van het bestreden besluit nog steeds permanent wordt bewoond. Het onderzoek waar het college het primaire besluit op baseert, is volgens eisers te summier. Eisers voeren daarnaast aan dat het nadere onderzoek dat het college in de bezwaarfase heeft verricht onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat er verkeerde conclusies zijn getrokken. Er zijn tussen 23 juli 2023 (de datum van het advies van de bezwaarcommissie) en het besluit op bezwaar 14 controles uitgevoerd op het bospark en slechts twee keer is het adres bezocht waar de huidige bewoner van recreatiewoning [nummer 1] officieel staat ingeschreven. Daar is zij overigens niet aangetroffen. Het besluit op bezwaar is gebaseerd op verklaringen van de mogelijke overtreders en niet op gedegen onderzoek. Eisers hebben diverse foto’s en andere bewijsmiddelen overgelegd om hun standpunt te onderbouwen.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van het primaire besluit onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om een overtreding vast te kunnen stellen. De eerdere gebruikers waren op 13 maart 2023 vertrokken naar een andere gemeente. In de periode van 13 maart 2023 – 24 april 2024 zijn er 5 fysieke controles op locatie geweest. Tijdens de controle op 17 april 2023 is een gesprek met de nieuwe gebruiker gevoerd. Zij vertelde dat zij er op 1 april 2023 is gekomen en dat zij daar recreëert. Ten tijde van het primaire besluit (24 april 2023) verbleef zij er 3 weken. Zij was niet op dat adres ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP). Dit maakt dat er te weinig aanknopingspunten waren om te concluderen dat van een overtreding in de vorm van permanente bewoning sprake is, aldus het college. De (auto van de) gebruiker is bij controles in de bezwaarfase nog bij de woning aangetroffen, maar ook toen waren er onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat zij daar permanent woonde, vanwege haar verklaringen, de verklaringen van haar partner en haar inschrijving op een ander woonadres in de BRP. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college twee gespreksverslagen met de gebruiker van 17 april 2023 en van 18 juli 2023 overgelegd, diverse controlerapportages over de periode 17 april 2023 tot en met 6 november 2023 - waaronder een gespreksverslag met de partner van gebruiker van 6 november 2023 – en een uitdraai uit de BRP van de gemeente van 13 juni 2023.
4.2.
Beoordeeld moet worden of het college terecht heeft geconcludeerd dat de recreatiewoning niet permanent werd bewoond ten tijde van het primaire besluit tot en met het besluit op bezwaar. De rechtbank beoordeelt het onderzoek wat het college heeft gedaan en de conclusies die het college uit dit onderzoek heeft getrokken.
4.3.
Niet in geschil is dat de toenmalige gebruikers die toestemming hadden om tot 20 december 2022 in de recreatiewoning te verblijven op 13 maart 2023 zijn vertrokken uit de recreatiewoning. Weliswaar was ten tijde van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom (op 21 februari 2023) sprake van overtreding van het bestemmingsplan, maar door het verhuizen van de toenmalige gebruikers en hun inschrijving in een andere gemeente, is die overtreding beëindigd. Het college heeft daarom kunnen besluiten tot intrekking van de last onder dwangsom en afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers op 24 april 2023. Het enkele feit dat de recreatiewoning een nieuwe gebruiker heeft gekregen, is onvoldoende om te concluderen dat het bestemmingsplan (weer) wordt overtreden. Vooral omdat de nieuwe bewoner niet op het adres van de recreatiewoning staat ingeschreven. Daarnaast heeft zij in een gesprek op 17 april 2023 aan de toezichthouder gemeld dat zij in de recreatiewoning recreëerde en dat zij op 1 april 2023 was gekomen. Zij gaf aan dat de vorige gebruikers toen al vertrokken waren. Verder gaf zij aan dat zij binnen de boel wilde gaan opknappen. De rechtbank is van oordeel dat zo kort na het vertrek van de vorige gebruikers, het college hierin terecht geen aanleiding heeft gezien om permanente bewoning te vermoeden, laat staan aan te nemen.
4.4.
Vervolgens heeft het college in de periode van 17 april 2023 tot en met 6 november 2023 vrijwel wekelijks controles verricht, zoals blijkt uit de overgelegde controlerapportages. Dat een bepaalde auto volgens deze controles vaak wordt gesignaleerd bij de recreatiewoning betekent nog niet dat er permanent wordt gewoond. Uit de gespreksverslagen van 17 april 2023 en 18 juli 2023 tussen gebruiker en een toezichthouder/medewerker van het college volgt dat de gebruiker heeft verklaard dat zij de woning recreatief gebruikt en met haar gezin elders in [plaats 3] woont. Deze verklaring wordt ondersteund door wat haar partner heeft verklaard tijdens een controlebezoek van 6 november 2023 aan het permanente woonadres van het gezin. Ook heeft het college de BRP van de gemeente Lochem geraadpleegd en vastgesteld dat er niemand staat ingeschreven op het adres van de recreatiewoning en dat de gebruiker staat ingeschreven bij haar partner op hetzelfde adres in [plaats 3] als waarover zij heeft verklaard.
4.5.
Het geheel aan omstandigheden en bewijsmiddelen maakt daarom dat het college heeft kunnen concluderen dat er onvoldoende concreet bewijs is om te concluderen dat vanaf de ingebruikneming van de recreatiewoning door de nieuwe gebruiker tot en met het bestreden besluit op bezwaar permanent werd gewoond in de recreatiewoning. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en op basis van het geheel aan bevindingen heeft kunnen concluderen dat op dat moment geen sprake was van een overtreding. Weliswaar hebben eisers ter ondersteuning van hun standpunt diverse foto’s en andere bewijsmiddelen overgelegd, maar deze bewijsmiddelen zijn van na de datum van het bestreden besluit en daarom kan de rechtbank deze bewijsmiddelen niet meewegen in de beoordeling van de besluiten die nu voorliggen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft het college het advies van de commissie bezwaarschriften voldoende meegewogen?
5. Eisers betogen dat het college het advies van de commissie bezwaarschriften zonder motivering naast zich heeft neergelegd. De commissie heeft namelijk geadviseerd om het bezwaar van eisers gegrond te verklaren en nader onderzoek te verrichten (ex nunc). Het college heeft hier volgens eiser geen gehoor aangegeven. Er is geen nader onderzoek ingesteld en het bezwaar is door het college ongegrond verklaard.
5.1.
Sinds het advies van de commissie van 20 juli 2023 heeft het college diverse controles op locatie verricht, met gebruiker en haar partner gesproken en de BRP opnieuw geraadpleegd om daarna te concluderen dat onvoldoende aannemelijk is dat in strijd wordt gehandeld met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt daarom dat het college wel degelijk nader onderzoek heeft verricht, zoals de commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd. Aangezien uit die controles is gebleken dat er geen overtreding is, is het besluit in stand gelaten. Dit is ook door het college toegelicht, waarbij de motivering van het besluit is aangevuld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?
6. Eisers betogen dat het college heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij voeren het volgende aan.
Strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en verbod op willekeur
6.1.
Eisers voeren aan dat het college zijn besluit zodanig moet motiveren dat de burger precies weet waar hij aan toe is. Bovendien moeten de regels consequent worden toegepast. Eigenaren van recreatiewoningen die de woning ook echt recreatief gebruiken, moeten erop mogen vertrouwen dat ook de andere woningen op het park voor die doeleinden gebruikt zullen worden, en niet ten behoeve van permanente bewoning door niet-recreanten. Volgens eisers blijkt uit alles dat het college op het moment dat het zelf gaat handhaven een hele andere uitleg geeft aan de term permanente bewoning, dan wanneer er een handhavingsverzoek wordt ingediend. Daarnaast voeren eisers aan dat het college in deze handhavingszaak tegen recreatiewoning [nummer 1] soepeler heeft gehandeld dan in andere handhavingszaken, waaronder die tegen recreatiewoning [nummer 2] van [persoon A] . Het college heeft toen veel grondiger en vasthoudender onderzoek gedaan dan in andere gevallen. Daarbij is ook andersoortige informatie betrokken, zoals gas-, licht- en waterverbruik en voertuiggegevens opgevraagd bij de RDW. Eisers zijn van mening dat het er alle schijn van heeft dat het college niet wil handhaven op de recreatiewoningen die via bepaalde verhuurders worden verhuurd aan voornamelijk niet-recreanten en arbeidsmigranten. Tijdens de zitting hebben zij aangevuld dat er relatief kort geleden voor recreatiewoning [nummer 3] nog een gedoogbeslissing is genomen.
6.2.
De rechtbank begrijpt het beroep van eisers op deze algemene beginselen zo dat zij het idee hebben dat er door het college verschillend handhavend wordt opgetreden op het bospark. Eisers verwijzen daarvoor naar eerdere handhavingstrajecten die het college zelf is gestart en meerdere handhavingsverzoeken die eisers eerder hebben gedaan, zoals voor de recreatiewoningen [nummer 4] , [nummer 3] en [nummer 5] . Dit betoog slaagt niet. Het is de rechtbank niet gebleken dat het college in de handhavingszaak tegen recreatiewoning [nummer 1] soepeler heeft gehandeld dan in de handhavingszaak tegen recreatiewoning [nummer 2] van [persoon A] , waarin het college volgens eisers veel grondiger en vasthoudender onderzoek heeft gedaan. Het college heeft namelijk de vrijheid om het onderzoek naar eigen inzicht in te vullen en zal zich daarbij laten leiden door wat er voor een goede beoordeling van de situatie nodig is. In dat kader heeft het college het destijds nodig gevonden om de verbruiksgegevens van gas, water en licht bij het onderzoek te betrekken en bij de RDW informatie over het voertuig van [persoon A] te achterhalen. Op zitting heeft het college toegelicht dat dat in het handhavingstraject ten aanzien van recreatiewoning [nummer 1] niet nodig is geweest, onder meer omdat er geen vragen waren over van wie het bij de recreatiewoning aangetroffen voertuig was. Daarnaast is het college niet verplicht om gegevens op te vragen over het gas- water en lichtverbruik op het adres van de recreatiewoning, zeker niet als er uit het verrichte onderzoek al geen vermoedens van permanente bewoning zijn gerezen. Voor het overige hebben eisers hun betoog met onvoldoende concrete voorbeelden onderbouwd. Daardoor is een vergelijking van de zaken niet mogelijk en is dus niet gebleken dat het college in het handhavingstraject rondom recreatiewoning [nummer 1] bewust anders heeft gehandeld en geoordeeld dan in andere handhavingszaken op het bospark. Van willekeur is daarom geen sprake. Tot slot slaagt het betoog van eisers over de gedoogde verhuur van bepaalde recreatiewoningen voor permanente bewoning door arbeidsmigranten niet, omdat dit betoog niet concreet is uitgewerkt of onderbouwd.
Voor zover eisers bedoelen dat de andere handhavingssituaties waarnaar zij verwijzen te beschouwen zijn als gelijke gevallen op grond waarvan het college in deze procedure tot handhaving had moeten overgaan, hebben zij dat ook niet voldoende onderbouwd.
Strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en fair-playbeginsel
6.3.
Eisers voeren aan dat het college een besluit zorgvuldig moet voorbereiden en nemen, en zorgvuldig onderzoek naar de feiten en belangen moet doen. Ook moet het college zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit en de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen. Tijdens de zitting hebben eisers nader aangevoerd dat het college onvoldoende achtergrondonderzoek heeft gedaan.
6.4.
Zoals overwogen in 4.3 tot en met 4.5 is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan. Van partijdigheid van het college is niet gebleken.
Strijd met het motiveringsbeginsel
6.5.
Eisers voeren aan dat het college zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het college heeft niet gemotiveerd waarom de belangen van eisers minder zwaar wegen.
6.6.
Zoals uitgelegd onder 4.3 tot en met 4.5 heeft het college volgens de rechtbank kunnen concluderen dat er ten tijde van het primaire besluit tot en met het bestreden besluit onvoldoende concreet bewijs is dat aannemelijk is dat er permanent werd gewoond in de recreatiewoning. Dat betekent dat het bestemmingsplan op dat moment niet is overtreden en dat het college daarom in het bestreden besluit de intrekking van de last onder dwangsom en de afwijzing van het handhavingsverzoek heeft kunnen handhaven. Aan een belangenafweging komt het college zodoende niet toe.
6.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat de beroepsgrond over handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet slaagt.
Had het college als overtreder aangemerkt moeten worden?
7. Eisers betogen dat het college als overtreder is aan te merken. Ten eerste omdat het in strijd met het bestemmingsplan en het geldende Beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-beleidsplan), via het besluit van 2 juni 2022 aan de vorige gebruikers van de recreatiewoning toch tijdelijke toestemming voor permanente bewoning van een recreatiewoning heeft verleend. In dat VTH-beleidsplan staat namelijk dat prioriteit wordt gegeven aan handhaving op illegale (permanente) bewoning van recreatiewoningen. Ten tweede heeft het college de last onterecht alleen aan de gebruikers opgelegd. Ter voorkoming van herhaling van de overtreding door toekomstige gebruikers, had het college op grond van het VTH-beleidsplan de last ook aan de eigenaar en de eventuele verhuurder van de recreatiewoning moeten opleggen,.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het niet in overtreding is. Het VTH-beleidsplan verplichtte het college niet om in geval van onrechtmatige permanente bewoning, alle overtreders standaard aan te schrijven. Tot medio 2023 heeft het college per situatie gekeken hoe het beste opgetreden kon worden; er was dus sprake van maatwerk ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom. Daarnaast brengt het college naar voren dat de last, die enkel aan gebruikers was gericht, met het primaire besluit is ingetrokken, omdat van een overtreding geen sprake meer was. In die omstandigheden is niet alsnog aan de eigenaar van de recreatiewoning een last op te leggen, met terugwerkende kracht. Op zitting heeft het college toegelicht dat in het kader van de verhoging van de effectiviteit van het handhavingsbeleid op ongewenste permanente bewoning van recreatiewoningen, besloten is om vanaf medio 2023 voortaan niet alleen de gebruikers van de recreatiewoningen, maar ook de eigenaren (inclusief ‘zakelijke werking’) aan te schrijven in geval van het opleggen van een last onder dwangsom.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is bepalend dat de beslissing van 2 juni 2022 om tijdelijk toestemming voor bewoning van recreatiewoning [nummer 1] te verlenen, geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. De gang van zaken rondom dit besluit en het optreden van het college hierin, ligt niet ter beoordeling voor aan de rechtbank.
Wat betreft het betoog van eisers dat de last onterecht alleen aan de gebruikers van recreatiewoning [nummer 1] is opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Tegen het einde van de periode waarvoor toestemming was verleend om recreatiewoning [nummer 1] permanent te bewonen, hebben eisers een handhavingsverzoek ingediend. Dit heeft geleid tot het opleggen van een last onder dwangsom en uiteindelijk beëindiging van de overtreding in maart 2023. Daarmee is het door eisers beoogde doel van het handhavingsverzoek, namelijk stopzetting van de overtreding, bereikt. Na intrekking van de last onder dwangsom, is van een nieuwe overtreding niet gebleken. Zodoende kan het college ook niet als overtreder worden aangemerkt.
Tot slot
8. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat na het bestreden besluit de privésituatie van de gebruiker van de recreatiewoning veranderd lijkt te zijn. Het college heeft toegelicht dat het nader onderzoek gaat verrichten naar de wijze van gebruik van de recreatiewoning [nummer 1] door de huidige gebruiker. Indien sprake blijkt van onrechtmatig gebruik van de recreatiewoning, zal het college in geval van een nieuw handhavingsbesluit, zowel de gebruiker als de eigenaar (inclusief ‘zakelijke werking’) van de recreatiewoning aanschrijven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de last onder dwangsom in stand blijft en dat het college heeft kunnen beslissen niet te handhaven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit wordt nader uitgelegd in punt 3 van deze uitspraak.
2.In navolging van het college en de discussie tussen partijen, beschouwt ook de rechtbank het besluit van 24 april 2023 als het primaire besluit.
3.Artikel 3.4.1, onder a, van de planregels.
4.Artikel 1.45 van de planregels.