ECLI:NL:RBGEL:2025:4147

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/05/439253 / HZ ZA 24-262
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en gebreken bij verbouwing van een woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen eisers, eigenaren van een woning, en gedaagden, een aannemer, over gebreken in de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden. Eisers hebben gedaagden in 2021 benaderd voor de verbouwing van hun woning en een offerte ontvangen. De werkzaamheden zijn in april 2022 gestart, maar tijdens de uitvoering zijn er diverse gebreken geconstateerd. Eisers hebben meerdere rapporten van een bouwkundig onderzoeker overgelegd, waaruit blijkt dat de herstelkosten aanzienlijk zijn. Gedaagden heeft de gebreken betwist en zich beroepen op de waarschuwingsplicht, maar de rechtbank oordeelt dat gedaagden tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk moet betalen voor de herstelkosten, deskundigenkosten en buitengerechtelijke kosten, en dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum van verzuim. In reconventie heeft gedaagden vorderingen ingesteld voor openstaande facturen, maar deze zijn afgewezen na verrekening met de vorderingen van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/439253 / HZ ZA 24-262
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van

1.[eiser in conv 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser in conv 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers in conv] ,
advocaat: mr. H.N. s'Jacob,
tegen

1.[gedaagde in conv 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde in conv 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden in conv] ,
advocaat: mr. P.H.M. Heering.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 november 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 februari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers in conv] is eigenaar van een woning aan de [adres 1] . [gedaagden in conv] dreef een onderneming onder de naam [bedrijf 1] Deze vennootschap onder firma is per 1 januari 2024 opgeheven.
2.2.
[eisers in conv] heeft in 2021 [gedaagden in conv] benaderd om zijn woning te verbouwen. [gedaagden in conv] heeft op 16 december 2021 een offerte uitgebracht voor de verbouwing. Deze offerte had betrekking op de verbouwing van de gehele woning voor een richtprijs van € 111.683,00 (inclusief btw). Per e-mail van 22 december 2021 heeft [eisers in conv] voor een deel van de geoffreerde werkzaamheden een opdracht verstrekt aan [gedaagden in conv] [eisers in conv] schreef hierbij, voor zover relevant, het volgende:

[…]
In eerste instantie geven we opdracht voor de werkzaamheden van de boogramen in het kantoor (zo spoedig als mogelijk in april 2022).
Daarna graag de bovenverdieping uitvoeren incl. dakkapel (ook het liefst in april 2022).
Hierbij horen dan: badkamer, binnenwanden, dakkapel renoveren.
[…]
2.3.
[gedaagden in conv] is rond april 2022 gestart met de werkzaamheden. Daarbij werd gewerkt en gefactureerd op regiebasis. Gedurende de werkzaamheden heeft [eisers in conv] meerdere aanvullende opdrachten verstrekt. Per e-mail van 23 februari 2023 heeft [eisers in conv] opdracht gegeven tot het verrichten van de volgende werkzaamheden:
  • Dichtmaken oude achterdeur en wand keuken
  • Stucwerk
  • Kozijnen gang-woonkamer en woonkamer-keuken”
Daarnaast heeft [eisers in conv] (mondeling) opdracht gegeven tot het verrichten van de volgende werkzaamheden:
  • Vensterbanken woonkamer keuken plaatsen en maken;
  • Eikentraptreden maken en plaatsen in tuinkamer;
  • Aanwerken vlonder;
  • Leveren en monteren van betonnen vensterbanken buiten;
  • Aanwerken nieuwe binnenmuur schuur/tuinkamer;
  • Voegen oude buitenmuur fundering;
  • Aftimmeren van de goot;
  • Aftimmeren dakkapel ten behoeve van aanbrengen zink.
2.4.
Gedurende de bouwwerkzaamheden heeft [eisers in conv] meermaals bouwkundig onderzoek laten verrichten door [bedrijf 2] . Dit heeft geresulteerd in vier rapporten van [bedrijf 2] van 3 januari 2023, 14 maart 2023, 27 juni 2023 en 28 september 2023. In het laatste rapport – van 28 september 2023 – concludeert [bedrijf 2] : “
Het geleverde werk voldoet niet aan het gewenste resultaat, wat van een vakkundig bouwbedrijf mag worden verwacht.” Verder heeft [bedrijf 2] per ruimte van de woning de volgens haar aanwezige gebreken opgesomd. [bedrijf 2] heeft de herstelkosten geraamd op € 133.497,00. Een andere door [eisers in conv] ingeschakelde partij – [bedrijf 3] – heeft de herstelkosten geraamd op € 112.953,50.
2.5.
[eisers in conv] heeft facturen van [gedaagden in conv] onbetaald gelaten. Het gaat in ieder geval om een factuur van 10 december 2022, waarvan nog een bedrag van € 19.092,61 openstaat.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers in conv] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de herstelkosten van € 133.497,00 (incl. btw) dan wel € 112.953,00 (incl. btw), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2023 dan wel 22 december 2023 dan wel de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
II. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de herstelkosten voor het schilderwerk ten bedrage van € 2.828,55 (incl. btw), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2023 dan wel 22 december 2023 dan wel de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
III. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de deskundigenkosten ten bedrage van € 10.527,00 (incl. btw) én ten bedrage van € 952,88 (incl. btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2023 dan wel 22 december 2023 dan wel de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
IV. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de reeds gemaakte kosten voor opslag van inboedel en kleding ten bedrage van € 4.830,00, vermeerderd met de maandelijkse opslagkosten van € 345,00 per maand te rekenen vanaf 1 januari 2024 tot de datum van het vonnis en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
V. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de extra kosten van [bedrijf 4] ten bedrage van € 515,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
VI. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van vervangende woonruimte ten bedrage van € 9.000,00 (incl. btw) en de kosten van opslag gedurende 3 maanden ten bedrage van € 1.035,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
VII. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.909,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
VIII. [gedaagden in conv] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 178,-- zonder betekening en € 270,00 met betekening en voor het geval sprake is van een reconventionele vordering € 278,00 zonder betekening en € 370,00 met betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagden in conv] voert verweer. [gedaagden in conv] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eisers in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers in conv] , en subsidiair – voor zover wordt geoordeeld dat [gedaagden in conv] gehouden is tot enige betaling aan [eisers in conv] – tot matiging van de vastgestelde schade en beperking tot een in goede justitie te bepalen bedrag, met verrekening van dit bedrag met de in reconventie door [gedaagden in conv] gevorderde bedragen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers in conv] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden in conv] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eisers in conv] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 33.021,32 inclusief btw, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, zijnde 11 december 2022, althans 6 september 2024, althans vanaf de dag van uitbrengen van de conclusie van antwoord tot de datum van volledige betaling, aan [gedaagden in conv] te betalen,
II. [eisers in conv] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.105,21 inclusief btw, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van uitbrengen van de conclusie van antwoord tot de dag van volledige betaling aan [gedaagden in conv] ,
III. [eisers in conv] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris gemachtigde van [gedaagden in conv] en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eisers in conv] niet binnen veertien dagen aan de veroordeling voldoet,
IV. [eisers in conv] te veroordelen tot betaling van de nakosten, te begroten op het standaardbedrag van € 157,00, dan wel een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.5.
[eisers in conv] voert verweer. [eisers in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden in conv] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Het door [gedaagden in conv] uitgevoerde werk bevat gebreken
4.1.
Tussen partijen is sprake van een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van deze overeenkomst was [gedaagden in conv] gehouden tot het verrichten van diverse verbouwwerkzaamheden aan de woning van [eisers in conv] Partijen verschillen van mening over de vraag of het door [gedaagden in conv] uitgevoerde werk gebreken bevat en of [gedaagden in conv] daardoor is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
4.2.
Bij de beoordeling van voornoemde vragen stelt de rechtbank voorop dat een aannemer verplicht is zijn werkzaamheden niet alleen uit te voeren naar de bepalingen van de overeenkomst, maar ook naar de eisen van goed en deugdelijk werk. De eisen van goed en deugdelijk werk gelden als minimum (kwaliteits)norm die door iedere aannemer moet worden waargemaakt, naast eventuele overeengekomen normen in de overeenkomst, het bestek, de verwerkingsvoorschriften en/of werkwijzen.
4.3.
Volgens [eisers in conv] is [gedaagden in conv] tekortgeschoten in de nakoming van deze uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Hij verwijst ter onderbouwing hiervan naar de verschillende rapportages van [bedrijf 2] en naar de door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] geraamde herstelkosten. De rechtbank volgt [gedaagden in conv] niet in zijn stelling dat de rapporten van [bedrijf 2] inconsistent en onzorgvuldig en daardoor onbetrouwbaar zijn. De enkele – niet onderbouwde – stelling dat sommige gebreken niet in alle rapporten terugkomen is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Zoals hierna nader uiteengezet wordt, zijn zowel de rapporten van [bedrijf 2] als de offerte van [bedrijf 3] uitgebreid en helder onderbouwd. Dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] naar elkaar verwijzen, maakt hun bevindingen niet minder betrouwbaar. Dat [gedaagden in conv] niet aanwezig is geweest bij de bezichtigingen door [bedrijf 2] maakt het voorgaande niet anders. [gedaagden in conv] heeft sindsdien immers voldoende gelegenheid gehad om inhoudelijk te reageren op de bevindingen van [bedrijf 2] .
4.4.
Uit het vierde rapport van [bedrijf 2] volgt dat de door [gedaagden in conv] uitgevoerde werkzaamheden kritisch zijn getoetst aan de hand van de eisen van goed en deugdelijk werk. Vervolgens worden per ruimte uitgebreid alle door [bedrijf 2] geconstateerde gebreken uiteengezet, die later in het rapport worden onderbouwd met foto’s. [eisers in conv] heeft met het rapport voldoende onderbouwd dat (en welke) gebreken aanwezig zijn in de woning. [gedaagden in conv] betwist het bestaan van de door [bedrijf 2] geconstateerde gebreken bovendien niet, althans niet gemotiveerd. Hij voert slechts ten aanzien van enkele geconstateerde gebreken aan dat deze voldoen aan de redelijke verwachtingen die [eisers in conv] mocht hebben, zonder te motiveren welke verwachtingen dit zijn en waarom daaraan voldaan is.
4.5.
Nu [eisers in conv] de door hem gestelde gebreken voldoende heeft onderbouwd en [gedaagden in conv] deze onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, staat vast dat de door [bedrijf 2] – in het rapport van 28 september 2023 (productie 6 bij dagvaarding) – geconstateerde gebreken juist zijn (artikel 149 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). [gedaagden in conv] is derhalve tekortgeschoten in de nakoming van de op hem uit hoofde van de aannemingsovereenkomst rustende verplichtingen.
4.6.
Hoewel [gedaagden in conv] het bestaan van de geconstateerde gebreken niet (gemotiveerd) weerspreekt, betwist hij wel dat hij aansprakelijk is voor deze gebreken. De verweren van [gedaagden in conv] worden hierna beoordeeld.
[gedaagden in conv] heeft niet voldaan aan de op hem rustende waarschuwingsplicht
4.7.
Volgens [gedaagden in conv] zijn de gebreken grotendeels het gevolg van bewuste keuzes van [eisers in conv] om oude, onregelmatige materialen te hergebruiken en om specifieke wensen door te voeren. Verder heeft de staat en ouderdom van de woning volgens [gedaagden in conv] een aanzienlijke rol gespeeld bij het ontstaan van gebreken. Zo vertoonde de woning van nature al onregelmatigheden en scheefstand, waardoor bijvoorbeeld stucwerk en nieuwe muren niet recht gemaakt konden worden. [gedaagden in conv] doet hiermee – zo begrijpt de rechtbank – een beroep op artikel 7:760 lid 2 BW.
4.8.
Op grond van artikel 7:760 lid 2 BW komen de gevolgen van ondeugdelijke uitvoering van het werk voor rekening van de opdrachtgever, indien deze te wijten zijn aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever. [eisers in conv] voert echter aan dat [gedaagden in conv] zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden, waardoor hij geen beroep op artikel 7:760 lid 2 BW kan doen.
4.9.
Op grond van art. 7:754 BW is de aannemer bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor (onder meer) gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever. Hoewel [gedaagden in conv] stelt dat hij [eisers in conv] meermaals heeft gewezen op mogelijke complicaties en risico’s die voortvloeiden uit de door [eisers in conv] aangeleverde materialen en wensen, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd. [gedaagden in conv] heeft aanvankelijk aangevoerd dat hij heeft gewaarschuwd voor de natuurlijke werking van houtsoorten, bijvoorbeeld douglashout. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij echter aangegeven dat hij vaak douglashout gebruikt voor vergelijkbare werkzaamheden en dat dit hout daarvoor geschikt is. [eisers in conv] betwist bovendien dat hij door [gedaagden in conv] op deze natuurlijke werking van deze houtsoort is gewezen. Volgens [eisers in conv] heeft [gedaagden in conv] het gebruik van douglashout juist geadviseerd. [gedaagden in conv] heeft verder slechts benoemd welke materialen zijn hergebruikt en gesteld dat hij bij aanvang van de renovatie heeft aangegeven dat een “perfecte” afwerking niet te verwachten is bij gebruik van hergebruikte materialen. Het had op de weg van [gedaagden in conv] gelegen om te stellen en te onderbouwen wanneer, op welke wijze en voor welke mogelijke complicaties en risico’s hij heeft gewaarschuwd. Nu hij dit heeft nagelaten, volgt de rechtbank [gedaagden in conv] niet in zijn stelling dat hij heeft voldaan aan zijn waarschuwingsplicht. Het beroep van [gedaagden in conv] op artikel 7:760 lid 2 BW slaagt daarom niet.
Door derden verrichte werkzaamheden
4.10.
Uit de door [gedaagden in conv] opgemaakte offerte volgt dat een aantal zaken niet was inbegrepen bij de opdracht. Dit gaat – voor zover relevant voor dit geschil – om schilderwerkzaamheden en zinkwerk. [eisers in conv] heeft deze werkzaamheden door derden laten verrichten. [gedaagden in conv] voert terecht aan dat hij niet aansprakelijk is voor gebreken in door derden verrichtte werkzaamheden. Ten aanzien van het schilderwerk en het zinkwerk zijn wel gebreken opgenomen in het vierde rapport van [bedrijf 2] (productie 6 bij dagvaarding). [eisers in conv] voert aan dat deze posten zien op door [gedaagden in conv] veroorzaakte beschadigingen in door derden verrichte werkzaamheden, of dat de gebreken in het werk van derden zijn veroorzaakt door gebreken in het werk van [gedaagden in conv]
i)
Het schilderwerk
4.11.
In het rapport van [bedrijf 2] is ten aanzien van de kozijnen in meerdere kamers geconstateerd in het schilderwerk sprake is van roestvorming. Uit het rapport volgt dat deze roestvorming het gevolg is van slijpwerkzaamheden verricht door [gedaagden in conv] Hoewel [gedaagden in conv] aanvankelijk betwistte dat hij aansprakelijk is voor deze schade, heeft hij tijdens de mondelinge behandeling [gedaagden in conv] erkend dat de roestvorming op de kozijnen waarschijnlijk is veroorzaakt door het spatten van het slijpen van een dakgoot door [gedaagden in conv] Daarbij heeft [gedaagden in conv] aangegeven dat hij de beschadiging van het schilderwerk in de kozijnen wil verhelpen. Gelet hierop is [gedaagden in conv] aansprakelijk voor de schade aan het schilderwerk.
ii)
Het zinken dak
4.12.
Met betrekking tot het zinken dak van de tuinkamer/keuken heeft [bedrijf 2] – voor zover relevant – het volgende geconstateerd:

bij de aansluiting van het nieuwe dak op het bestaande dak (tuinkamer/keuken) is onvoldoende aandacht besteed aan duurzame waterdichtheid. Er is reeds lekkage ontstaan, op aanraden van het bouwbedrijf heeft de eigenaar op het bestaande dak folie aangebracht na overleg en advies met installateur. Maar dit is nog geen duurzame oplossing. De aansluiting dient alsnog op een betere wijze te worden uitgevoerd door het bouwbedrijf en/of installateur.
Er zijn afdrukken waargenomen in de zinken felsbanen op het dak, mogelijk wordt dit veroorzaakt door de werking van het onderliggende hout, te grote overspanning voor de beschot delen, te grote afstand tussen de onderlinge beschot delen, kromtrekken van de beschot delen door onvoldoende ventilatie onder de houten beschot delen, dan wel onvoldoende toegepaste bevestigingsmiddelen.
4.13.
Het zinken dak is aangelegd door [bedrijf 4] op een door [gedaagden in conv] gebouwde (onder)constructie. [bedrijf 4] heeft voorafgaand de bouw van de (onder)constructie aan [gedaagden in conv] een e-mail gestuurd met daarin een omschrijving van hoe de (onder)constructie gebouwd moest worden. Daaruit blijkt onder andere dat tussen de (onder)constructie en de dakplaten een ventilatieruimte van 8 centimeter gerealiseerd moet worden. Na destructief onderzoek is gebleken dat [gedaagden in conv] slechts een ventilatieruimte van 2,5 centimeter heeft gerealiseerd. Daarnaast volgt uit een verklaring van [bedrijf 4] dat [gedaagden in conv] geen dampremmende en dampdoorlatende folie heeft aangebracht. Dit zijn volgens [bedrijf 4] de oorzaken voor de gebreken aan het dak. [gedaagden in conv] heeft het voorgaande niet betwist, maar slechts aangevoerd dat hij niet verantwoordelijk was voor het aanleggen van het dak.
4.14.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [gedaagden in conv] niet heeft gebouwd conform de vooraf ter beschikking gestelde instructies van [bedrijf 4] en dat de gebreken aan het zinken dak als gevolg daarvan zijn ontstaan. [gedaagden in conv] is daarom gehouden de hierdoor ontstane schade aan [eisers in conv] te vergoeden. Dat het – zoals [gedaagden in conv] stelt – niet mogelijk was om een ventilatieruimte van 8 centimeter te realiseren maakt het voorgaande niet anders. Vast staat immers dat [gedaagden in conv] dit noch aan [eisers in conv] noch aan [bedrijf 4] heeft aangegeven, zodat hij de op hem rustende waarschuwingsplicht heeft geschonden (artikel 7:754 BW).
[gedaagden in conv] is in verzuim, [eisers in conv] is niet in schuldeisersverzuim
4.15.
[gedaagden in conv] stelt dat hij niet in verzuim is komen te verkeren omdat hem geen mogelijkheid om over te gaan tot herstel is geboden. Zowel na het derde rapport van [bedrijf 2] – bij brief van 30 juni 2023 – als na het vierde rapport van [bedrijf 2] – bij brief van 27 oktober 2023 – heeft [eisers in conv] [gedaagden in conv] gesommeerd om over te gaan tot herstel. Aangezien [eisers in conv] zijn schade (en vordering in deze procedure) vooral baseert op het vierde rapport van [bedrijf 2] en hij [gedaagden in conv] pas in de brief van 27 oktober 2023 heeft gesommeerd om over te gaan tot herstel van deze gebreken, is [gedaagden in conv] pas na verloop van de in die brief opgenomen termijn in verzuim geraakt. In deze brief is [gedaagden in conv] een termijn gesteld tot en met vrijdag 22 december 2023. Vast staat dat [gedaagden in conv] niet is overgegaan tot herstel. [gedaagden in conv] is gelet op het voorgaande vanaf 23 december 2023 in verzuim.
4.16.
[gedaagden in conv] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet in verzuim kan verkeren omdat [eisers in conv] de nakoming van de opdracht onmogelijk heeft gemaakt. [gedaagden in conv] voert ter onderbouwing van deze stelling aan dat [eisers in conv] [gedaagden in conv] heeft verzocht de werkzaamheden in december 2022 tijdelijk stil te leggen. Tussen partijen staat echter vast dat de werkzaamheden kort daarna weer zijn hervat en dat [eisers in conv] in februari 2023 nog een aanvullende opdracht heeft verstrekt aan [gedaagden in conv] [eisers in conv] heeft derhalve niet de uitvoering van de werkzaamheden verhinderd.
4.17.
Ten slotte heeft [gedaagden in conv] aangevoerd dat hij niet in verzuim is komen te verkeren omdat [eisers in conv] in schuldeisersverzuim is komen te verkeren. [eisers in conv] heeft namelijk de betaling van factuur RLZ-20408 d.d. 10 december 2022 gedeeltelijk – te weten voor een bedrag van € 19.092,61 inclusief btw – opgeschort, terwijl hij hiertoe volgens [gedaagden in conv] niet bevoegd was. Derhalve moet worden beoordeeld of [eisers in conv] bevoegd was tot (gedeeltelijke) opschorting.
4.18.
Indien een partij haar verbintenis niet nakomt, dan is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichting op te schorten (artikel 6:262 lid 1 BW). In geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegelaten voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt (artikel 6:262 lid 2 BW). Zoals hiervoor onder 4.1. tot en met 4.6. geoordeeld, is [gedaagden in conv] zijn uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen niet nagekomen. Reeds uit het eerste rapport van [bedrijf 2] volgen diverse gebreken in de door [gedaagden in conv] op dat moment verrichte werkzaamheden. Gelet op de hoeveelheid gebreken, is de gedeeltelijke opschorting van voornoemde factuur – die betrekking heeft op een gedeelte van de verrichte werkzaamheden – proportioneel. De proportionaliteit van de opschorting is door [gedaagden in conv] ook niet betwist. Voor zover [gedaagden in conv] betoogt dat [eisers in conv] niet bevoegd was tot opschorten omdat [gedaagden in conv] bereid was tot herstel en het werk nog niet was opgeleverd, is dat onjuist. Aan het inroepen van het opschortingsrecht op grond van de ondeugdelijkheid van de reeds uitgevoerde werkzaamheden staat niet in de weg dat nog geen sprake was van oplevering van het werk en dat de gebreken zich voor herstel leenden. Het opschortingsrecht strekt immers juist ertoe druk op de wederpartij uit te oefenen om de tegenvordering na te komen, en heeft, voor het geval de wederpartij daarmee in gebreke zou blijven, mede het karakter van zekerheid voor de voldoening (door middel van verrekening) van de uit zijn verzuim voortvloeiende schadevordering (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:95). [eisers in conv] was gelet op het voorgaande bevoegd tot opschorting van voornoemde factuur. Van schuldeisersverzuim is daarom geen sprake.
4.19.
[gedaagden in conv] is gelet op het voorgaande gehouden de herstelkosten voor de door [bedrijf 2] vastgestelde gebreken te vergoeden.
De omvang van de herstelkosten
4.20.
[bedrijf 2] heeft de kosten voor herstel begroot op € 133.497,00 (inclusief btw), zo blijkt uit de door [eisers in conv] overgelegde offerte. Verder heeft [eisers in conv] een factuur van [bedrijf 5] overgelegd ter onderbouwing van de herstelkosten van het schilderwerk.
4.21.
De door [eisers in conv] overgelegde offerte van [bedrijf 2] is volgens [gedaagden in conv] te hoog. Daarbij voert [gedaagden in conv] vooral de hiervoor beoordeelde verweren aan, te weten dat bepaalde werkzaamheden niet tot de opdracht behoorden en dat bepaalde gebreken het gevolg zijn van materiaalkeuzes van [eisers in conv] en de ouderdom en scheefheid van de woning. Zoals hiervoor al geoordeeld gaan deze verweren niet op. [gedaagden in conv] heeft immers de op hem rustende waarschuwingsplicht geschonden en de in het rapport genoemde gebreken betreffen – voor zover deze niet onder de opdracht vielen – beschadigingen in door derden verrichtte werkzaamheden veroorzaakt door [gedaagden in conv] of gebreken in het werk van derden veroorzaakt door gebreken in het werk van [gedaagden in conv]
4.22.
Sommige herstelkosten worden door [gedaagden in conv] wel inhoudelijk (qua omvang of noodzaak) betwist. De inhoudelijk betwiste kostenposten worden hierna per kamer beoordeeld. Alle overige herstelkosten zoals begroot in de offerte van [bedrijf 2] staan vast, nu [gedaagden in conv] deze niet heeft betwist (artikel 149 Rv).
I)
Keuken
4.23.
[gedaagden in conv] betwist de omvang van de herstelkosten voor het schilderwerk aan ramen en kozijn (€ 145,00). Ter onderbouwing voert [gedaagden in conv] aan dat in deze kosten ook een post behang is opgenomen, waarbij hij verwijst naar een door [eisers in conv] overgelegde factuur. In de door [eisers in conv] overgelegde factuur van [bedrijf 5] is een afzonderlijke post voor vliesbehang opgenomen (€ 65,00). Dit bedrag is derhalve niet inbegrepen in een post voor schilderkosten op de begane grond (€ 145,00 voor primer en € 170,00 voor aflak). Zonder nadere motivering van [gedaagden in conv] valt derhalve niet in te zien dat de begrote schilderkosten te hoog zijn. [gedaagden in conv] betwist ook met betrekking tot andere kamers in de woning de omvang van de schilderkosten. Daarbij verwijst hij steeds naar voornoemde motivering. Ook betreffende de andere kamers in de woning heeft [gedaagden in conv] de omvang van de door [eisers in conv] gestelde schilderkosten derhalve onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat deze vaststaan.
II)
Bijkeuken en kantoor
4.24.
[gedaagden in conv] betwist dat vervanging van de gevelramen nodig is (€ 8.000,00). Ter onderbouwing voert [gedaagden in conv] – zo begrijpt de rechtbank – aan dat geen sprake is van een gebrek, nu [eisers in conv] de facturen die zien op de gevelberaming zonder protest heeft voldaan en in de eerste drie rapporten van [bedrijf 2] niet gesproken wordt over de noodzaak om de kozijnen volledig te vervangen. Dit maakt echter niet dat geen sprake is van een gebrek. In het vierde rapport heeft [bedrijf 2] uitvoerig uiteengezet dat en waarom de gevelramen gebrekkig zijn. Gelet hierop heeft [gedaagden in conv] dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De omvang van de met vervanging gepaard gaande kosten heeft [gedaagden in conv] niet betwist, zodat deze vaststaan.
III)
Verdieping
4.25.
Uit de offerte van [bedrijf 2] volgt een herstelpost van € 1.500,00 voor het voetlood ter plaatse van de dakkapel. [gedaagden in conv] betwist de noodzaak van de vervanging van het voetlood. Hij voert – zonder nadere onderbouwing – aan dat hij het voetlood correct heeft geplaatst, maar dat de bestaande pannenlijn afwijkend is door de staat van het oude dak. Voor zover [gedaagden in conv] hiermee bedoelt dat hij het voetlood niet anders kon aanbrengen vanwege de staat van het dak, had hij hiervoor moeten waarschuwen (artikel 7:754 BW). Gesteld noch gebleken is dat hij dit heeft gedaan. Verder voert [gedaagden in conv] aan dat – zo begrijpt de rechtbank – het voetlood niet aansluit op de dakpannen omdat [eisers in conv] na het aanbrengen van het voetlood de dakpannen heeft verwijderd. Uit het vierde rapport van [bedrijf 2] volgt echter dat niet alleen de aansluiting van het voetlood op de dakpannen, maar ook de aansluiting op het kozijn niet goed is, waardoor vervanging noodzakelijk is. [gedaagden in conv] heeft gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd betwist dat vervanging van het voetlood noodzakelijk is. De omvang van de met vervanging gepaard gaande kosten heeft [gedaagden in conv] niet betwist, zodat deze vaststaat.
4.26.
[bedrijf 2] heeft een herstelpost van € 165,00 opgenomen voor de vervanging van drie raamboompjes. [gedaagden in conv] voert aan dat slechts één raamboompje niet goed sloot. Uit het vierde rapport van [bedrijf 2] blijkt echter dat meerdere raamboompjes beschadigd zijn. [gedaagden in conv] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook de omvang van de herstelkosten heeft [gedaagden in conv] onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft slechts aangevoerd dat deze aanzienlijk minder zijn dan de gevorderde € 165,00. De noodzaak en omvang van deze herstelkosten staan gelet op het voorgaande vast.
4.27.
Ook de noodzaak van de herstelkosten van het tegelwerk in de douche (€ 1.500,00) heeft [gedaagden in conv] onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagden in conv] heeft slechts – zonder nadere motivering – aangevoerd dat hij geen afwijkingen heeft waargenomen. In het vierde rapport van [bedrijf 2] zitten echter meerdere foto’s van beschadigde tegels en kleurverschillen in kit- en voegwerk. Nu [gedaagden in conv] de omvang van de herstelkosten niet heeft betwist, staan deze vast.
4.28.
Uit het rapport van [bedrijf 2] volgt dat de deksel van de lijngoot provisorisch is verhoogd met blokjes om de scheef gemonteerde lijngoot te compenseren en dat het afschot van de tegelvloer onvoldoende is. De kosten voor het herstel hiervan zijn begroot op € 3.500,00. [gedaagden in conv] betwist de omvang van deze kosten niet. Hij betwist wel de noodzaak van vervanging. Volgens [gedaagden in conv] is geen sprake van een structureel afschotprobleem, maar is het gebruikelijk dat de vloer na het douchen niet direct droog is. [gedaagden in conv] betwist niet dat de drain scheef gemonteerd is en provisorisch is opgehoogd, zodat dit vaststaat. Daarnaast is de enkele – niet gemotiveerde – stelling dat geen sprake is van een afschotprobleem onvoldoende. De noodzaak en omvang van deze herstelkosten staan gelet op het voorgaande vast.
4.29.
Ook de kosten voor herstellen en aanpassen van het inbouwkastje (€ 135,00) en de trapleuning (€ 120,00) staan vast, aangezien [gedaagden in conv] deze onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. [gedaagden in conv] voert slechts aan dat het inbouwkastje door [eisers in conv] is verwijderd. Hiermee betwist [gedaagden in conv] echter niet dat herstel en aanpassing van het inbouwkastje noodzakelijk is en dat de daarvoor begrootte herstelkosten juist zijn. Ten aanzien van de trapleuning voert [gedaagden in conv] aan dat deze – zo begrijpt de rechtbank – al voor de aanvang van de verbouwwerkzaamheden aanwezig was. [gedaagden in conv] voert echter niet aan dat de trapleuning op dat moment ook al los zat.
4.30.
Ten slotte betwist [gedaagden in conv] zonder enige motivering dat vervanging van de achterdeur noodzakelijk is. Uit de offerte van [bedrijf 2] blijkt echter dat bij de achterdeur sprake is van delaminatie – hetgeen [gedaagden in conv] niet betwist – waardoor vervanging noodzakelijk is. [gedaagden in conv] heeft gelet hierop onvoldoende gemotiveerd betwist dat vervanging van de achterdeur noodzakelijk is. De herstelkosten van € 1.170,00 heeft [gedaagden in conv] niet betwist, zodat deze vaststaan.
[gedaagden in conv] moet de herstelkosten betalen
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers in conv] zijn schade door het overleggen van de offerte van [bedrijf 2] voldoende heeft onderbouwd. Nu [gedaagden in conv] de offerte van [bedrijf 2] ter hoogte van € 133.497,00 gedeeltelijk niet en gedeeltelijk onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, staan deze herstelkosten vast. Anders dan [gedaagden in conv] betoogt, zijn deze kosten niet disproportioneel. [gedaagden in conv] heeft voor zijn werkzaamheden in totaal een bedrag van € 194.305,00 gefactureerd. [gedaagden in conv] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de herstelkosten van € 133.497,00.
4.32.
[gedaagden in conv] zal ook worden veroordeeld tot betaling van de herstelkosten van het schilderwerk zoals vastgesteld door [bedrijf 5] (€ 2.828,55 inclusief btw). Buiten de hiervoor reeds beoordeelde betwistingen betreffende de kosten voor behang, heeft [gedaagden in conv] deze kosten namelijk niet betwist.
4.33.
[eisers in conv] vordert dat [gedaagden in conv] wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke rente vanaf 17 juli 2023, dan wel 22 december 2023. Zoals geoordeeld in rechtsoverweging 4.15., is [gedaagden in conv] vanaf 23 december 2023 in verzuim komen te verkeren. De wettelijke rente zal derhalve vanaf die datum worden toegewezen.
De deskundigenkosten worden gedeeltelijk toegewezen
4.34.
[eisers in conv] vordert dat [gedaagden in conv] wordt veroordeeld tot betaling van € 10.527,00 en € 952,88 aan deskundigenkosten. Dit zijn de kosten van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] voor het opstellen van rapporten en kostenramingen. [gedaagden in conv] betwist dat hij de deskundigenkosten verschuldigd is omdat [eisers in conv] zonder zijn medeweten een rapport heeft laten opstellen, terwijl hij nog bezig was met de uitvoering van de werkzaamheden. De omvang van de door [eisers in conv] gestelde deskundigenkosten is door [gedaagden in conv] niet betwist. Wel zijn de gevorderde deskundigenkosten disproportioneel, aldus [gedaagden in conv]
4.35.
Op grond van artikel 6:96 BW moeten redelijke deskundigenkosten als vermogensschade door de aansprakelijke persoon vergoed worden. Deze kosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking als wordt voldaan aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets. De verrichte werkzaamheden moeten redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest om schadevergoeding te krijgen (eerste toets) en daarnaast moeten de in rekening gebrachte kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn (tweede toets).
4.36.
Gelet op de discussie tussen partijen en de uitkomst van deze procedure is aan de eerste redelijkheidstoets voldaan: de rapportages en kostenraming van [bedrijf 2] zijn noodzakelijk geweest voor [eisers in conv] om (vervangende) schadevergoeding te krijgen. Gelet op de omvang van de schade, komen de kosten ad € 10.527,00 de rechtbank bovendien niet onredelijk voor. Dit bedrag zal derhalve worden toegewezen. Dat [gedaagden in conv] niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de rapportage(s) is geen vereiste dat de wet stelt en doet aan de toewijsbaarheid van deze kosten niet af.
4.37.
De overige door [eisers in conv] gevorderde deskundigenkosten zullen worden afgewezen. De kosten van [bedrijf 3] zijn niet noodzakelijk geweest om schadevergoeding te verkrijgen, nu de gebreken en de omvang van de herstelkosten reeds blijken uit de rapportages en kostenraming van [bedrijf 2] .
4.38.
De gevorderde wettelijke rente over de deskundigenkosten is toewijsbaar vanaf de dag waarop [gedaagden in conv] dienaangaande in verzuim is. Aangezien deskundigenkosten een vorm van vermogensschade betreffen, is dit het moment waarop de schade door [eisers in conv] is geleden (artikel 6:83 aanhef en onder b BW). De schade is door [eisers in conv] geleden op het moment dat hij de deskundigenkosten heeft betaald. Uit een door [eisers in conv] overgelegd betalingsoverzicht volgt dat hij op 19 januari 2023 € 2.843,50, op 18 april 2023 € 1.210,00, op 3 november 2023 € 3.267,00 en op 12 juni 2024 € 3.206,50 heeft voldaan aan [bedrijf 2] . [gedaagden in conv] is derhalve in beginsel vanaf die data wettelijke rente verschuldigd over voornoemde bedragen. Nu [eisers in conv] vordert dat de deskundigenkosten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2023, kan evenwel geen wettelijke rente worden toegewezen vanaf daarvoor gelegen data. In dat geval zou immers meer worden toegewezen dan gevorderd. De toegewezen deskundigenkosten zullen daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.053,50 vanaf 17 juni 2023, over een bedrag van € 3.267,00 vanaf 3 november 2023 en over een bedrag van € 3.206,50 vanaf 12 juni 2024 tot de dag van volledige betaling.
De opslagkosten worden afgewezen
4.39.
[eisers in conv] vordert vergoeding van een bedrag van € 4.830,00, te vermeerderen vanaf 1 januari 2024 met een bedrag van € 345,00 per maand. Deze kosten hebben kennelijk betrekking op de opslag van kleding en inboedel en de aanschaf van nieuwe kleding. [eisers in conv] stelt dat deze kosten zijn aan te merken als schade. Gesteld noch gebleken is dat het noodzakelijk was deze kosten te maken als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagden in conv] Het causaal verband tussen deze gestelde schade en de tekortkoming van [gedaagden in conv] is derhalve niet komen vast te staan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Vertragingskosten [bedrijf 4]
4.40.
[eisers in conv] vordert betaling van een bedrag van € 515,00. Deze kosten zien kennelijk op een hoger uurtarief dat [bedrijf 4] – een door [eisers in conv] ingeschakelde derde – in rekening heeft gebracht. Volgens [eisers in conv] heeft vertraging in de werkzaamheden van [gedaagden in conv] ertoe geleid dat [bedrijf 4] haar uurtarief met € 5,00 per uur heeft verhoogd. [eisers in conv] heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. Uit de door [eisers in conv] overgelegde factuur van [bedrijf 4] volgt slechts dat [bedrijf 4] een uurtarief van € 65,00 heeft gehanteerd. Daaruit volgt niet dat dit hoger is dan overeengekomen en – als dit al het geval is – dat deze verhoging te wijten is aan vertraging in de werkzaamheden van [gedaagden in conv] Deze vordering van [eisers in conv] zal daarom worden afgewezen.
De kosten voor vervangende woonruimte worden afgewezen
4.41.
[eisers in conv] vordert een bedrag van € 9.000,00 aan kosten van vervangende woonruimte gedurende de periode waarin herstelkosten door een derde zullen worden verricht. Deze vordering zal worden afgewezen, aangezien niet is komen vast te staan dat tussen deze kosten en de tekortkoming van [gedaagden in conv] een causaal verband bestaat. Gesteld noch gebleken is immers dat [eisers in conv] ten tijde van de herstelwerkzaamheden niet in de woning kan blijven wonen. Het had op de weg van [eisers in conv] gelegen om dit te stellen en te onderbouwen, zeker nu hij niet heeft betwist dat hij tijdens de werkzaamheden van [gedaagden in conv] in de woning is blijven wonen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.42.
[eisers in conv] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.909,97. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
Proceskosten
4.43.
[gedaagden in conv] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. De proceskosten van [eisers in conv] worden vastgesteld op:
- kosten dagvaarding
- griffierecht
137,47
2.626,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.799,47
4.44.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.45.
[gedaagden in conv] vordert in reconventie (gedeeltelijke) betaling van een tweetal facturen.
Factuur d.d. 10 december 2022 (RLZ-20408)
4.46.
Tussen partijen staat vast dat [eisers in conv] de factuur van 10 december 2022, ter hoogte van € 27.962,00, slechts gedeeltelijk heeft betaald, zodat nog een bedrag van € 19.092,61 inclusief btw onbetaald is gebleven. Voor zover [eisers in conv] nu nog de bij deze factuur in rekening gebrachte uren betwist, heeft hij dit onvoldoende gemotiveerd. [eisers in conv] voert in dit kader aan dat [gedaagden in conv] ook voorafgaand aan het verzenden van deze factuur al herstelwerkzaamheden heeft verricht, waarvan de kosten niet aan [eisers in conv] mogen worden doorberekend. [eisers in conv] heeft echter ook aangevoerd dat in de factuur van 10 december 2022 al rekening is gehouden met herstelwerkzaamheden, doordat [gedaagden in conv] hiervoor kosten in mindering heeft gebracht op de factuur. Zonder nadere motivering van [eisers in conv] – die ontbreekt – valt daarom niet in te zien dat het openstaande bedrag van € 19.092,61 onjuist is, zodat [eisers in conv] gehouden is dit te betalen.
Factuur d.d. 31 december 2023 (RLZ-20560)
4.47.
[gedaagden in conv] heeft op 29 augustus 2024 deze factuur aan [eisers in conv] gestuurd die kennelijk betrekking heeft op werkzaamheden die zijn verricht in 2023 (de factuur is gedateerd op 31 december 2023), voor een totaalbedrag van € 13.928,71 inclusief btw. [eisers in conv] betwist niet dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht. Wel betwist [eisers in conv] de door [gedaagden in conv] gestelde bestede uren. [eisers in conv] heeft uitgebreid voor alle door [gedaagden in conv] gefactureerde werkzaamheden uiteengezet hoeveel uren – volgens [bedrijf 2] – een vakkundig bedrijf doorgaans besteedt aan dergelijke werkzaamheden en hoeveel uren [gedaagden in conv] dus te veel heeft gefactureerd. In totaal is volgens [eisers in conv] een bedrag van € 5.013,02 inclusief btw te veel gefactureerd.
4.48.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eisers in conv] , had het op de weg van [gedaagden in conv] gelegen om de door hem gestelde bestede uren nader te specificeren en onderbouwen. In de overgelegde factuur zijn de uren niet gespecificeerd. Er is slechts een totaal aantal bestede uren per werkzaamheid opgenomen, zonder dat daarbij is vermeld wanneer en waaraan deze uren zijn besteed. [gedaagden in conv] heeft bovendien de door [eisers in conv] aangevoerde gebruikelijke uren niet weersproken en hij heeft evenmin verklaard waarom hij (veel) meer uren heeft besteed. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van de door [eisers in conv] genoemde uren. [eisers in conv] moet betreffende deze factuur derhalve een bedrag van € 8.915,69 inclusief btw betalen (€ 13.928,71 - € 5.013,02).
Geen wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd
4.49.
De door [gedaagden in conv] gevorderde veroordeling van [eisers in conv] tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Zowel voor de verschuldigdheid van wettelijke rente als voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten is vereist dat sprake is van verzuim. Zoals onder 4.18. geoordeeld, heeft [eisers in conv] met betrekking tot factuur RLZ-20408 een geslaagd beroep op opschorting kunnen doen. Nu – zoals in conventie geoordeeld – ook in de nadien verrichte werkzaamheden sprake is van gebreken, heeft [eisers in conv] zich ook met betrekking tot factuur RLZ-20560 met succes op opschorting kunnen beroepen. [eisers in conv] is derhalve niet in verzuim komen te verkeren met de betaling van deze facturen.
Verrekening
4.50.
[eisers in conv] doet in reconventie een beroep op verrekening. Hij wenst de factuurbedragen die hij moet betalen te verrekenen met de schadevergoeding die [gedaagden in conv] hem moet betalen. Zoals hiervoor is geoordeeld, moet [eisers in conv] aan [gedaagden in conv] in totaal € 28.008,30 betalen ter zake (gedeeltelijk) onbetaalde facturen. Nu in conventie is geoordeeld dat [gedaagden in conv] aan [eisers in conv] € 133.497,00 moet betalen, heeft [eisers in conv] de bevoegdheid tot verrekening (artikel 6:127 lid 2 BW). Als gevolg van de verrekening gaan beide vorderingen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet (artikel 6:127 lid 1 BW). Nu de vordering in conventie hoger is dan de vordering in reconventie, gaat de vordering in reconventie geheel teniet. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [gedaagden in conv] in reconventie zal worden afgewezen. In conventie resteert na verrekening nog een bedrag van € 105.488,70 dat [gedaagden in conv] aan [eisers in conv] moet betalen.
Proceskosten
4.51.
In reconventie zou de vordering van [gedaagden in conv] grotendeels zijn toegewezen als geen verrekening had plaatsgevonden. De rechtbank beschouwt geen van beide partijen daarom in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij. De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden in conv] hoofdelijk tot betaling van de herstelkosten van € 105.488,70 (inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden in conv] hoofdelijk tot betaling van de herstelkosten voor het schilderwerk ten bedrage van € 2.828,55 (inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden in conv] hoofdelijk tot betaling van de deskundigenkosten ten bedrage van € 10.527,00 (inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.053,50 vanaf 17 juni 2023, over een bedrag van € 3.267,00 vanaf 3 november 2023 en over een bedrag van € 3.206,50 vanaf 12 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden in conv] hoofdelijk tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.909,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden in conv] in de proceskosten van € 6.799,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
veroordeelt [gedaagden in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen van [gedaagden in conv] af,
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
RG/PB