In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een bedrijfsruimte, schadevergoeding van gedaagde, die als (indirect) bestuurder van de failliete huurder fungeerde. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door verbouwingen aan de bedrijfsruimte te initiëren, terwijl hij wist dat de huurder niet in staat zou zijn om deze af te ronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen eiser en de failliete huurder, [bedrijf 1], op 7 mei 2024 is beëindigd, en dat de bedrijfsruimte in onverhuurbare staat is opgeleverd. Eiser vordert onder andere een schadevergoeding van € 68.066,30 en vergoeding van gemiste huurinkomsten. Gedaagde voert verweer en stelt dat hij niet persoonlijk aansprakelijk is voor de schade, omdat hij niet wist dat de huurder niet in staat zou zijn om de verbouwingen af te ronden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet persoonlijk aansprakelijk is, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij op de hoogte was van de financiële problemen van de huurder en dat hij geen onzorgvuldig handelen heeft vertoond. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.