ECLI:NL:RBGEL:2025:4150

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/05/439831 / HZ ZA 24-275
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake bestuurdersaansprakelijkheid en faillissement van een besloten vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een vordering van de curator van de failliete besloten vennootschap [bedrijf 1] tegen [oppossant], de enige aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap. De curator had eerder in een verstekvonnis van 26 juni 2024 gevorderd dat [oppossant] aansprakelijk werd gesteld voor de schulden van de vennootschap op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De curator stelde dat [oppossant] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk had vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn. In het verzet heeft [oppossant] betoogd dat de vordering van de curator afgewezen of gematigd moest worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [oppossant] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de artikelen 2:10 en 2:394 BW, wat leidt tot een onbehoorlijke taakvervulling. De rechtbank oordeelt dat [oppossant] aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement, aangezien hij niet de volledige administratie heeft overgelegd en de jaarrekening niet tijdig heeft gedeponeerd. De curator heeft voldoende onderbouwd dat de totale schuldenlast op het moment van dagvaarden € 619.483,45 bedroeg. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en bekrachtigt het eerdere verstekvonnis, waarbij [oppossant] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in faillissementssituaties en de gevolgen van onbehoorlijke taakvervulling. De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen en [oppossant] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/439831 / HZ ZA 24-275
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[oppossant],
te [woonplaats] ,
oppossant,
hierna te noemen: [oppossant] ,
advocaat: mr. S. Besli,
tegen
[geopposseerde],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] ,
te [woonplaats] ,
geopposseerde,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. M. Kauffmann.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het door deze rechtbank op 26 juni 2024 tussen de curator en [oppossant] gewezen verstekvonnis onder zaaknummer / rolnummer C/05/436117 / HZ ZA 24-174
- de verzetdagvaarding
- het tussenvonnis van 4 september 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 november 2023 is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) door deze rechtbank failliet verklaard. Daarbij is [geopposseerde] aangesteld als curator. [oppossant] is de enige aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] .
2.2.
In de periode tussen 15 november 2023 en 22 januari 2024 heeft de curator diverse malen, zowel per e-mail als in persoon, [oppossant] verzocht tot het aanleveren van de administratie van [bedrijf 1] . [oppossant] heeft de verzochte administratie niet (volledig) aangeleverd.

3.Het geschil

3.1.
De curator heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart dat [oppossant] op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor alle schulden van [bedrijf 1] , inclusief de faillissementskosten, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
II. [oppossant] veroordeelt om aan de curator een bedrag te betalen ter hoogte van de schulden in het faillissement van [bedrijf 1] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
III. [oppossant] veroordeelt om bij wege van voorschot op het faillissementstekort een bedrag van € 610.182,98, althans enig ander in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen aan de curator, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening,
IV. [oppossant] veroordeelt tot de vergoeding van de beslagkosten, alsmede de proces- en nakosten van dit geding,
Subsidiair:
I. [oppossant] veroordeelt tot betaling van € 356.215,59 uit hoofde van onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
II. voor recht verklaart dat [oppossant] zijn taak als bestuurder van [bedrijf 1] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld zoals bedoeld in artikel 2:9 BW dan wel jegens [bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW, en uit dien hoofde jegens de boedel van [bedrijf 1] aansprakelijk is voor de schade die de boedel daardoor heeft geleden,
III. [oppossant] veroordeelt om de schade te vergoeden die [bedrijf 1] heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [oppossant] dan wel het kennelijk onbehoorlijk vervullen van zijn taak als bestuurder, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
IV. voor recht verklaart dat de curator de betalingen van [bedrijf 1] aan [oppossant] op 2, 7 en 8 november 2023 rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van artikel 42 Faillissementswet (Fw) dan wel artikel 47 Fw, alsmede [oppossant] te veroordelen tot de terugbetaling van € 7.169,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
V. [oppossant] veroordeelt tot de vergoeding van de beslagkosten, alsmede de proces- en nakosten van dit geding.
3.2.
Bij het verstekvonnis van 26 juni 2024 zijn de primaire vorderingen van de curator toegewezen.
3.3.
[oppossant] vordert in het verzet, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de vordering van de curator om [oppossant] hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het faillissementstekort wordt afgewezen dan wel gematigd tot het daadwerkelijke vast te stellen faillissementstekort.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is. Daarom kan [oppossant] in zoverre in zijn verzet worden ontvangen.
4.2.
Volgens de curator is [oppossant] als bestuurder aansprakelijk voor het tekort in het faillissement. Artikel 2:248 BW bepaalt dat in geval van faillissement van een vennootschap iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.3.
Wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 BW (boekhoudplicht) of artikel 2:394 (tijdige publicatie van jaarrekening), dan wordt (onweerlegbaar) vermoed dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Deze onbehoorlijke taakvervulling wordt (weerlegbaar) vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. Ter weerlegging van het bewijsvermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn of haar kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.
4.4.
[oppossant] heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 BW. Op grond van dat artikel is het bestuur verplicht om – kort gezegd – een zodanige administratie bij te houden dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Vast staat dat [oppossant] niet de (volledige) administratie van [bedrijf 1] aan de curator heeft overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de curator. De stukken die [oppossant] wel aan de curator heeft overhandigd, dan wel in deze procedure heeft overgelegd, zijn bovendien (deels) onjuist. Zo heeft [oppossant] een crediteurenlijst overgelegd waarvan hij zelf – per e-mail aan de curator en tijdens de mondelinge behandeling – heeft aangevoerd dat de daarin genoemde schuldenlast onjuist is. Daarnaast heeft [oppossant] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het mogelijk is dat de door hem overgelegde balans niet juist is, nu daarop voorraden en machines staan die niet meer aanwezig zijn. Derhalve is geen sprake van een zodanige administratie dat de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] kunnen worden gekend. Dat de boekhouding van [bedrijf 1] werd gedaan door een derde en dat [oppossant] geen toegang (meer) heeft tot het door deze derde gebruikte digitale systeem, doet aan het voorgaande niets af. Het is immers de verantwoordelijkheid van [oppossant] als bestuurder om aan de boekhoudplicht te voldoen.
4.5.
[oppossant] heeft ook niet voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 2:394 BW. Op grond van dat artikel is het bestuur gehouden om binnen twaalf maanden na afloop van ieder boekjaar een jaarrekening over dat boekjaar te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Vast staat dat de jaarrekening over 2020 te laat (op 6 mei 2022) is gedeponeerd en dat over 2021 in het geheel geen jaarrekening is gedeponeerd. De stelling van [oppossant] dat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor deponering te verlengen, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [oppossant] erkend dat hij in de administratie geen verzoek tot verlenging van deze termijn heeft gevonden.
4.6.
Nu de verplichtingen uit de artikelen 2:10 en 2:394 BW zijn geschonden, is sprake van een onbehoorlijke taakvervulling door [oppossant] . Het ligt gelet op het voorgaande op de weg van [oppossant] om aannemelijk te maken dat andere feiten en omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling hebben geleid tot het faillissement van [bedrijf 1] . [oppossant] heeft verschillende alternatieve oorzaken van het faillissement aangevoerd. Zo heeft hij gesteld dat het faillissement is veroorzaakt door factoren zoals prijsschommelingen van grondstoffen na de coronapandemie, verminderde vraag en aanbod gedurende deze periode, strengere regels voor inkoop, verkoop en uitvoer van recyclewaar, toegenomen energiekosten en toegenomen operationele kosten, als ook veroudering van de productieprocessen van [bedrijf 1] en toegenomen marktconcurrentie. [oppossant] heeft al deze omstandigheden echter niet onderbouwd, terwijl deze ook niet kunnen worden afgeleid uit de overgelegde gebrekkige administratie. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien wat het causale verband is tussen deze gestelde omstandigheden en het faillissement.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [oppossant] jegens de boedel aansprakelijk is voor het totale bedrag van de schulden, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Bij dagvaarding heeft de curator gesteld dat een bedrag van € 9.300,47 aan baten is gerealiseerd in het faillissement van [bedrijf 1] . Verder heeft de curator als productie 27 bij dagvaarding een overzicht van alle op dat moment door schuldeisers ingediende vorderingen overgelegd. In totaal was op dat moment een bedrag van € 619.483,45 aan vorderingen ingediend. Omdat de afwikkeling van het faillissement nog gaande is, zal de totale schuldenlast in het faillissement nog verder oplopen, aldus de curator. Daarom heeft de curator een verwijzing naar een schadestaatprocedure gevorderd. Gelet op voornoemde reeds bekende baten en schulden, heeft de curator gevorderd dat [oppossant] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 610.182,98.
4.8.
[oppossant] beroept zich op matiging van het door hem te betalen bedrag tot het daadwerkelijke vast te stellen faillissementstekort. Gesteld noch gebleken is wat de grondslag is van dit beroep op matiging. [oppossant] heeft slechts tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de schuldenlast van [bedrijf 1] volgens hem € 50.000,00 is. Voor deze stelling ontbreekt echter iedere onderbouwing. De curator heeft daarentegen voldoende onderbouwd dat de totale schuldenlast op het moment van dagvaarden € 619.483,45 bedroeg. Het door de curator gevorderde voorschot en de verwijzing naar de schadestaatprocedure zijn daarom toewijsbaar.
4.9.
Gelet op het voorgaande is het door [oppossant] ingestelde verzet ongegrond. [oppossant] zal niet worden ontheven van de bij het verstekvonnis van 26 juni 2024 gegeven veroordeling.
4.10.
[oppossant] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van de verzetprocedure betalen. De proceskosten van [geopposseerde] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
bekrachtigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 26 juni 2024 onder zaaknummer / rolnummer C/05/436117 / HZ ZA 24-174,
5.3.
veroordeelt [oppossant] in de proceskosten van € 614,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
RG/KH