ECLI:NL:RBGEL:2025:4172

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
449896
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering uit het interne verwijzingsregister van Achmea wegens fraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Achmea Schadeverzekeringen N.V. [eiseres] had een verzuimverzekering bij Achmea en vorderde de verwijdering van haar persoonsgegevens uit het interne verwijzingsregister (IVR) van Achmea. Achmea had de verzekering per 17 september 2024 beëindigd en [eiseres] geregistreerd in het IVR wegens vermeende fraude. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] geen spoedeisend belang had bij haar vorderingen, omdat de registratie in het IVR geen externe werking heeft en niet leidt tot een onmogelijkheid om elders een verzekering af te sluiten. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat Achmea voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] fraude heeft gepleegd door een werkneemster die al ziek was, onterecht aan te melden voor de verzekering. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Achmea, die in totaal € 1.999,00 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/449896 / KZ ZA 25-41
Vonnis in kort geding van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. U. Arslan,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea ,
advocaat: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [eiseres]
- de producties van Achmea
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2025
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van Achmea

2.De feiten

2.1.
[eiseres] had sinds 1 januari 2022 bij Achmea een verzuimverzekering. De verzuimverzekering dekte het risico van [eiseres] dat zij bij ziekte van een werknemer het loon moet doorbetalen. Daarnaast werd verzuimbegeleiding en re-integratie aangeboden door Achmea via de ‘Verzuimservice Compleet’.
2.2.
Op 12 februari 2024 heeft [eiseres] , in de persoon van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam 2] (hierna: de werkneemster) aangemeld op de verzuimverzekering met als datum indiensttreding 1 januari 2024. Op 14 februari 2024 heeft [eiseres] de werkneemster ziekgemeld bij Achmea.
2.3.
De werkneemster was bij [eiseres] in dienst sinds 31 augustus 2020. Bij addendum van 28 september 2023 is het contract van de werkneemster verhoogd naar 13.27 uur per week vanaf 2 oktober 2023 tot en met 12 juli 2024. Het addendum is namens [eiseres] ondertekend door [naam 1] .
2.4.
Per brief van 19 december 2024 heeft Achmea de verzuimverzekering van [eiseres] per 17 september 2024 gestopt. Daarnaast is [eiseres] geregistreerd in de interne gebeurtenissenadministratie en het interne verwijzingsregister (IVR) van Achmea voor een periode van vijf jaar. Achmea heeft samengevat aan deze beslissingen ten grondslag gelegd dat [eiseres] fraude heeft gepleegd door de werkneemster met onjuiste informatie aan te melden, en daarna foutieve informatie te blijven verstrekken, waardoor dekking was verkregen die [eiseres] bij het opgeven van de juiste informatie niet had gehad.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis, - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I Achmea beveelt om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de persoonsgegevens van [eiseres] te verwijderen uit het IVR en de interne gebeurtenissenadministratie van Achmea, zulks onder toezending van een schriftelijke bevestiging hiervan aan [eiseres] ,
II Achmea beveelt om binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis schriftelijk te bevestigen aan eiseres dat geen registratie of fraude of misleiding jegens haar is blijven bestaan, en dat zulks ook bij navraag bij haar dochtermaatschappijen en verzekeraars binnen de groep als zodanig zal worden gecommuniceerd.
Subsidiair
III Een voorlopige voorziening treft inhoudende dat:
- Achmea wordt bevolen om de registratie van [eiseres] in haar interne gebeurtenissenadministratie en het IVR per direct op te schorten;
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft niet gefraudeerd. Er was sprake van een opeenstapeling van procedurele en administratieve fouten, maar [eiseres] heeft niet de intentie gehad om te frauderen. Het addendum van de werkneemster is per ongeluk uit beeld van de administratie geraakt. Daar zat geen kwade opzet achter. Anders had [eiseres] het addendum ook niet met Achmea gedeeld. Er is voor [eiseres] geen reden om voor zo’n gering bedrag, uiteindelijk was de schade-uitkering voor werkneemster nog geen € 4.000,00, fraude te plegen. [eiseres] meldt haar werknemers pas aan bij de verzuimverzekering als deze een contract van 10 uur of meer hebben. Doordat het addendum niet in beeld was, is [eiseres] er onterecht vanuit gegaan dat de werkneemster per 1 januari 2024 meer uur was gaan werken. Registratie in het IVR zou een minder zware sanctie zijn volgens Achmea, maar de registratie heeft wel degelijk externe werking voor [eiseres] . [eiseres] moet bij de acceptatievragen voor een nieuwe verzuimverzekering de vraag beantwoorden of ooit een verzekering van haar is beëindigd. Als [eiseres] die vraag met ja beantwoordt, willen verzekeraars haar vervolgens niet meer verzekeren.
De maatregelen die Achmea heeft getroffen zijn in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid, proportionaliteit en subsidiariteit zoals opgenomen in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (GVPV) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Gezien het ontbreken van opzet, de geringe
schade, het ontbreken van externe risico’s én de disproportionele gevolgen voor eiseres, is het besluit van Achmea juridisch onhoudbaar en moet als onrechtmatig worden gekwalificeerd.
3.3.
Achmea voert verweer. Achmea concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Achmea voert het volgende aan. [eiseres] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Registratie in de IVR is een interne signalering, zonder externe werking. De registratie maakt niet dat afsluiten van een verzekering elders bemoeilijkt wordt. Het verkrijgen van een verzekering wordt bemoeilijkt omdat [eiseres] de vraag moet beantwoorden of ooit een verzekering van haar is beëindigd. Ook als [eiseres] uit het IVR wordt verwijderd moet zij die vraag met ja beantwoorden. Verder is een verzuimverzekering geen verplichte verzekering, dus [eiseres] heeft geen spoedeisend belang bij het afsluiten van deze verzekering.
[eiseres] heeft bovendien opzettelijk onjuiste informatie verstrekt om een uitkering te krijgen. De werkneemster was al vanaf 31 augustus 2020 in dienst maar is pas ná haar eerste ziektedag aangemeld bij de verzuimverzekering. Daarbij is een onjuiste datum van indiensttreding vermeld zijnde 1 januari 2024. Vervolgens is twee dagen gewacht met het ziekmelden. Toen [eiseres] werd geconfronteerd met de fouten is er ook weer een onjuiste weergave van feiten gegeven door [eiseres] . In eerste instantie werd aangegeven dat medewerkers pas als zij een contract van meer dan 10u hadden, werden aangemeld, en dat de werkneemster daarom pas in dienst is gemeld per 1 januari 2024. Dat klopte niet. De werknemer was pas op 12 februari 2024 aangemeld. Bovendien was de werknemer al vanaf 2 oktober 2023 meer dan 10u in dienst. Dus dat verklaart niet waarom ze in februari pas is aangemeld. [naam 1] zou zich niet gerealiseerd hebben dat de medewerkster al vanaf oktober meer dan 10u in dienst was, maar zij heeft het addendum zelf getekend. Bovendien is bij de ziekmelding wel de einddatum van 12 juli 2024 genoemd die in het addendum staat, het addendum was dus niet uit het oog verloren. [eiseres] heeft bevestigd dat de werkneemster al op 12 februari 2024 ziek was, maar heeft geen logische verklaring waarom de werkneemster pas per 14 februari 2024 ziek is gemeld. Volgens [eiseres] was het niet mogelijk om een werkneemster met terugwerkende kracht te registreren en kreeg ze een foutmelding. Het is echter wel degelijk mogelijk om iemand met terugwerkende kracht ziek te melden. Als [eiseres] de werkneemster juist had aangemeld, had zij geen dekking gehad. Voor de werkneemster is ook geen premie betaald, en dat wist [eiseres] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat je “een brandend huis” niet kan verzekeren.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
[eiseres] heeft geen spoedeisend belang
4.2.
[eiseres] heeft onvoldoende gesteld wat haar spoedeisend belang is bij de vordering. [eiseres] heeft ter zitting aangegeven dat zij zich niet meer hoeft/wil verzekeren bij Achmea of aan haar gelieerde vennootschappen waarvoor het IVR geldt, maar dat zij door de registratie in het IVR elders geen verzuimverzekering kan afsluiten. Zoals Achmea terecht heeft opgemerkt, komt het niet door de registratie in het IVR dat [eiseres] geen verzuimverzekering kan afsluiten bij andere verzekeringsmaatschappijen. [eiseres] kan zich niet meer verzekeren omdat zij bij de voorafgaande vragenlijst moet invullen dat ooit een verzekering van haar is beëindigd door de verzekeraar. Dat wordt niet anders als [eiseres] wordt verwijderd uit het IVR. [eiseres] heeft verder nog als belang aangegeven dat als [eiseres] wordt verwijderd uit het IVR, zij met Achmea in overleg kan over een vaststellingsovereenkomst waarbij [eiseres] tijdelijk weer verzekerd wordt. Vervolgens kan [eiseres] zelf de verzekering opzeggen, waardoor zij niet meer hoeft aan te geven dat ooit een verzekering van haar is beëindigd door de verzekeraar. Dit is echter geen onderdeel van de vordering van [eiseres] en toewijzing van de vordering geeft ook geen enkel recht op een dergelijke vaststellingsovereenkomst.
4.3.
[eiseres] heeft aanvullend gesteld dat het willen afkomen van een fraudeaantijging voldoende is voor een spoedeisend belang in kort geding. In deze zaak gaat het echter om een interne frauderegistratie, [eiseres] is niet publiekelijk beticht van fraude. De voorzieningenrechter acht het enkele belang om af te komen van een interne frauderegistratie niet spoedeisend. Zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
Achmea heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van fraude
4.4.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat ook als [eiseres] wel een spoedeisend belang had gehad, de vorderingen niet waren toegewezen. Achmea heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van fraude. [eiseres] stelt dat sprake is van een opeenstapeling van administratieve en procedurele fouten, maar dat zij niet heeft willen frauderen. Niet ter discussie staat echter dat [eiseres] , ook als uit wordt gegaan van de juistheid van haar stellingen, heeft geprobeerd om een werkneemster die al ziek was op de verzekering aan te melden. [eiseres] heeft zelf verklaard dat zij in eerste instantie de ziekte van de werkneemster intern regelde, maar dat [eiseres] de werkneemster wilde aanmelden omdat [eiseres] een arboarts wilde inschakelen. Het moet voor [eiseres] duidelijk zijn geweest dat dit niet toegestaan is. Je mag een werknemer niet pas verzekeren als die ziek is en de kosten voor jezelf als bedrijf te hoog worden. Voor die werknemer is immers geen premie betaald.
4.5.
De enige reden waarom dit in eerste instantie wel lukte, is omdat [eiseres] op meerdere momenten én op meerdere punten onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt. [eiseres] heeft bij de aanmelding en een verkeerde datum voor indiensttreding gegeven en niet direct gemeld dat de werkneemster ziek was. De datum van indiensttreding die [eiseres] heeft opgegeven, 1 januari 2024, is niet verklaarbaar, ook niet als je het addendum weg denkt en uitgaat van het gestelde beleid van [eiseres] dat zij een werknemer pas aanmelden bij een dienstverband van ten minste 10 uur. Werkneemster ging immers al per 2 oktober 2023 meer werken. Bovendien heeft [eiseres] ook tijdens het fraudeonderzoek nog lange tijd volgehouden dat de werkneemster pas per 1 januari 2024 in dienst was.
4.6.
Omdat [eiseres] de intentie had om een zieke werkneemster aan te melden, hierover op meerdere momenten onjuiste informatie heeft verstrekt en heeft vastgehouden aan deze informatie acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat sprake is van fraude. De voorzieningenrechter acht het niet in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid, proportionaliteit en subsidiariteit zoals vermeld in de GVPV en AVG dat Achmea vervolgens de verzekering heeft opgezegd en [eiseres] heeft geregistreerd in het IVR. Achmea is benadeeld door de handelingen van [eiseres] en dit werd pas na eigen onderzoek bekend. Achmea heeft [eiseres] niet geregistreerd in het externe verwijzingsregister en een termijn van vijf jaar in het IVR is ook niet disproportioneel.
4.7.
De standpunten dat [eiseres] al jarenlang verzekerd is, het maar om één werknemer ging, het schadebedrag erg laag is en het daarom niet logisch is dat [eiseres] fraude heeft gepleegd doet daar niet aan af. De uitkering is alleen beëindigd omdat Achmea onderzoek heeft gedaan. Het is niet te zeggen hoe hoog het schadebedrag anders was geweest.
4.8.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
LS/AW