Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiseres] en [eiser] , uit [plaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [plaats]
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
“controle naar aanleiding van klacht voor adres [locatie 1] . De klacht betreft gebruik van grond in strijd met vigerende bestemmingsplan. opmeten van alle bijgebouwen en vaststellen wat het gebruik hiervan is”. Zowel de wijze van meten van het bestemmingsplan [3] als van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) [4] gaan uit van het meten van maten buitenwerks. In het inspectierapport hoeft niet vermeld te worden op welke wijze gemeten wordt omdat dit al uit de regelgeving voortvloeit. Slechts als er op een ander wijze gemeten wordt, moet dit in het rapport vermeld worden. De rechtbank kan eisers niet volgen in hun betoog dat uit de verkoopbrochure van de woning en uit het BAG zou volgen wat de daadwerkelijke maatvoering is van de bijbehorende bouwwerken. Deze gegevens zijn opgesteld voor andere doeleinden en hebben bovendien een andere wijze van meten dan die volgt uit het bestemmingsplan of uit bijlage II bij het Bor. Ook de verwijzing naar de omgevingsvergunning voor de vlonder kan de rechtbank niet volgen. Dit gaat immers om een omgevingsvergunning voor een ander bouwwerk. Hieruit kan niet de daadwerkelijke lengte van de aanbouw worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inspectierapporten van de toezichthouder van het college deugdelijk en mocht het college zich daarop baseren. Daarom is geen sprake van een overschrijding van het maximum van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, die zonder omgevingsvergunning kunnen worden gerealiseerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om opdracht te geven tot een onafhankelijke meting ter plaatse. De beroepsgrond slaagt niet.
het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 12 NGE.De rechtbank is van oordeel dat het aantal dieren dat hobbymatig kan worden gehouden ook afhangt van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder is bepalend of de ruimtelijke uitstraling van dit gebruik, gezien zijn aard, omvang en intensiteit van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de door de planwetgever aan het perceel gegeven functie.
“ten tijde van mijn bezoek, nabij de erfafscheiding van [locatie 2] & [locatie 1], heb ik een lichte urinegeur waargenomen die wordt veroorzaakt door de paarden van [locatie 1]. Bewoners geven aan wanneer de bak is bereden (geroerd) dat de geurklachten intenser zijn i.c.m. hoge temperaturen. Dit verhaal lijkt aannemelijk gezien de waarnemingen die ik heb verricht, echter heb ik de intensiteit zoals omschreven door de bewoners niet waargenomen op het moment van mijn bezoek.”