ECLI:NL:RBGEL:2025:4198

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
AWB-23_5565
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake bouwwerken en geuroverlast in het buitengebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 3 juni 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen ongegrond verklaard. Eisers, die naast de derde-partij wonen, hebben op 28 september 2022 een verzoek om handhaving ingediend wegens vermeende overtredingen op het perceel van de derde-partij, waaronder zonder vergunning gerealiseerde bouwwerken en geuroverlast door het houden van twee paarden. Het college heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar uiteindelijk volledig afgewezen in de beslissing op bezwaar van 11 juli 2023. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen overtredingen zijn en dat de derde-partij zich houdt aan de geldende bestemmingsplannen.

De rechtbank behandelt verschillende beroepsgronden van eisers, waaronder de metingen van de bijbehorende bouwwerken, de definitie van een paardenbak, en de geuroverlast. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspectierapporten van het college deugdelijk zijn en dat er geen sprake is van een paardenbak in de zin van het bestemmingsplan. Ook de geuroverlast wordt niet als zodanig erkend, aangezien het houden van twee paarden op hobbymatige basis is toegestaan. De rechtbank wijst erop dat geurhinder inherent is aan het wonen in het buitengebied en dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geuroverlast.

Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, en krijgen eisers geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden en de rechten van de derde-partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen

(gemachtigde: mr. I.E. Nauta).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [plaats]
(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft het handhavingsverzoek terecht afgewezen en eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 28 september 2022 een verzoek om handhaving ingediend wegens diverse overtredingen op het perceel bij de derde-partij. Het college heeft op 30 november 2022 het handhavingsverzoek gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 11 juli 2023 is het college overgegaan tot een volledige afwijzing van het handhavingsverzoek.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd. Eisers hebben nadere stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college samen met [persoon A] , de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. De derde-partij woont op het adres [locatie 1] in [plaats] . Eisers wonen hiernaast en hebben een verzoek om handhaving gedaan omdat zij overlast ervaren. Het handhavingsverzoek ziet op:
zonder vergunning gerealiseerde aanbouwen aan het huis;
zonder vergunning gerealiseerde paardenstal;
gebruik van de paardenbak in strijd met het bestemmingsplan;
gebruik van het perceel voor manege activiteiten;
opslag van mest en hooi langs de erfgrens;
geuroverlast van paardenurine.
3.1.
In het besluit van 30 november 2022 heeft het college het handhavingsverzoek ten aanzien van de paardenstal en de paardenbak toegewezen. Volgens het college was er meer aan bijbehorende bouwwerken gebouwd dan zonder omgevingsvergunning is toegestaan. Omdat de paardenstal het meest recent gebouwd is, heeft het college het handhavingsverzoek op dit punt toegewezen. Verder was er volgens het college geen omgevingsvergunning verleend voor de paardenbak. Het overige van het handhavingsverzoek heeft het college afgewezen omdat er geen overtredingen geconstateerd zijn.
3.2.
In de beslissing op bezwaar van 11 juli 2023 heeft het college het handhavingsverzoek alsnog volledig afgewezen. De derde-partij heeft een schuur op het perceel verkleind, waardoor er geen sprake meer is van een overtreding. Verder is het college tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een paardenbak en daarmee ook geen sprake van een overtreding.
Is er sprake van een overtreding?
Oppervlakte bijbehorende bouwwerken
4. Eisers betogen dat de wijze van meten door het college niet sluitend is. Hiertoe voeren zij aan dat uit het inspectierapport van het college van 10 november 2022 blijkt dat de verschillende ruimtes bij elkaar opgeteld 14,46 meter lang zijn terwijl uit de tekeningen behorende bij de omgevingsvergunning voor de vlonder blijkt dat de aanbouw 16 meter lang is. Ook blijkt uit de verkoopbrochure van de woning en uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) dat de afmetingen niet overeenkomen met het inspectierapport van het college. Eisers vermoeden dat het college de binnenwerkse maten gemeten heeft. Volgens eisers is er meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig dan 150 m2. Het college kon daarom niet tot de conclusie komen dat er geen sprake is van een overtreding. Eisers verzoeken de rechtbank om opdracht te geven tot een onafhankelijke meting onder toezicht van de rechtbank.
4.1.
Uit het inspectierapport van de toezichthouder van het college van 10 november 2022 blijkt welke bouwwerken de toezichthouder opgemeten heeft. Daarbij staat op de foto’s aangegeven welke lengte en breedtematen gemeten zijn. Het college is tot de conclusie gekomen dat het totaal aan bijbehorende bouwwerken op dat moment 151,2 m2 bedraagt. Omdat dit een overschrijding van 1,2 m2 van wat er zonder omgevingsvergunning toegestaan is, heeft het college in het primaire besluit het handhavingsverzoek toegewezen. De derde-partij heeft vervolgens gekozen om een van de aanwezige schuren te verkleinen, waardoor het totaal aan bijbehorende bouwwerken op 149,7 m2 komt. De toezichthouder van het college heeft dit op 6 februari 2023 geconstateerd.
4.2.
Het staat niet ter discussie dat er zonder omgevingsvergunning maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken op het perceel aanwezig mag zijn. [1] De rechtbank is van oordeel dat het college uit mag gaan van de bevindingen van zijn toezichthouders. De inspectierapporten zijn niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt. Dit brengt met zich mee dat daaraan minder bewijskracht toekomt, maar ze zijn niet zonder betekenis. [2] Uit de rapporten blijkt duidelijk wat de toezichthouders ter plekke hebben vastgesteld. Het is niet gebleken dat de toezichthouders een belang hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben waargenomen.
4.3.
De rechtbank kan eisers niet volgen in hun betoog dat er binnenwerks gemeten is door de toezichthouders. In de inspectierapporten staat als toelichting op en doel van de inspectie:
“controle naar aanleiding van klacht voor adres [locatie 1] . De klacht betreft gebruik van grond in strijd met vigerende bestemmingsplan. opmeten van alle bijgebouwen en vaststellen wat het gebruik hiervan is”. Zowel de wijze van meten van het bestemmingsplan [3] als van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) [4] gaan uit van het meten van maten buitenwerks. In het inspectierapport hoeft niet vermeld te worden op welke wijze gemeten wordt omdat dit al uit de regelgeving voortvloeit. Slechts als er op een ander wijze gemeten wordt, moet dit in het rapport vermeld worden. De rechtbank kan eisers niet volgen in hun betoog dat uit de verkoopbrochure van de woning en uit het BAG zou volgen wat de daadwerkelijke maatvoering is van de bijbehorende bouwwerken. Deze gegevens zijn opgesteld voor andere doeleinden en hebben bovendien een andere wijze van meten dan die volgt uit het bestemmingsplan of uit bijlage II bij het Bor. Ook de verwijzing naar de omgevingsvergunning voor de vlonder kan de rechtbank niet volgen. Dit gaat immers om een omgevingsvergunning voor een ander bouwwerk. Hieruit kan niet de daadwerkelijke lengte van de aanbouw worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inspectierapporten van de toezichthouder van het college deugdelijk en mocht het college zich daarop baseren. Daarom is geen sprake van een overschrijding van het maximum van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, die zonder omgevingsvergunning kunnen worden gerealiseerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om opdracht te geven tot een onafhankelijke meting ter plaatse. De beroepsgrond slaagt niet.
Paardenbak
5. Eisers betogen dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een paardenbak. Daarbij merken eisers op dat het college op dit onderdeel het handhavingsverzoek in eerste instantie heeft toegewezen. Volgens eisers voldoet de paardenbak aan de definitie die volgt uit de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 september 2020 [5] . Op het perceel is een omheinde bak gemaakt en de grond is omgezet. De bovenlaag is vervangen door zand. Verder betogen eisers dat het college geen duidelijkheid heeft verschaft over de grootte van de paardenbak.
5.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek ten aanzien van de paardenbak in eerste instantie toegewezen. In de beslissing op bezwaar heeft het college dit alsnog afgewezen omdat het college tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van een paardenbak. Er is volgens het college sprake van een zandplek waar paarden niet worden afgericht en getraind. De ondergrond van de zandplek is ook niet geschikt om er lang of vaak op te rijden omdat het zand erg mul is en grote kiezels bevat. Dit is blessuregevoelig voor paarden. Verder is de zandplek niet ingericht met voorzieningen die erop wijzen dat er sprake is van een trainingsplek. Ook voldoet de zandplek niet aan de maten voor een paardenbak voor dressuur. Tot slot geeft het college aan dat er twijfels zijn over de veiligheid van het gebruikte schrikdraad.
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat op het perceel het bestemminsplan “Buitengebied 2008” van toepassing is. Het perceel heeft gedeeltelijk de bestemming “Wonen” en gedeeltelijk de bestemming “Agrarisch”. De ‘paardenbak’ ligt binnen beide bestemmingen. Het op hobbymatige basis houden van dieren is toegestaan op het perceel. In het bestemmingsplan is het begrip paardenbak niet gedefinieerd. Ook de toelichting bij het bestemmingsplan bevat geen aanknopingspunten voor de wijze waarop dat begrip moet worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak moet voor de betekenis van een begrip, bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop een in een bestemmingsplan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aansluiting worden gezocht bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. [6] In het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” is het begrip paardenbak niet gedefinieerd. De rechtbank zal voor de uitleg van dit begrip dan ook uitgaan wat in het algemeen spraakgebruik daar onder wordt verstaan, te weten een afgescheiden stuk terrein dat bedoeld is voor het africhten, trainen en/of berijden van paarden, waarbij de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander materiaal. Uit de processtukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat het gaat om een met houten palen en schriklint omheind stuk grond waar de twee paarden van de derde-partij kunnen uitlopen vanuit hun stal. Het is geen plek waar de paarden getraind worden. Weliswaar is er zand aangebracht maar er is geen drainagesysteem aangelegd en is er geen doek onder het zand geplaatst. De ondergrond is daardoor minder geschikt om te rijden omdat er sprake is van mul zand. Dit leidt ertoe dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een paardenbak in de zin van het bestemmingsplan. Er is daarom ook geen overtreding van het bestemmingsplan. Dat eisers verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant maakt dat niet anders, omdat in die uitspraak verwezen wordt naar rechtspraak waarin wel een definitie wordt gegeven in het bestemmingsplan van het begrip paardenbak. De beroepsgrond slaagt niet.
Afrastering en aanlegvergunning
6. Eisers betogen dat het college heeft miskend dat er geen omgevingsvergunning vereist is voor de afrastering en voor de uitgevoerde grondwerkzaamheden bij de paardenbak.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eisers met deze beroepsgrond het handhavingsverzoek hebben uitgebreid. Ten aanzien van de paardenbak hebben eisers het handhavingsverzoek als volgt geformuleerd:
“de paardenbak; de paardenbak is strijdig met het bestemmingsplan NL.IMRO.02130000BPBG700000VA01 uit 2009, want de paardenbak staat voor een groot deel op bestemming ‘wonen’ en deels op bestemming ‘Agrarisch met landschapswaarden a’ met gebiedsaanduiding ‘agrarisch gebied – waardevol landschap’ en gebiedsaanduiding ‘beslotenheid/houtopstanden’, waarop het hebben van een paardenbak niet is toegestaan. van een ontheffing kan geen sprake zijn, omdat niet aan de voorwaarden hiertoe wordt voldaan.”
Uit deze formulering leidt de rechtbank niet af dat eisers ook verzocht hebben om handhavend op te treden tegen de afrastering en de grondwerkzaamheden.
6.2.
Een handhavingsverzoek is een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een aanvraag kan worden gewijzigd. Het handhavingsverzoek kan ook worden uitgebreid met aanvullende locaties of feiten. Dit kan echter alleen tot en met het primaire besluit, in dit geval het besluit van 2 december 2022. Uit het procesdossier maakt de rechtbank op dat eisers deze grond voor het eerst aangevoerd hebben in de bezwaarprocedure. Uit vaste rechtspraak volgt dat de reikwijdte van het handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. [7] In het handhavingsverzoek wordt niet gesproken over de afrastering en een aanlegvergunning voor grondwerkzaamheden. De rechtbank komt, nu dit geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag, niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
Manege activiteiten
7. Volgens eisers is er sprake van bedrijfsmatige manege activiteiten op het perceel van de derde-partij. Er kan geen sprake zijn van hobbymatige activiteiten. Verklaringen van de derde-partij en het inspectierapport van het college bevatten volgens eisers tal van tegenstrijdige beweringen. Volgens eisers staat vast dat verschillende mensen regelmatig paardrijden op het terrein, terwijl in de beslissing op bezwaar staat beschreven dat de zandplek bedoeld is voor het gescheiden houden van dieren. Dit is volgens eisers innerlijk tegenstrijdig.
7.1.
Op grond van het bestemmingsplan is het op hobbymatige basis houden van dieren toegestaan. [8] Hieronder wordt volgens de begripsomschrijving verstaan:
het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 12 NGE.De rechtbank is van oordeel dat het aantal dieren dat hobbymatig kan worden gehouden ook afhangt van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder is bepalend of de ruimtelijke uitstraling van dit gebruik, gezien zijn aard, omvang en intensiteit van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de door de planwetgever aan het perceel gegeven functie.
7.2.
De toezichthouder van het college heeft geconstateerd dat de derde-partij twee paarden heeft. De derde-partij heeft dit op de zitting bevestigd. Verder is niet gebleken van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het houden van twee paarden voldoet aan het op hobbymatige basis houden van dieren volgens het bestemmingsplan. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat op het moment van het nemen van het besluit sprake was van bedrijfsmatige activiteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Opslag van mest en hooi
8. Eisers betogen dat de opslag van hooi, mest en/of goederen op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van het bestemmingsplan niet is toegestaan.
8.1.
Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van het bestemmingsplan wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, in ieder geval gerekend: het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel met uitzondering van kuilvoerplaten die, uitsluitend in het op de plankaart 3 aangegeven “Agrarisch gebied”, aansluitend op het bouwperceel mogen worden opgericht.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de inspectierapporten blijkt dat er geen sprake is van opslag van hooi. Op de zitting heeft de derde-partij toegelicht dat er af en toe gemaaid gras kan liggen. De mestopslag is op verzoek van de inspecteur van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ) verplaatst naar een plek naast de paardenstal. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van opslag van materialen en goederen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Geuroverlast
9. Eisers betogen dat er sprake is van geuroverlast afkomstig van de zandplek, de paardenstal en de bestrating voor de paardenstal. Deze overlast is ook afkomstig van de hoop hooi en mest. Eisers hebben aangegeven dat deze overlast erger is als de temperaturen hoger liggen. Het college heeft nagelaten om direct na het indienen van het handhavingsverzoek te controleren. Volgens eisers heeft het college niet aan zijn onderzoeksplicht voldaan door in de koude maanden te controleren. Ter onderbouwing van dit betoog verwijzen eisers naar een e-mail van de inspecteur van de OVIJ die op 24 juli 2023 bij hen langs is geweest. Op dat moment was er volgens eisers weer sprake van aanzienlijke geuroverlast.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het college vier keer onderzocht heeft of er sprake is van geuroverlast. Op 10 november 2022 en op 6 februari 2023 heeft de toezichthouder van het college geen geuroverlast geconstateerd. Op 26 oktober 2022 en 19 november 2022 is ook een inspecteur van de OVIJ ter plaatse geweest. Ook toen is geen geuroverlast geconstateerd. De inspecteur van de OVIJ heeft op 19 november 2022 ook het zand beroerd om waar te kunnen nemen of het zand verzadigd is met urine. Daarvan was geen sprake. Daarnaast hebben eisers een e-mail overgelegd van een derde bezoek van de inspecteur van de OVIJ. In de e-mail staat:
“ten tijde van mijn bezoek, nabij de erfafscheiding van [locatie 2] & [locatie 1], heb ik een lichte urinegeur waargenomen die wordt veroorzaakt door de paarden van [locatie 1]. Bewoners geven aan wanneer de bak is bereden (geroerd) dat de geurklachten intenser zijn i.c.m. hoge temperaturen. Dit verhaal lijkt aannemelijk gezien de waarnemingen die ik heb verricht, echter heb ik de intensiteit zoals omschreven door de bewoners niet waargenomen op het moment van mijn bezoek.”
De rechtbank leest hierin niet dat er geen sprake is van ernstige geurhinder waartegen handhavend moet worden opgetreden. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat twee paarden voor een dergelijke overlast kunnen zorgen en dat dit zodanig hinderlijk kan zijn dat er handhavend moet worden opgetreden. Dat het college niet op de door eisers gewenste momenten gecontroleerd heeft, doet daar niet aan af. Ook staat het bestemmingsplan het op hobbymatige basis houden van dieren toe en daarbij hoort ook enige vorm van geur. Bovendien kan er niet aan worden voorbijgegaan dat geurwaarneming inherent is aan het wonen in het buitengebied ten gevolge van agrarische activiteiten danwel het hobbymatig houden van dieren De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Er is geen sprake van een overtreding. Dat betekent dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Bor.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:390.
3.Artikel 2.2 van het bestemmingsplan “Buitengebied 2008”.
4.Artikel 1, tweede lid, onder c, van bijlage II bij het Bor.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:712, r.o. 5.1.
8.Bestemming “Wonen” artikel 15.1 onder c en bestemming “Agrarisch met landschapswaarden A” artikel 3.1 onder a, onder 3.