ECLI:NL:RBGEL:2025:4262

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
AWB- 24_1384
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een villa op een landgoed met betrekking tot stikstofdepositie en participatie

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep aantekende tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan vergunninghouder voor de bouw van een vrijstaande woning op een kavel op het landgoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Barneveld de juiste procedure heeft gevolgd en dat de vergunninghouder voldoende participatie heeft gehad. Eiser stelde dat hij niet was betrokken bij de besluitvorming en dat de bouwhoogte van de woning in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de bouwhoogte van 10 meter niet in strijd was met het bestemmingsplan, dat slechts 6 meter voorschreef. Eiser voerde ook aan dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de stikstofeffecten van de bouw op de steenuil en dat de vergunninghouder een natuurvergunning had moeten aanvragen. De rechtbank oordeelde dat de stikstofdepositie van de woning op kavel 15 geen significante gevolgen had voor Natura 2000-gebieden en dat de vergunninghouder niet verplicht was om een natuurvergunning aan te vragen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, het college
(gemachtigden: mr. K. Dankers en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.J.D.V. van Doleweerd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank van eiser tegen de door het college verleende omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor de bouw van een vrijstaande woning op een kavel op het landgoed [naam landgoed] in [plaats 1] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college, [persoon A] als deskundige namens het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder. Omdat het beroep gelijktijdig met de beroepen in de zaaknrs. 24/1773, 24/1563, 24/1755, 24/1349, 24/1352, 24/1762, 24/1351, 24/5212 en 24/5130 is behandeld, hebben ook deelgenomen: [persoon B] , [persoon C] , mr. J.E. van Dijk, [persoon D] , [persoon E] , mr. C.M. van de Ven, [persoon F] , mr. J. Kramer en mr. R. Langeveld.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 21 december 2022 een aanvraag ingediend voor de bouw van een vrijstaande woning op een kavel op het landgoed [naam landgoed] in [plaats 1] (het landgoed). Het betreft de nieuwbouw van een vrijstaande woning op kavel 15 op het landgoed. Het landgoed biedt ruimte aan in totaal 15 vrijstaande woningen op verschillende kavels.
2.1.
Op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Grenscorrecties’ (bestemmingsplan) hebben de kavels deels de bestemming wonen en deels de bestemming Groen en is het toegestaan om per kavel één vrijstaande woning te realiseren.
2.2.
Op 22 november 2023 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ [1] en het ‘gebruik gronden of bouwwerken in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’ [2] .
2.3.
Op 8 juni 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2023.
2.4.
Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 2 mei 2023 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Sprake van onvoldoende participatie?
5. Eiser voert aan dat hij niet is betrokken bij de besluitvorming. Eiser stelt dat hij in deze zaak niet is geraadpleegd en aan hem geen instemming is gevraagd. Verder stelt eiser dat hij niet is betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Grenscorrecties’.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het college de juiste wettelijke voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Het college heeft ter voorbereiding van het besluit de zogenoemde ‘reguliere voorbereidingsprocedure’ toegepast. Bij deze procedure bestaat geen zienswijzenprocedure naar aanleiding van het ontwerpbesluit, zoals bij de tot de ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’.Bij de reguliere voorbereidingsprocedure is het mogelijk voor belanghebbenden om nadat het besluit is genomen bezwaar in te dienen en dat heeft eiser ook gedaan. Wat betreft de voorbereiding van het bestemmingsplan ‘Grenscorrecties’ merkt de rechtbank op dat dit bestemmingsplan reeds onherroepelijk is en ook niet voorligt in deze procedure.
Bouwhoogte van de woning
6. Eiser voert aan dat het college ten onrechte niet heeft onderkend dat de bouwhoogte van de woning in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser betoogt dat op grond van het bestemmingsplan de nokhoogte van woningen in het betreffende gebied niet hoger mogen zijn dan 6 meter.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat de bouwhoogte van de woning niet in strijd is met het bestemmingsplan. Anders dan eiser stelt, mag op grond van het bestemmingsplan de bouwhoogte van een woning namelijk 10 meter bedragen. [3] Waarbij de rechtbank opmerkt dat de bouwhoogte ruimschoots aan deze voorgeschreven bouwhoogte voldoet. De beroepsgrond slaagt niet.
Is in de omgevingsvergunning ten onrechte niet aangehaakt voor een natuurtoestemming?
7. Eiser voert aan dat het college ten onrechte niet heeft onderkend dat de vergunninghouder bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning ook toestemming had moeten vragen voor het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Eiser stelt dat niet is onderzocht wat de gecumuleerde stikstofeffecten zijn van de bouw en het gebruik van de 15 woningen en het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 3.1 van de Wnb. Eiser stelt dat niet is onderzocht wat de gecumuleerde stikstofeffecten zijn van de bouw en het gebruik van de 15 woningen en niet dan wel onvoldoende is onderzocht of door de bouw en het gebruik van de 15 woningen het essentiële leefgebied van de steenuil wordt aangetast.
7.1.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser zo, dat hij betoogt dat in dit geval een verplichting bestond voor het college om op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in verbinding met artikel 2.2aa, aanhef en onder a en b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor het project te vragen aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (college van gedeputeerde staten). Een vvgb kan alleen worden verleend als de verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd met de Wnb.
Stikstof
7.2.
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt: ‘
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Artikel 2.7, derde lid, van de Wnb luidt: ‘
Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.’
7.3.
Een natuurvergunning, zoals hierboven genoemd, of - in het geval van een aanhaakplicht– een vvgb, kan alleen worden verleend als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat bij de aanvraag van vergunninghouder een stikstofberekening/Aerius-berekening is gevoegd. De stikstofdepositie van de bouw en het gebruik van de woning op kavel 15 bedraagt volgens deze berekening 0,00 mol/ha/jaar op natura 2000-gebieden.
7.5.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bij de berekening van de stikstofdepositie enkel de bouw en het gebruik van de woning op kavel 15 berekend moest worden of dat de stikstofdepositie van de bouw en het gebruik van de 15 woningen beoordeeld had moeten worden. Hiervoor is bepalend of de bouw en het gebruik van de 15 woningen moet worden beschouwd als één project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
7.6.
Voordat de rechtbank de bovenstaande vraag gaat beantwoorden, merkt de rechtbank op dat de gemeenteraad in 2009 heeft besloten in het bestemmingsplan ‘Hunnenweg I’ (vastgesteld op 30 juni 2009) dat een woonbestemming op de betreffende locatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit is later bevestigd in het bestemmingsplan ‘Grenscorrecties’ (vastgesteld op 27 mei 2020). Verder is blijkens de plankaart op kavel 4 een bouwvlak ingetekend. Het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder de zogenoemde ‘plan-toets’ van de Wnb.
7.7.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 6 december 2023 heeft geoordeeld dat een aanvraag voor een natuurvergunning betrekking moet hebben op alle activiteiten die tezamen één project vormen. Op die wijze is gewaarborgd dat de gevolgen van het gehele project voor het Natura 2000-gebied bij de beoordeling van een vergunning worden betrokken. De beoordeling van de gevolgen van het gehele project dient uitgangspunt te zijn van de voortoets en van de passende beoordeling. Dit kan ook worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin meermalen is geoordeeld dat een passende beoordeling betrekking heeft op alle aspecten van een plan of project. [4] Het opknippen van een project is dan ook in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. [5]
Voor de beoordeling of sprake is van één project of van meerdere projecten dient blijkens de hierboven genoemde uitspraak beoordeeld te worden of de activiteiten naar aard en tijd van elkaar te onderscheiden zijn, of sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen de activiteiten en of de ene activiteit een noodzakelijke voorwaarde is om de andere activiteit uit te kunnen uitvoeren. [6]
7.8.
De rechtbank oordeelt dat het college bij de beoordeling of er significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden terecht alleen de stikstofdepositie van de bouw en het gebruik van de vrijstaande woning op kavel 15 heeft berekend. Anders dan eiser heeft betoogd komt de rechtbank niet tot de conclusie dat de bouw en het gebruik van de 15 woningen moet worden beschouwd als één project. Ten eerste zijn de bouw en het gebruik van de vrijstaande woning op kavel 15 en de bouw en het gebruik van de andere woningen naar aard en tijd van elkaar te onderscheiden. De woningen op de 15 verschillende kavels worden namelijk onafhankelijk van elkaar ontworpen en ontwikkeld en los van elkaar gerealiseerd. Ter zitting is door het college medegedeeld dat tot dan toe enkel voor de bouw en ingebruikname van drie woningen een omgevingsvergunning is verleend en voor de overige 12 kavels (nog) geen aanvraag is ingediend. Ten tweede bestaat er geen onlosmakelijke samenhang tussen de bouw en het gebruik van de vrijstaande woning op kavel 15 en de bouw en het gebruik van de woningen op de andere kavels. De woningen worden namelijk afzonderlijk van elkaar gerealiseerd door verschillende initiatiefnemers, die daartoe ook ieder een zelfstandige aanvraag voor moeten indienen. Ter zitting is daarover ter sprake gekomen dat de woningen op de verschillende kavels door een door de eigenaar van die kavel zelf gekozen architect worden ontworpen en door een zelf gekozen aannemer worden gebouwd. Ten derde is de bouw en ingebruikname van de woningen op de andere kavels geen noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie en het gebruik van de vrijstaande woning op kavel 15. Op het landgoed is namelijk de ontsluitingsweg al aangelegd en zijn de nutsvoorzieningen voor de verschillende kavels/woningen ook al aanwezig. De beroepsgrond slaagt niet.
Soortenbescherming
8. De rechtbank stelt vast dat, anders dan voor de gebiedsbescherming, wel een toestemming is aangevraagd voor de soortenbescherming bij het college van gedeputeerde staten. Op 19 juni 2024 is aan de projectontwikkelaar een ontheffing verleend voor het overtreden van de verbodsbepalingen van de Wnb voor de das.
8.1.
Wat betreft de andere beschermde soorten en in het bijzonder de steenuil heeft het college van gedeputeerde staten de volgende conclusie opgenomen in tabel 4 van de ontheffing van 19 juni 2024:

Tabel 4 Beoordeling van het toetsingskader
Toetsingskader
Beoordeling
Er is voldoende onderzoek uitgevoerd naar alle mogelijk voorkomende beschermde soorten en alleen op de aangevraagde soorten treedt een effect op door het project.
Toelichting: Er is, naast de das, eveneens soortgericht onderzoek uitgevoerd naar de steenuil. Hieruit komt naar voren dat er zich drie steenuilterritoria rondom het plangebied bevinden. Op een erf ten westen van het projectgebied is op 115 meter afstand een nestplaats van steenuil aangetroffen in een schuur (in 2023 een succesvol broedend paartje met 4 jongen). Daarnaast is ten zuiden van het projectgebied op ruim 200 meter afstand van een nestplaats van steenuil bekend in een nestkast. Ten noorden van het projectgebied kon de exacte broedplek bij het ecologisch onderzoek niet worden achterhaald. Een toezichthouder van de Provincie Gelderland heeft een controle uitgevoerd bij de opstallen nabij het plangebied. Hij heeft hier geen nestlocaties vast kunnen stellen en acht de opstallen hiervoor ook niet geschikt. De nestplaats bevindt zich vermoedelijk op grotere afstand van het plangebied (tenminste 200 meter).
Een deel van het plangebied (ter hoogte van kavels 14/15) valt mogelijk binnen het steenuilenterritrorium ten westen van het plangebied. Op basis van de omgevingscheck kan echter worden geconcludeerd dat het foerageergebied binnen het plangebied geen essentieel foerageergebied voor de steenuil vormt. Hierdoor vindt er geen overtreding in het kader van de Wnb plaats.
Effecten op overige beschermde soorten zijn op voorhand uit te sluiten.
Ja
Het onderzoek naar de aangevraagde soorten is door deskundigen uitgevoerd en door ons als voldoende beoordeeld.
Ja
De rechtbank overweegt dat in bovenstaande tabel van de ontheffing door het college van gedeputeerde staten uiteengezet is gezet dat voldoende onderzoek is verricht naar alle mogelijk voorkomende beschermde soorten op het landgoed.
8.2.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Het is namelijk gebleken dat het college van gedeputeerde staten geen ontheffing vereist op grond van de Wnb voor andere soorten dan de das. Daarom bestond voor het college achteraf geen verplichting om onderzoek te verrichten of een ontheffing nodig was op grond van de Wnb voor andere soorten. De beroepsgrond slaagt niet.
Infrastructurele activiteiten
9. Eiser voert aan dat in 2022 verschillende werkzaamheden zijn verricht waarvoor destijds geen vergunning was verleend. Eiser stelt dat onder meer dat verschillende houtsingels zijn verwijderd en een dassenburcht is aangetast door de werkzaamheden.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond eveneens niet kan leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onjuist is. De vraag of in 2022 werkzaamheden zijn verricht zonder een benodigde vergunning maakt geen onderdeel uit van het toetsingskader van de door de vergunninghouder gevraagde omgevingsvergunning. Als eiser van mening is dat in 2022 overtredingen hebben plaatsgevonden, kan hij hierover een andere procedure starten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7

2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.

Artikel 2.8

1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. (…),
e.
1˚ het oprichten,
2˚ het veranderen of veranderen van de werking of
3˚ het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
f. (…),
g. (…),
h. (…),
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.2aa

1. Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren een project of het verrichten een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (…) voor zover dat project onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h (…) van de wet van toepassing is en voor zover voor dat project, onderscheidenlijk voor die andere handeling geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend.
b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 3.3, tweede of zevende lid, 3.8, tweede of zevende lid, 3.10, tweede of derde lid, of 3.31, eerste lid, voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.

Artikel 6.10a

1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.’
2. Indien de activiteit betrekking heeft op een project of handeling behorend tot een in artikel 1.3, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming aangewezen categorie van projecten en handelingen, wordt in het eerste lid in plaats van «gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben» gelezen «Onze Minister van Economische Zaken heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft».

Bijlage 2

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
Bestemmingsplan ‘Grenscorrecties’
Artikel 12 Wonen
12.2
Bouwregels
12.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd;
b. bij vervangende nieuwbouw dient een woning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande woning;
c. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 660 m3, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)', want daar geldt de maximum inhoud zoals op de verbeelding is weergegeven;
d. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 3,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum goothoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
e. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
f. onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en maaiveld meetelt voor de inhoud van de woning.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
3.Dit is neergelegd in artikel 12.2.2, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan.
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 april 2013, ECLI:EU:C:2013:220.
5.Uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4471, r.o. 6.3.
6.Uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4471, r.o. 6.4.