ECLI:NL:RBGEL:2025:4270

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
450259
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezagsbeëindiging van de Raad voor de Kinderbescherming over een baby van zeven maanden oud

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot gezagsbeëindiging van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot een baby van zeven maanden oud. De moeder had na de geboorte aangegeven de minderjarige af te willen staan ter adoptie, maar was wisselend in haar mening over deze beslissing. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hadden moeite om contact met de moeder te krijgen, wat leidde tot zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat de zorgen over de minderjarige konden worden weggenomen met minder verstrekkende maatregelen en dat een gezagsbeëindiging op dat moment prematuur was. De rechtbank benadrukte dat de moeder, ondanks haar wisselende houding, nog steeds mogelijkheden had om een rol in het leven van de minderjarige te spelen. De rechtbank wees het verzoek van de Raad af, met de overweging dat eerst alle mogelijkheden voor een eventuele plaatsing bij de moeder benut moesten worden voordat een gezagsbeëindiging aan de orde kon zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/450259 / FA RK 25-1296
Datum uitspraak: 26 mei 2025
Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie Arnhem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder bekende woonplaats,
Advocaat mr. S. Striekwold, te Doetinchem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder (online via Teams);
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI).
1.3.
De moeder is niet verschenen bij de zitting. Zij is opgeroepen via FIOM en op een tweetal e-mailadressen.
1.4.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het mondelinge verzoek van de Raad om primair het gezag van de moeder te schorsen en een voorlopige voogdij uit te spreken en subsidiair een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlenen met gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI (C/05/451168 / FA RK 25-1536).

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 oktober 2024 de moeder geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] met ingang van de datum van die beschikking. De GI is toen belast met de voorlopige voogdij. De maatregel eindigt van rechtswege na drie maanden, te weten 10 januari 2025 tenzij voor het einde van die termijn aan de kinderrechter een voorziening in het gezag over [de minderjarige] is verzocht. De kinderrechter heeft geen nieuw verzoek ontvangen en de maatregel is hierdoor van rechtswege geëindigd.
2.2.
De moeder is sinds het beëindigen van de maatregel weer belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De moeder en [de minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 februari 2025 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI van 3 februari 2025 tot 3 mei 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor
pleegzorg verleend met ingang van 3 februari 2025 tot 3 maart 2025. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 13 februari 2025 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van
3 maart 2025 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 3 mei 2025.
2.6.
De GI heeft zich bij brief van 10 april 2025 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
2.7.
Bij beschikking van 2 mei 2025 heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 2 mei 2026. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van
2 mei 2025 tot 2 mei 2026. Ook heeft de kinderrechter de GI gedeeltelijk met het gezag over [de minderjarige] belast met betrekking tot het geven van toestemming voor medische behandelingen tot 2 mei 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad legt het volgende aan het verzoek ten grondslag. De moeder heeft bij de geboorte aangegeven [de minderjarige] af te willen staan ter adoptie. De afgelopen maanden is zij wisselend geweest in haar mening over de adoptie. Het lukt de GI, FIOM en de Raad niet om goed met de moeder in contact te komen en een werkrelatie tot stand te brengen. De belangen van [de minderjarige] worden geschaad doordat de moeder uit contact gaat en doordat er niet met de moeder overlegd kan worden. Zo kon [de minderjarige] niet worden gezien door het consultatiebureau en kon zij niet gevaccineerd worden. Het is in het belang van [de minderjarige] als de GI zonder belemmering en vertraging beslissingen kan nemen over [de minderjarige] .

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij via de e-mail contact heeft gehad met de moeder. De moeder heeft hierbij aangegeven dat de advocaat het woord voor haar mag doen. De advocaat kreeg daarna geen contact meer met de moeder om haar standpunt te bespreken.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De zaak heeft een internationaal karakter omdat de moeder en [de minderjarige] de Poolse nationaliteit bezitten. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat de moeder een registratie niet ingezetenen heeft. Zij komt oorspronkelijk uit Polen en verblijft hier feitelijk op dit moment. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht en kan met toepassing van het Nederlandse recht een beslissing nemen over het verzoek omdat [de minderjarige] in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft. Dit volgt uit artikel 7 Brussel II-ter [1] en artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. [2]
Inhoudelijk
5.2.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3.
De rechtbank overweegt dat een gezagsbeëindiging een verstrekkende maatregel is en een uiterst redmiddel dient te zijn. Deze maatregel heeft, net als een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, een inmenging in het gezinsleven van een ouder en een kind. Om die reden vereist artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien maar ook dat indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Recent heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nog beslist dat het vroegtijdig staken van pogingen om een ouder en kind te herenigen niet in het belang was van het kind, en dat het recht van de moeder op bescherming van haar gezinsleven met haar dochter geschonden is door de gezagsbeëindigende maatregel. [3]
5.4.
In dit geval heeft de moeder na de geboorte aangegeven dat zij [de minderjarige] af wil staan ter adoptie. Hierdoor is het Afstandsprotocol in werking getreden. De moeder is echter wisselend in haar mening over de adoptie. In januari 2025 heeft zij nog aangegeven [de minderjarige] niet ter adoptie te willen afstaan. Uit de stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er bij de moeder sprake is van onmacht. De moeder heeft bij FIOM aangegeven dat zij voor adoptie kiest omdat zij niet de financiële mogelijkheden heeft om [de minderjarige] een goede toekomst te bieden. Ook vindt de moeder dat zij nu geen stabiel leven heeft. De rechtbank ziet dat de GI nu tegen problemen aanloopt bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De Raad en de GI komen moeilijk in contact met de moeder en ook worden afspraken door de moeder niet nagekomen. Dit maakt dat bepaalde beslissingen over [de minderjarige] niet genomen kunnen worden. Zo kon zij niet naar het consultatiebureau en kon zij niet worden ingeënt. De rechtbank ziet deze zorgen en acht dit niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank is echter van oordeel dat deze zorgen weggenomen kunnen worden met minder verstrekkende maatregelen. Bij beschikking van 2 mei 2025 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en is een machtiging uithuisplaatsing voor haar verleend waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de GI gedeeltelijk het gezag over [de minderjarige] kan uitoefenen met betrekking tot het geven van toestemming voor medische behandeling. Met die maatregelen kan de plaatsing van [de minderjarige] gewaarborgd worden en kan de GI beslissingen over medische behandelingen voortvarend nemen.
5.5.
Nog los daarvan is de rechtbank ook van oordeel dat een gezagsbeëindiging in dit stadium prematuur is. [de minderjarige] is slechts zeven maanden oud. Door de GI is nog geen perspectiefonderzoek gedaan en ook is de rechtbank van oordeel dat nog onvoldoende is onderzocht welke rol de moeder in het leven van [de minderjarige] kan hebben en wat er nu echt speelt bij de moeder. De rechtbank is van oordeel dat eerst alle mogelijkheden voor een eventuele plaatsing bij de moeder benut moeten worden voordat sprake kan zijn van een gezagsbeëindigende maatregel. De moeder is wisselend in haar mening over de adoptie en ook lijkt deze keuze ingegeven te worden door onmacht. De rechtbank ziet mogelijkheden voor de GI om te werken aan de belemmeringen die de moeder ziet om te kunnen zorgen voor [de minderjarige] , zoals huisvesting en werk. Vanwege de taalbarrière acht de rechtbank het van belang dat de GI met de moeder communiceert via een Poolse tolk. Ook is er vanwege het werk van de moeder enige flexibiliteit nodig van de GI om een afspraak met de moeder te maken. Op dit moment werkt de moeder namelijk zes dagen per week en maakt zij lange dagen. De rechtbank gaat ervan uit dat het voor de moeder lastig of zelfs onmogelijk is om vrij te regelen van haar werk zonder dat hierop ontslag volgt. Dat de moeder een afspraak niet nakomt, betekent dus niet zonder meer dat zij niet in gesprek wil, maar kan ook ingegeven zijn door de daadwerkelijke onmogelijkheid naar het overleg te komen.
5.6.
De rechtbank wijst het verzoek van de Raad dan ook af.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. drs. E.L. de Jongh, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025, in aanwezigheid van mr. E.M. Beumer als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), te noemen Brussel II-ter.
2.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, 's-Gravenhage, 19 oktober 1996, te noemen het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
3.EHRM 15 april 2025, Van Slooten v. the Netherlands.