ECLI:NL:RBGEL:2025:4297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
11622287
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen samenwonende partijen na beëindiging van hun relatie

In deze zaak verzoekt een man, na het verbreken van zijn relatie met een vrouw, een verklaring voor recht dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen hen. De vrouw, die in het verleden een arbeidsovereenkomst met het bedrijf van de man had, vraagt om loon en andere vergoedingen. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, behandelt de zaak op 5 juni 2025. De man en vrouw hebben van medio 2017 tot oktober 2024 een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. In januari 2021 werd er een arbeidsovereenkomst opgesteld, maar de man stelt dat deze enkel voor fiscale redenen is opgesteld en dat er geen daadwerkelijke arbeid is verricht. De vrouw betwist dit en stelt dat zij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank concludeert dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat, omdat de man voldoende heeft aangetoond dat de overeenkomst enkel op papier stond en er geen uitvoering aan is gegeven. De verzoeken van de vrouw worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij met de eigen kosten blijft zitten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer / rekestnummer: 11622287 \ HA VERZ 25-22
Beschikking van 5 juni 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[verzoeker 2],
te [woonplaats] ,
verzoekende partijen,
hierna te noemen: [verzoeker 1] (eisende partij 1) en [verzoeker 2] (eisende partij 2),
gemachtigde: mr. E.J. Bijl,
tegen
[verweerster],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. W.G.A. van Hoogstraten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 maart 2025 en de daarin genoemde stukken,
- het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek,
- de mondelinge behandeling van 12 mei 2025, waar mr. Bijl spreekaantekeningen heeft voorgedragen en voor het overige zittingsaantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- de emailberichten van de gemachtigde van 23 en 24 mei 2025 waarin is aangegeven dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en een beslissing wordt gevraagd.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker 2] en [verweerster] hebben vanaf medio 2017 tot oktober 2024 een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond. Partijen zijn in elk geval vanaf
10 december 2024 uit elkaar.
2.2.
Op 1 januari 2021 is een overeenkomst opgesteld met het opschrift ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’. Hierin is onder andere opgenomen dat [verweerster] met ingang van 28 juni 2020 bij [verzoeker 1] in dienst getreden is voor bepaalde tijd en dat deze arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 wordt verlengd en omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 37 uur per week, vanuit de standplaats [plaats] . [verweerster] treed in dienst in de functie van verkoopmedewerkster tegen een bruto maandsalaris van € 1.739,26 exclusief vakantietoeslag.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzoeken (samengevat) dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
1. zal verklaren voor recht dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen,
2. de in het verzoekschrift beschreven overeenkomst van partijen zal ontbinden per
10 december 2024,
subsidiair:
3. de arbeidsovereenkomst zal ontbinden tegen de eerst mogelijke datum en zal bepalen dat aan [verweerster] geen transitievergoeding verschuldigd is,
4. zal bepalen dat aan [verweerster] geen salaris verschuldigd is over de periode na 10 december 2024
meer subsidiair:
5. de arbeidsovereenkomst zal ontbinden tegen de eerst mogelijke datum en zal bepalen dat aan [verweerster] geen transitievergoeding verschuldigd is,
6. zal bepalen welk loon per maand [verzoeker 1] voor door [verweerster] verrichte of nog te verrichten arbeid aan [verweerster] verschuldigd zal zijn over de periode tussen het indienen van het verzoekschrift en de dag van ontbinding van de arbeidsovereenkomst,
primair en subsidiair:
7. [verweerster] zal veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[verweerster] verzet zich tegen ontvankelijkheid van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] en tegen toewijzing van de verzoeken. Zij heeft een tegenverzoek ingediend, waarbij zij verzoekt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden en [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zal veroordelen tot betaling aan [verweerster] van:
1. het loon over december 2024 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, met wettelijke verhoging en wettelijke rente,
2. de transitievergoeding van € 4.114,35 (bij beëindiging per 12 mei 2025)
3. een billijke vergoeding,
een en ander met veroordeling van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in de proceskosten.
3.3.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] voeren verweer tegen de tegenverzoeken.
Op de relevante stellingen en verweren van partijen zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kernvraag in de procedure is de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verweerster] en [verzoeker 1] . Partijen zijn het er over eens dat er geen arbeidsovereenkomst is of is geweest tussen [verweerster] en [verzoeker 2] . Het primaire verzoek van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] is dan ook ten aanzien van [verzoeker 2] toewijsbaar.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [verzoeker 1] en [verweerster] . Vast staat dat er wel een document is opgesteld en ondertekend dat het vermoeden doet ontstaan dat er een arbeidsovereenkomst is begonnen tussen deze partijen per 28 juni 2020. [verzoeker 1] stelt echter, dat er alleen op papier een arbeidsovereenkomst is overeengekomen om fiscale redenen, maar dat er niet is gewerkt. Het was ook niet de bedoeling van partijen dat [verweerster] daadwerkelijk als werknemer arbeid zou verrichten. Het was een fiscale verantwoording voor een maandelijks leefgeld/bijlage van [verzoeker 2] aan [verweerster] , aldus [verzoeker 1] .
4.3.
Dat er een overeenkomst is gesloten met de tekst van een arbeidsovereenkomst is op zichzelf niet zonder meer voldoende om het bestaan van een arbeidsovereenkomst aan te nemen. De wederzijdse bedoelingen en verwachtingen en de manier waarop partijen uitvoering geven aan hun overeenkomst zijn ook van belang. [verzoeker 1] stelt dat partijen niet de bedoeling hebben gehad een ‘echte’ arbeidsovereenkomst aan te gaan, maar dat het ging om een fiscaal gunstige(r) regeling voor een vergoeding van [verzoeker 2] aan [verweerster] . [verweerster] betwist dit. Geen van partijen heeft dit standpunt voorzien van onderbouwing, zodat de bedoeling van partijen niet vast komt te staan.
4.4.
Ten aanzien van de uitvoering van de overeenkomst stelt [verzoeker 1] dat er door [verweerster] niet is gewerkt. Ze is wel eens met [verzoeker 2] mee geweest naar een beurs, maar dat was dan in privé en niet voor werk. [verzoeker 1] onderbouwt de stelling met twee verklaringen van werknemers die beiden schrijven dat ze [verweerster] nooit aan het werk hebben gezien in het bedrijf. Eén van hen schrijft ook, dat hij geen concreet bewijs of resultaat van werkzaamheden van [verweerster] heeft gezien en geen aantoonbare bijdrage van [verweerster] aan de bedrijfsvoering heeft bemerkt.
4.5.
[verweerster] betwist de juistheid van deze verklaringen en stelt dat zij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Zij heeft echter desgevraagd nauwelijks concrete voorbeelden kunnen geven van werkzaamheden die zij in opdracht van [verzoeker 2] (als directeur van [verzoeker 1] ) zou hebben uitgevoerd. Zij noemt slechts in algemene zin dat ze ‘verkoop en styling’ deed, af en toe schoonmaakwerk verrichte en dat ze op websites keek naar acties van andere ondernemingen.
4.6.
Waar het gaat om een functie van verkoopmedewerkster voor 37 uur per week, is het onwaarschijnlijk dat daaraan uitvoering is gegeven zonder dat de andere medewerkers van de onderneming dit gemerkt hebben. Tegenover de onderbouwde stelling van [verzoeker 1] dat er alleen op papier sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft [verweerster] onvoldoende aanknopingspunten gegeven om te onderbouwen dat er daadwerkelijk uitvoering werd gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Ook blijkt niet dat de voor een arbeidsovereenkomst nodige gezagsrelatie aanwezig was.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzoeken van [verweerster] , die uit gaan van een arbeidsovereenkomst, niet toewijsbaar zijn. Het verzoek van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] met betrekking tot de verklaring voor recht is wel toewijsbaar.
Dat geldt niet voor het tweede verzoek, het verzoek tot ontbinding van ‘de overeenkomst’. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben niet hebben gesteld (en onderbouwd) dat er een te ontbinden overeenkomst is. Hun stelling is immers dat er feitelijk geen uit te voeren overeenkomst is gesloten tussen [verzoeker 1] en [verweerster] . Dan is er ook niets te ontbinden.
4.8.
Voor zover het tweede verzoek betrekking heeft op een afspraak tussen [verzoeker 2] en [verweerster] over een maandelijkse betaling in het kader van de destijds bestaande relatie, kan het verzoek evenmin toegewezen worden. De ‘overeenkomst’ gaat daar immers niet over, want [verzoeker 2] is er (in persoon) geen partij bij. Ontbinding van die overeenkomst heeft dan ook geen invloed op een afspraak tussen [verzoeker 2] en [verweerster] . Echter, [verweerster] verzet zich er niet tegen dat de ‘arbeidsovereenkomst’ wordt beëindigd, waarmee een recht op ‘loonbetaling’ uiteraard stopt. Partijen zijn het er dus kennelijk al over eens dat de betalingen, die om fiscale redenen in een overeenkomst tussen [verzoeker 1] en [verweerster] zijn neergelegd, stoppen.
4.9.
Gelet op de uitkomst van deze procedure en de gewezen relatie tussen partijen is er aanleiding de proceskosten te compenseren en iedere partij met de eigen kosten te belasten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen,
5.2.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.