ECLI:NL:RBGEL:2025:4303

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
05-041065-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksuele intimidatie in het openbaar met bewezenverklaring en veroordeling tot geldboete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksuele intimidatie in het openbaar. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 10 augustus 2024 te Arnhem, waar de verdachte een 16-jarig meisje indringend seksueel benaderde. De tenlastelegging omvatte onder andere het dicht tegen het slachtoffer aan zitten, het fluisteren van seksuele opmerkingen in haar oor, en het ongevraagd leggen van zijn hand op haar schouder. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, en de kantonrechter oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en de verbalisanten elkaar ondersteunden. De kantonrechter concludeerde dat het gedrag van de verdachte als vreesaanjagend en opdringerig moest worden gekwalificeerd, en dat het plaatsvond in een openbare ruimte, wat de strafbaarheid onder artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht bevestigde. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 280,-, waarvan € 140,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De kantonrechter hield rekening met de ernst van het gedrag en de impact op het slachtoffer, en benadrukte het belang van een veilige openbare ruimte voor iedereen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/041065-25
Datum uitspraak : 30 mei 2025
Verstek
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 augustus 2024 te Arnhem in het openbaar een ander, te weten [slachtoffer] indringend seksueel heeft benaderd, door middel van een of meer opmerkingen, gebaren, geluiden en/of aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend en/of onterend was te achten, door
- dicht tegen die [slachtoffer] aan te komen zitten op een bankje en/of
- zijn hoofd en/of mond naar het oor van die [slachtoffer] te brengen en in het oor van die [slachtoffer] “jij bent een mooie dame en je ziet er goed uit”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, te fluisteren en/of
- zijn hand op de schouder van die [slachtoffer] te leggen en/of
- tegen die [slachtoffer] “je bent een mooie meid”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, te zeggen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de kantonrechter
Bewijsmiddelen
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 10 augustus 2024:
“Ik doe aangifte van seksuele intimidatie. Op zaterdag 10 augustus 2024 omstreeks 10:50 uur ging ik op een bankje zitten aan het Jansplein in Arnhem. (…) Na een aantal minuten kwam er een jongen naar mij toegelopen. Ik zag dat het een getinte jongen was met donker haar en een hele korte baard. Hij had een petje op en had een schoudertasje bij zich. (…) Ik weet nog wel dat hij een spijkerbroek aan had en wondjes op zijn rechter hand had. (…)
Deze jongen kwam dus naar mij toegelopen en toen ging hij schuin voor mij staan en bukte. Ik zag en voelde dat hij in mijn oor ging fluisteren. Ik voelde zijn adem als hij praatte en hij was echt heel dicht bij. Ik denk dat de afstand een aantal centimeter was. Ik hoorde hem zeggen dat ik een mooie dame was en dat ik er goed uit zag. Ik zag en voelde dat hij rechts van mij op het bankje kwam zitten. Ik zag en voelde dat hij helemaal tegen mij aan zat. Ik had de neiging om op te schuiven of weg te gaan, maar ik wist niet wat hij dan zou doen dus bleef ik zitten. Het voelde echt ongemakkelijk en zeer onprettig. Hij vroeg mij op wie ik aan het wachten was. (…) Ik hoorde hem nog zeggen dat hij aangeschoten was, omdat hij was wezen stappen. Daarna vroeg hij hoe oud ik was. Ik gaf aan dat ik 16 jaar was. (…)
Toen zei hij dat hij dus waarschijnlijk ook geen telefoonnummer of snap van mij mocht hebben, omdat ik hem te oud vond. Ik zei dat hij dat hij dat niet zou krijgen. Toen zei hij dat hij dit jammer vond en vroeg hij of hij nog wel een knuffel mocht hebben of dat hij dat dan ook niet kreeg. Ik zei dat hij ook geen knuffel mocht hebben. Daarna legde hij zijn hand op mijn rechterschouder. Ik weet niet meer met welke hand, maar ik denk zijn linker hand. Dat voelde heel ongemakkelijk, omdat ik hem niet ken. Ik vond het echt vies. Daarna wenste hij mij nog een fijne dag en zei hij:
Maak er wat moois van
. Daarna zei hij nog een keer dat hij mij een mooie meid vond en liep hij weg in de richting van de onderdoorgang. (…) Daarna schreeuwden die vrienden nog wat en zwaaiden ze nog(…). Ik ken de jongen helemaal niet en weet niet hoe hij heet. Ik heb hem nog nooit eerder gezien. (…) Op het moment dat het gebeurde wist ik niet wat ik moest doen. Achteraf gezien had ik beter weg kunnen lopen, maar dat lukte me niet op dat moment door de spanning die alles met zich meebracht.” [2]
Proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 10 augustus 2024:
Op zaterdag 10 augustus 2024, omstreeks 10.00 uur waren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , bezig met meerdere meldingen over drie jongens die in het centrum van Arnhem winkelend publiek zouden lastigvallen. Eén van deze jongens zou een groen petje en een spijkerbroek dragen. [3] De groep jongens zou voornamelijk vrouwen aanspreken en hen lastigvallen. Zij waren onder invloed van alcohol en drongen zich hinderlijk op aan voorbijgangers. Bij de eerste melding hadden verbalisanten ook waargenomen dat de jongens onder invloed van alcohol waren, want hun adem rook naar het inwendig gebruik van alcohol. Verbalisant [verbalisant 3] hield via de bewakingscamera’s zicht op de groep jongens. Deze waren door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] meerdere keren aangesproken en ook waren zij gevorderd zich uit het centrum te verwijderen. Verbalisanten zagen de jongens na de vordering richting het Jansplein lopen.
Verbalisant [verbalisant 3] , zag middels de bewakingscamera’s dat de jongens zich bevonden op bij het Jansplein.
“Ik verbalisant [verbalisant 3] , zag dat er een (1) jongen uit deze groep op een bankje zat. Deze jongen die op het bankje zat is de verdachte die is aangehouden bij het Jansplein. (…)
Ik [verbalisant 3] , zag dat deze jongen naast een meisje op de bank ging zitten. Ik zag dat dit meisje al rustig zat te wachten op dit bankje, waarnaar de hierboven genoemde jongen er naast ging zitten. Ik zag via de beelden dat deze jongen, extreem dichtbij dit meisje ging zitten. Ik zag dat deze jongen vervolgens zijn hoofd extreem dichtbij het oor van het meisje deed. Het leek erop alsof deze jongen wat zei tegen het meisje. Kort hierna leek het alsof deze jongen zijn platte hand op de schouder van het meisje legde. Ik zag dat deze jongen hierna wegliep.” [4]
Proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding
“Nadat ik de verdachte had verteld waarvan hij werd verdacht, verklaarde hij; “dat klopt” [5]
Bewijsoverwegingen
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen.
Hoewel er kleine verschillen zitten tussen de verklaring van aangeefster en hetgeen door verbalisant [verbalisant 3] op de camerabeelden is waargenomen, komen beide verhalen in grote lijnen met elkaar overeen. Hierbij merkt de kantonrechter ook op dat verdachte bij zijn voorgeleiding, nadat hem was verteld waarvan hij werd verdacht, zei: “Dat klopt”, dat hij geen inhoudelijke verklaring bij de politie wilde afleggen en ook niet ter terechtzitting is verschenen om zijn kant van het verhaal te vertellen.
De kantonrechter ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en zal bij de verdere beoordeling dan ook uitgaan van het feitenrelaas zoals aangeefster over het incident heeft verklaard.
De kantonrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de handelingen van verdachte voldoen aan de bestanddelen van artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht.
Toetsingskader
Op 1 juli 2024 is de nieuwe Wet seksuele misdrijven in werking getreden. In deze wet is – onder meer – seksuele intimidatie in het openbaar als overtreding strafbaar gesteld. Volgens de wetgever is de kern van het strafrechtelijk verwijt dat: ‘iemand een ander in het openbaar op intimiderende wijze als seksueel object benadert met het gevolg dat mensen zich onveilig voelen of worden gehinderd om zichzelf te zijn als zij zich in het openbaar begeven.’
In artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht is het verwijt dat verdachte wordt gemaakt strafbaar gesteld. De delictsomschrijving – dat is de manier waarop het strafbare feit in de wet is opgeschreven – bevat de bestanddelen die voor strafbaarheid van belang zijn:
een ander indringend
seksueel benaderen door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen
op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten
in het openbaar.
Deze vier bestanddelen worden hieronder nader toegelicht, waarbij telkens wordt geput uit de wetsgeschiedenis, meer in het bijzonder de Memorie van Toelichting [6] . Per bestanddeel zal worden beoordeeld of en zo ja, in hoeverre het handelen van verdachte hieraan voldoet.
1.
‘een ander indringend’
Onder indringende seksuele benadering wordt verstaan een seksuele benadering met een zekere intensiteit. Hiermee wordt de lat voor strafbaarheid gelegd bij een sterk overheersende wijze van contact zoeken die kan worden beschouwd als opdringerig. Zo wordt bereikt dat niet alle vormen van seksueel benaderen van een ander worden gecriminaliseerd. Gedrag dat bedoeld is om contact te leggen of te flirten valt buiten de reikwijdte van de strafbaarstelling.
In dit geval is dus de vraag of verdachte met zijn gedrag de grenzen van een normale contactpoging of flirtpoging heeft overschreden. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
In beginsel staat het eenieder vrij om op straat een ander aan te spreken met de intentie contact te leggen of te flirten. Dat daarbij een compliment over iemands uiterlijk wordt gemaakt of om contactgegevens zoals een telefoonnummer of een account op sociale media wordt gevraagd valt binnen de grenzen van het toelaatbare. Ook het vragen om een knuffel kan, in bepaalde omstandigheden, nog onder een poging tot flirten worden geschaard. Naar het oordeel van de kantonrechter is verdachte in dit geval echter over een grens gegaan. Hij is niet op een normale wijze met aangeefster in gesprek gegaan, maar boog zich voorover en fluisterde in haar oor. Aangeefster verklaart hierover dat verdachte zijn hoofd dusdanig dicht bij haar oor hield dat zij zijn adem kon voelen. Vervolgens is verdachte heel dicht bij haar gaan zitten, in plaats van dat hij op gepaste afstand op het bankje plaatsnam. De verbalisant die via de bewakingscamera’s meekeek spreekt zelfs over extreem dichtbij zitten. Nadat aangeefster hem duidelijk had gemaakt dat zij geen contactgegevens wilde geven en dat zij niet geïnteresseerd was in een knuffel, plaatste verdachte ongevraagd zijn hand op haar schouder. Hiermee heeft verdachte de duidelijke signalen van aangeefster, namelijk dat zij geen zin had in (fysiek) contact, bewust genegeerd. Dit alles tezamen maakt dat in dit geval sprake was van een sterk overheersende wijze van contact zoeken die kan worden beschouwd als opdringerig.
2. ‘
‘seksueel benaderen door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen’
De seksuele benadering dient plaats te vinden door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen. Een seksuele benadering kan bestaan uit één van de voornoemde handelingen, of uit een samenstel hiervan. Voor de beoordeling van de vraag of in een concreet geval sprake is van een seksuele benadering is het totaalbeeld doorslaggevend. Voor de betekenis van deze op zichzelf neutraal geformuleerde handelingen kan worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Vereist is dat de handelingen een seksuele lading hebben. Gaat het om het maken van opmerkingen, dan kan die seksuele lading veelal worden afgeleid uit de inhoud van de door een dader gebezigde taal. Bij het maken van gebaren kan worden gedacht aan uitbeeldingen die zinspelen op seksueel contact met degene tot wie de gebaren worden gericht. Ook is denkbaar dat gebaren worden gemaakt met een, al dan niet impliciete, verwijzing naar geslachtsdelen. Bij het maken van geluiden kan worden gedacht aan het nafluiten van een ander of het zogenoemde sissen of klakken. Met aanrakingen wordt gedoeld op kortstondige gedragingen met een geringe fysieke component. Hierbij komt betekenis toe aan de plek waar iemand door de dader op zijn of haar lichaam wordt aangeraakt. Bij aanrakingen valt in ieder geval te denken aan kortstondige aanrakingen van niet-seksuele lichaamsdelen, zoals een arm of een been, of een aai over de bol. Bij kortstondige aanrakingen van een seksueel lichaamsdeel, zoals borsten of billen, kan ook sprake zijn van seksuele intimidatie.
In het onderhavige geval was sprake van een samenstel van opmerkingen en aanrakingen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat enkel de hand op haar schouder al kan worden gekwalificeerd als een kortstondige aanraking van een niet-seksueel lichaamsdeel. Hoewel de opmerkingen (“jij bent een mooie dame en je ziet er goed uit” en “je bent een mooie meid”) op zichzelf staand zouden kunnen worden geïnterpreteerd als complimenten over het uiterlijk, blijkt uit de overige gedragingen van verdachte – het in het oor fluisteren, het dicht naast aangeefster zitten en het plaatsen van zijn hand op haar schouder – dat hier sprake was van een seksuele benadering.
3. ‘
‘op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten’
Met het bestanddeel ‘op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten’ wordt het intimiderende effect dat van de seksuele benadering uitgaat tot uitdrukking gebracht. Wat betreft de terminologie is zoveel mogelijk aangesloten bij reeds geldende definities van seksuele intimidatie. Niet hoeft te worden bewezen dat de wijze waarop de seksuele benadering heeft plaatsgevonden door een concreet slachtoffer vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend wordt geacht of door de dader als zodanig was bedoeld. Voldoende is dat de seksuele benadering naar algemene maatstaven als intimiderend kan worden beschouwd. Het betreft dus een geobjectiveerd criterium.
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij zich uitermate ongemakkelijk en onveilig voelde in de situatie. Zo zegt zij over het moment dat hij dicht bij haar komt zitten:
“Ik had de neiging om op te schuiven of weg te gaan, maar ik wist niet wat hij dan zou doen, dus bleef ik zitten. Het voelde echt ongemakkelijk en zeer onprettig”. Over de hand op haar schouder zegt zij:
“Dit voelde heel ongemakkelijk, omdat ik hem niet ken. Ik vond het echt vies”. Aan het einde van haar aangifte verklaart zij:
“Op het moment dat het gebeurde, wist ik niet wat ik moest doen. Achteraf gezien had ik beter weg kunnen lopen, maar dat lukte me niet op dat moment door de spanning die alles met zich meebracht”.
Hierin weegt ook mee dat aangeefster aanmerkelijk jonger was dan verdachte en dat hij dit ook wist. Een leeftijdsverschil van zeven jaar, verdachte was immers 23, maakt, zeker in de leeftijdsfase waarin aangeefster zich bevindt, dat sprake was van een ongelijke (machts)verhouding. Bovendien was verdachte duidelijk onder invloed van alcohol. Dat maakte de reeds aanwezige spanning voor aangeefster enkel nog groter, nu algemeen bekend is dat alcohol het gedrag van mensen, vaak negatief, beïnvloedt en het gedrag daardoor ook minder voorspelbaar maakt.
Uit dit alles volgt dat verdachte met zijn handelen vrees bij aangeefster heeft aangejaagd. Daarnaast kan dergelijk gedrag ook naar algemene maatstaven als vreesaanjagend worden opgevat.
4. ‘
‘in het openbaar’
Voor strafbaarheid is vereist dat de seksuele intimidatie ‘in het openbaar’ plaatsvindt. Met deze term wordt aangesloten bij de betekenis die daaraan wordt gegeven in de artikelen 131 en 132 van het Wetboek van Strafrecht. In artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht beperkt de betekenis van deze term zich echter louter tot de feitelijke bepaling van de pleegplaats van de seksuele intimidatie in het publieke fysieke en digitale domein. De keuze voor deze formulering houdt verband met het beschermde belang van de strafbaarstelling: het voorkomen van overlastgevend gedrag in deze publieke ruimtes en het borgen dat mensen zich veilig voelen als zij zich in het openbaar begeven en dat zij ongehinderd zichzelf kunnen zijn.
Seksuele intimidatie vindt op grond van dit artikel ‘in het openbaar’ plaats als de inbreuk zich bijvoorbeeld voordoet aan de openbare weg, in het openbaar vervoer of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, zoals een winkel of een uitgaansgelegenheid.
De onderhavige situatie speelde zich af op het Jansplein in het centrum van Arnhem, dus aan de openbare weg. Daarmee is aan dit bestanddeel voldaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande past het handelen van verdachte binnen het toetsingskader van seksuele intimidatie in het openbaar. Daarmee is het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de kantonrechter is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
,op
of omstreeks10 augustus 2024 te Arnhem in het openbaar een ander, te weten [slachtoffer] indringend seksueel heeft benaderd
,door middel van
een of meeropmerkingen
, gebaren, geluidenen
/ofaanrakingen op een wijze die vreesaanjagend
, vernederend, kwetsend en/of onterendwas te achten, door
- dicht tegen die [slachtoffer] aan te komen zitten op een bankje en
/of
- zijn hoofd en
/ofmond naar het oor van die [slachtoffer] te brengen en in het oor van die [slachtoffer] “jij bent een mooie dame en je ziet er goed uit”
, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,te fluisteren en
/of
- zijn hand op de schouder van die [slachtoffer] te leggen en
/of
- tegen die [slachtoffer] “je bent een mooie meid”
, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,te zeggen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in het openbaar een ander indringend benaderen door middel van opmerkingen en aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend is te achten.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 280,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De beoordeling door de kantonrechter
De kantonrechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De kantonrechter heeft verder, voor zover bekend, rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksuele intimidatie in het openbaar door een 16-jarig meisje – onder andere – te benaderen, een opmerking over haar uiterlijk in haar oor te fluisteren, zodanig dicht dat aangeefster de adem bij haar oor voelde, heel dicht naast haar te gaan zitten en ongevraagd een hand op haar schouder te leggen. Dit gedrag is door aangeefster als bijzonder vervelend en opdringerig ervaren. Zij geeft ook aan zich op dat moment onveilig te hebben gevoeld. Zij durfde niet weg te gaan uit angst voor de reactie van verdachte.
Verdachte moet zich goed realiseren dat niemand zit te wachten om op deze wijze benaderd te worden.
Juist voor dit soort gedrag is de nieuwe strafbepaling in artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht opgesteld. De maatschappij heeft met de strafbaarstelling van seksueel intimiderend gedrag in de openbare ruimte een norm die zich in de loop der jaren steeds duidelijker heeft gevormd nu ook vastgelegd op een manier die handhaving hiervan gemakkelijker maakt en het mogelijk maakt om overtreders van die norm te bestraffen. Uitgangspunt is dat iedereen zich in het openbaar te allen tijde veilig moet voelen en niet hoeft te dulden dat zij worden lastiggevallen.
Verdachte is in het verleden vaker veroordeeld voor vervelend of gewelddadig gedrag, maar dit is de eerste keer dat hij voor dit specifieke feit met de politie is aanraking komt. In beginsel is de door de officier van justitie geëiste straf redelijk en passend bij dergelijk gedrag.
De kantonrechter weegt echter mee dat – hoewel hij enkel voor het gedrag jegens aangeefster wordt veroordeeld – het dossier een sfeer ademt van een ochtend waarop verdachte tegen meerdere vrouwen vervelend en overlastgevend gedrag heeft vertoond. Het is daarom niet geheel uitgesloten dat verdachte, naast een straf voor de gevoelens van onveiligheid die hij bij aangeefster heeft veroorzaakt, ook een waarschuwing nodig heeft, zodat hij zich in het vervolg realiseert dat hij zich moet onthouden van vervelend en opdringerig gedrag jegens meisjes/vrouwen. Hierin ziet de kantonrechter reden om een gedeelte van de door de officier van justitie geëiste geldboete voorwaardelijk op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 429ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De kantonrechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
 bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, te weten
€ 140,00 (honderdveertig euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijdvan
twee jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gegeven door mr. R.M.H. Pennings, kantonrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.F.R. Litan, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024371463, gesloten op 10 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van 10 augustus 2024, p. 7 en 8
3.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 10.
4.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 11-12.
5.Proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding, p. 16.