ECLI:NL:RBGEL:2025:4345

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
C/05/442788 / HZ ZA 24-355
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over testament en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die op 4 juni 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil over de verdeling van de nalatenschap van erflater [naam 1] en de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en gedaagde in conventie, mevrouw [gedaagde in conv]. De eisende partijen, [eisers in conv], zijn de kinderen van erflater uit een eerder huwelijk en stellen dat zij op grond van het testament van erflater de enige erfgenamen zijn. Gedaagde in conventie betwist dit en stelt dat het testament geen werking meer heeft, omdat de feitelijke verhoudingen niet meer aansluiten bij de wil van erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater op 22 november 1991 een testament heeft opgemaakt waarin hij zijn kinderen benoemt tot erfgenamen. Gedaagde in conv heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waarin zij stelt dat het testament geen betekenis meer heeft en dat de wettelijke verdeling van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het testament van erflater geldig is en dat [eisers in conv] de erfgenamen zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de legaten en het vruchtgebruik zijn vervallen door de echtscheiding van erflater met zijn eerste echtgenote. De zaak is verwezen naar de rol van 2 juli 2025 voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de waarde van de auto en de inboedel, en de benoeming van een deskundige voor taxatie.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/442788 / HZ ZA 24-355
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van

1.[eiser in conv 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser in conv 2],
te [woonplaats] ,
3.
[eiser in conv 3],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen ook te noemen: [eisers in conv] ,
advocaat: mr. N. van de Gevel,
tegen
[gedaagde in conv], pro se en in haar hoedanigheid van echtgenote van erflater [naam 1] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna ook te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. E.J. Moll.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 februari 2025
- het proces-verbaal en spreekaantekeningen van de mondelinge behandeling van 22 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum 1] 2024 is overleden [naam 1] (hierna ook: erflater).
2.2.
Ten tijde van zijn overlijden was erflater gehuwd met [gedaagde in conv] . Erflater en [gedaagde in conv] zijn op 4 februari 2013 met elkaar in het huwelijk getreden.
2.3.
Erflater is eerder in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [naam 2] (hierna: [naam 2] ), welk huwelijk in 1997 door echtscheiding is ontbonden. [eisers in conv] zijn uit het huwelijk tussen erflater en [naam 2] geboren kinderen.
2.4.
Erflater heeft laatstelijk bij testament, verleden op 22 november 1991, over zijn nalatenschap beschikt. Voor zover van belang luidt dat testament als volgt:
“[…] de heer
[naam 1][…] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [naam 2] […]
2. Ik legateer aan mijn echtgenote al mijn roerende en onroerende zaken of zoveel daarvan als zij zal wensen […]
3. Mede ter voldoening aan de verzorgingsplicht, die ik heb jegens mijn echtgenote, legateer ik aan haar het recht van vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap, nadat daaruit zullen zijn voldaan alle schulden, de begrafenis- casu quo de crematiekosten, de successierechten en de boedelkosten. […]
Ik benoem onder de last van genoemde legaten tot mijn enige erfgenamen mijn kinderen, met toepassing van de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf. […].”
2.5.
[eisers in conv] hebben de nalatenschap allen zuiver aanvaard.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisers in conv] vorderen, na hun eis te hebben verminderd:
“om bij vonnis, alles voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van gedaagde en
[naam 1]en (vervolgens nalatenschap) van
[naam 1], vast te stellen, althans de wijze van verdeling van zijn huwelijksgoederengemeenschap en vervolgens zijn nalatenschap te gelasten, primair overeenkomstig hetgeen in de nadere akte overlegging productie tevens wijziging eis in conventie staat vermeld, subsidiair op een in goede justitie te bepalen wijze;
Te bepalen dat de afwikkeling onder punt 1 zal inhouden:
a. dat gedaagde een vergoedingsrecht heeft op de ontbonden gemeenschap van goederen van € 42.745,- en dat voor zover de gemeenschap niet toereikend zou zijn dit vergoedingsrecht te dragen, eisers bij helfte dit tekort te vorderen hebben op gedaagde;
b. dat voor voldoening van dit vergoedingsrecht onder A aan eisers, gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 29.245,- (per persoon € 9.748,33) aan eisers, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dezer dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen termijn na betekening van de in deze te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
c. dat voor voldoening van dit vergoedingsrecht onder A, de auto Fiat Panda zal worden toebedeeld aan eiser sub 1 en gedaagde te veroordelen mee te werken aan afgifte van de auto met bijbehorende papieren binnen twee weken na het door uw rechtbank te wijzen vonnis, dan wel gedaagde te veroordelen de (vervangende) waarde van de auto ad € 13.500,-- aan eisers te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dezer dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen termijn na betekening van de in deze te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
d. dat gedaagde ter verdere afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap (tevens afwikkeling van de nalatenschap) zal worden veroordeeld aan eisers te voldoen een bedrag aan eisers (naast het bedrag van € 29.245,-- ten behoeve van het vergoedingsrecht) het bedrag van € 8.909,50, althans ieder van hen het bedrag van € 2.969,83, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dezer dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen termijn na betekening van de in deze te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
3. Gedaagde te veeroordelen een dwangsom van € 500,-- per dag, met een maximum van € 20.000,-- te voldoen aan eisers samen, voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis niet aan het bepaalde onder 2 en 3 van dit petitum zal voldoen.
4. Gedaagde te veeroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dezer dagvaarding althans een in goede justitie te bepalen moment door uw rechtbank, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.”
3.2.
In het licht van de feiten leggen [eisers in conv] aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Als erfgenamen van erflater ingevolge het testament hebben [eisers in conv] aanspraak op het privé-vermogen van erflater en op de helft van het gezamenlijke vermogen van [gedaagde in conv] en erflater. Eerst moet de huwelijksgoederengemeenschap worden afgewikkeld en daarna kunnen [eisers in conv] de nalatenschap van erflater afwikkelen.
3.3.
[gedaagde in conv] voert gemotiveerd verweer en concludeert [eisers in conv] in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans deze als onbewezen en ongegrond af te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling relevant, zal hierna nader worden ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert, na haar eis te hebben verminderd:
“bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
te verklaren voor recht dat aan het testament d.d. 22 november 1991 van [naam 1] de werking is komen te ontvallen aldus dat daaraan geen betekenis toekomt voor wat betreft de vererving van de nalatenschap van erflater en dat op de nalatenschap het versterferfrecht (het wettelijk erfrecht) van toepassing is en dat de wettelijke verdeling van artikel 4:13 BW gevolgd dient te worden,
althans [eiser in conv 1] , [eiser in conv 2] en [eiser in conv 3] te veroordelen tot afgifte van het legaat aan eiseres in reconventie van alle roerende en onroerende zaken die eiseres in reconventie verkiest alsmede hen te veroordelen tot afgifte van het vruchtgebruiklegaat aan eiseres in reconventie
te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.”
3.6.
In het licht van de feiten legt [gedaagde in conv] aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Het testament is zonder betekenis en de wettelijke verdeling is van toepassing omdat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen erflater kennelijk wenste te regelen althans maakt [gedaagde in conv] aanspraak op het recht vruchtgebruik dat erflater in het testament aan zijn echtgenote heeft toegekend. Ten tijde van het opstellen van het testament was erflater gehuwd met [naam 2] en waren [eisers in conv] minderjarig. Zes jaar na het opmaken van het testament is erflater van [naam 2] gescheiden en ruim twintig jaar na het opmaken van het testament is erflater gehuwd met [gedaagde in conv] . Erflater ging er vanuit dat hij geen testament had.
3.7.
[eisers in conv] voeren gemotiveerd verweer en concluderen [gedaagde in conv] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans haar deze vorderingen te ontzeggen met veroordeling van [gedaagde in conv] in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.8.
Op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling relevant, zal hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
[eisers in conv] zijn de erfgenamen van erflater
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie de erfgenamen van erflater zijn. Volgens [eisers in conv] zijn zij op grond van het testament van erflater de enige erfgenamen, voor gelijke delen. [gedaagde in conv] stelt dat partijen allen voor gelijke delen erfgenamen van erflater zijn op grond van het wettelijk versterferfrecht. Voor de beoordeling wie de erfgenamen van erflater zijn, moet worden gekeken naar de uiterste wil van erflater – in het bijzonder de passages zoals geciteerd onder 2.4 van dit vonnis.
4.3.
[gedaagde in conv] stelt dat het testament van erflater geen werking meer heeft omdat het niet (langer) de laatste wil van erflater op het moment van zijn overlijden weergaf. [gedaagde in conv] baseert zich daarbij voornamelijk op een handgeschreven brief in het handschrift van erflater gedateerd 11 april 2023. In deze brief is – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“alle baten uit erfenissen etc. komen tegoed aan mijn vrouw [gedaagde in conv] , geb. te Doetinchem [datum 2] 1951. mevr. [gedaagde in conv] krijgt hierbij toestemming om de baten te gebruiken wat haar goeddunkt, zonder rekenschap te hoeven afleggen tegen derden.”
4.4.
Of de uiterste wil van erflater zijn laatste wil op het moment van zijn overlijden weergaf, moet worden vastgesteld aan de hand van uitleg. Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (art. 4:46 lid 1 BW). Bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, kunnen feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn, omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ten tijde van het opmaken van de uiterste wil bij de erflater bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen zullen in aanmerking kunnen komen als omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het testament van erflater duidelijk is met betrekking tot zijn erfgenamen. [eisers in conv] zijn tot de enige erfgenamen van erflater benoemd. Op het moment van het opmaken van het testament, was erflater gehuwd met mevrouw [naam 2] . Erflater heeft er toentertijd voor gekozen [eisers in conv] tot zijn enige erfgenamen te benoemen. Dat erflater nadien is gescheiden van mevrouw [naam 2] en is hertrouwd met [gedaagde in conv] , rechtvaardigt niet de conclusie dat de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen erflater kennelijk wenste te regelen in zijn uiterste wil. Erflater had zijn toenmalige echtgenote – mevrouw [naam 2] – immers ook niet tot erfgenaam benoemd. Het enkele feit dat erflater zich mogelijk niet (meer) bewust was van het bestaan van zijn testament – hetgeen niet vaststaat – maakt dat niet anders.
4.6.
Deze onder 4.3 genoemde verklaring – waarvan tussen partijen in geschil is of de inhoud is bedacht door erflater – doet niet af aan het feit dat erflater zijn uiterste wil niet heeft gewijzigd. Op grond van artikel 4:46 lid 2 BW mogen daden en verklaringen van erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor de uitleg van een uiterste wil worden gebruikt als de uiterste wilsbeschikking zonder die verklaring geen duidelijk zin heeft. Die situatie doet zich hier niet voor. De woorden van het testament zijn duidelijk.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft het testament van erflater werking en zijn [eisers in conv] op grond van dat testament samen voor gelijke delen erfgenamen van erflater. [gedaagde in conv] is geen erfgenaam van erflater.
De legaten en het vruchtgebruik zijn vervallen
4.8.
Verder stelt [gedaagde in conv] dat het testament zo moet worden uitgelegd dat het legaat en het vruchtgebruik voor haar zijn gaan gelden. Deze stelling past niet in het wettelijk systeem van artikel 4:52 BW. Uit dit artikel volgt dat een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil getrouwd was, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding. Dit is alleen anders als uit de uiterste wil zelf het tegendeel blijkt. Omdat erflater is overleden na de inwerkingtreding van het huidige erfrecht op 1 januari 2003, is het bepaalde in artikel 4:52 BW van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 68a Overgangswet Nieuw BW heeft dit artikel namelijk onmiddellijke werking. De rechtbank merkt ten overvloede op dat ook voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 4:52 BW op 1 januari 2003 de daarin besloten rechtsregel al geruime tijd volgde uit bestaande jurisprudentie.
4.9.
Erflater heeft ten aanzien van de toenmalige echtgenote van erflater, mevrouw [naam 2] , is een legaat en een vruchtgebruik opgenomen. In het testament is [naam 2] uitdrukkelijk benoemd als de echtgenote van erflater. Uit het testament volgt niet dat het voor mevrouw [naam 2] (of eventuele toekomstige echtgenoten) zou blijven/gaan gelden als erflater en zij zouden gaan scheiden. Als gevolg van de echtscheiding tussen erflater en mevrouw [naam 2] in 1997, is de in het voordeel van mevrouw [naam 2] getroffen beschikking dan ook vervallen.
Verdeling
4.10.
[eisers in conv] vordert de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [gedaagde in conv] en van de nalatenschap van erflater. Tussen partijen staat vast dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap de volgende vier bankrekeningen behoren:
  • Regiobank eindigend op 8206, saldo € -19,44
  • Regiobank eindigend op 5039, saldo € 29.923,81
  • Rabobank eindigend op 4917, saldo 31 december 2023 € 1.461,52
  • Rabobank eindigend op 1335, saldo 31 december 2023 € 10.698,25
Verder zijn partijen het erover eens dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren een auto en inboedel (waaronder twee elektrische fietsen). Partijen verschillen echter van mening over de waarde van deze goederen. Ten slotte is tussen partijen in geschil of de nalatenschap van erflater een vordering op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft betreffende een door erflater onder uitsluitingsclausule verkregen erfdeel van zijn vader.
i.
Vergoedingsrecht erflater
4.11.
Tussen partijen staat vast dat erflater uit de nalatenschap van diens vader onder een uitsluitingsclausule het vaderlijk erfdeel heeft ontvangen ter hoogte van € 42.745,00. Uit door [eisers in conv] overgelegde bankafschriften van de Regiobank bankrekening met het nummer eindigend op 8206 (hierna: de betaalrekening) volgt dat erflater dit bedrag op 9 mei 2023 heeft ontvangen en dat diezelfde dag een bedrag van € 42.700,00 is overgemaakt van die bankrekening naar de Regiobank rekening eindigend op 5039 (hierna: de spaarrekening). Zowel deze spaarrekening als de betaalrekening bij de Regiobank behoorden tot de huwelijksgoederengemeenschap. Hierna hebben diverse af- en bijboekingen plaatsgevonden vanaf deze rekeningen. Zo blijkt uit de overgelegde rekeningafschriften dat op 25 juli 2025 een bedrag van € 13.500,00 is overgemaakt van de spaarrekening naar de betaalrekening met als omschrijving “Nieuwe auto.” Vervolgens is op 31 juli 2025 € 13.500,00 overgemaakt naar [naam 3] met als omschrijving “Fiat Panda Hybrid Garmin”. [gedaagde in conv] stelt daarom terecht dat het onder de uitsluitingsclausule verkregen bedrag niet (langer) traceerbaar is.
4.12.
Doordat het onder uitsluitingsclausule verkregen bedrag op de gemeenschappelijke bankrekening(en) van erflater en [gedaagde in conv] is overgeboekt en op de datum van overlijden niet langer traceerbaar was, is het bedrag van € 42.745,00 door vermenging tot het gemeenschapsvermogen gaan behoren. Door deze vermogensverschuiving verkreeg erflater op grond van de wet een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap ter hoogte van voornoemd bedrag (artikel 1:95 lid 2 BW en 1:96 lid 4 BW). Behoudens de auto is tussen partijen in geschil of (en waaraan) het restant van erflaters vaderlijk erfdeel is uitgegeven. Dit kan echter in het midden blijven, nu gesteld noch gebleken is dat het erfdeel is uitgegeven ter betaling van privéschulden van erflater. Voor zover het erfdeel is uitgegeven aan gemeenschapsschulden, heeft dat geen invloed op het vergoedingsrecht van erflater. De gemeenschap is daarbij immers gebaat (HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504). Dat erflater en [gedaagde in conv] er samen voor hebben gekozen het erfdeel van de vader van erflater te besteden aan gemeenschapsschulden, maakt het voorgaande niet anders.
4.13.
Gelet op het voorgaande heeft de nalatenschap van erflater een vordering op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap ter hoogte van € 42.745,00. [eisers in conv] kunnen als erfgenamen een beroep doen op dit vergoedingsrecht. Met deze vordering dient rekening te worden gehouden bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
ii)
De auto en de inboedel
4.14.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort een Fiat Panda Hybrid met kenteken [kenteken] . Deze auto is – zo blijkt uit een door [eisers in conv] overgelegde factuur van 18 augustus 2023 – gekocht voor een bedrag van € 18.186,90. Volgens [eisers in conv] is de waarde van de auto € 13.500,00. [gedaagde in conv] betwist deze waarde en [eisers in conv] heeft zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd. [eisers in conv] . lijkt de gestelde waarde te baseren op het bedrag dat voor de auto is betaald. Daarmee miskent [eisers in conv] echter dat ook een auto is ingeruild bij de aankoop van de Fiat Panda. Nadere informatie over de auto ontbreekt, zodat de huidige waarde van de auto op dit moment niet kan worden vastgesteld.
4.15.
Verder verschillen partijen van mening over de waarde van de inboedel. Tot deze inboedel behoren volgens partijen ook twee elektrische fietsen. [eisers in conv] stelt dat deze fietsen € 3.000,00 waard zijn, omdat [gedaagde in conv] de fietsen volgens hem voor dat bedrag te koop heeft aangeboden. [gedaagde in conv] betwist dit en voert aan dat de fietsen volgens haar € 800,00 waard zijn, omdat een fietsenmaker dat bedrag ervoor wilde betalen. De door partijen gestelde waardes liggen dus uit elkaar. Partijen hebben hun stellingen met betrekking tot de waarde nauwelijks onderbouwd, zodat de huidige waarde op dit moment niet kan worden vastgesteld.
4.16.
Aangezien de waardes van voornoemde zaken niet kunnen worden vastgesteld en wel van belang zijn bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, overweegt de rechtbank om een onderzoek (taxatie) door een deskundige in te laten stellen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
  • de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
  • het aantal, de per soon en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
  • de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
4.17.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en wie per se niet als deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van de potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.18.
Gelet op de kosten die gepaard gaan met de benoeming van een deskundige, geeft de rechtbank partijen in het bijzonder in overweging om alsnog in gezamenlijk overleg een waarde van de auto en de inboedel overeen te komen.
4.19.
Het voorschot op de kosten van de deskundige moet worden betaald door [eisers in conv] Er bestaat namelijk geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald (artikel 187 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.20.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 2 juli 2025 om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uit dienen te laten over hetgeen in rechtsoverweging 4.16 en 4.17 staat,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
RG/ON