ECLI:NL:RBGEL:2025:4376

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
11658921
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was werkzaam op basis van een uitzendovereenkomst en is op 20 maart 2025 betrokken geraakt bij een incident waarbij hij als passagier in een auto zat die door een collega, onder invloed van alcohol, zonder toestemming werd gebruikt. Op 26 maart 2025 ontving [verzoeker] een e-mail van [verweerder] met de mededeling dat zijn arbeidsovereenkomst beëindigd was. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om het ontslag op staande voet te vernietigen en om betaling van loon en vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een dringende reden. De kantonrechter heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.024,64 bruto wegens onregelmatige opzegging, alsook een transitievergoeding van € 151,63 bruto. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 11658921 \ HA VERZ 25-61
Beschikking van 10 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. R.A.D. Koppelaar,
tegen
[verweerder],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
procederend bij: [naam 1] en [naam 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 13 januari 2025 op basis van een uitzendovereenkomst via [verweerder] werkzaamheden gaan verrichten. De arbeidsovereenkomst werd aanvankelijk aangegaan voor de duur van één week en nadien telkens stilzwijgend voortgezet met contractperiodes van vier weken.
2.2.
Op 20 maart 2025 is [verzoeker] als passagier ingestapt bij een collega die onder invloed van alcohol verkeerde en die een auto van [verweerder] voor privédoeleinden gebruikte.
2.3.
Op 26 maart 2025 stuurt [verweerder] aan [verzoeker] een e-mail. In de onderwerpregel van de e-mail staat vermeld: “Beëindiging van de arbeidsovereenkomst”. In de e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:
“De reden voor het ontslag is inderdaad ernstig en gerechtvaardigd. Zoals u zelf ook heeft bevestigd, ging het om het zonder toestemming meenemen van een auto die eigendom is van [verweerder] Uitzendbureau, samen met een andere persoon, en het gebruiken van dit voertuig voor plezierdoeleinden (joyriden) op een ongeoorloofd moment. (…)”
2.4.
Op de door [verzoeker] ontvangen eindafrekening is 21 maart 2025 vermeld als datum van uitdiensttreding.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter primair het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot betaling van loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging, subsidiair verzoekt [verzoeker] een vergoeding voor onregelmatige opzegging ter hoogte van € 2.024,64 bruto en de transitievergoeding ter hoogte van € 151,63 bruto, zowel primair als subsidiair verzoekt [verzoeker] de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen en de veroordeling van [verweerder] in de proceskosten en bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 Rv voor de duur van het geding verzoekt [verzoeker] doorbetaling van loon met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 20 maart 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd.
3.2.
[verzoeker] legt, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet.
3.3.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. Op de inhoud van het verweer zal hierna, waar nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is geëindigd door een ontslag op staande voet of dat deze van rechtswege is geëindigd op 13 april 2025 na een aanzegging van [verweerder] .
4.2.
De kantonrechter overweegt in dat verband als volgt. Vaststaat dat [verzoeker] werkzaam was op basis van een uitzendovereenkomst met een looptijd van vier weken, waarvan de laatst lopende zou eindigen op 13 april 2025. Op 20 maart 2025 heeft zich een incident voorgedaan waarbij een collega van [verzoeker] een auto van [verweerder] heeft meegenomen en deze heeft gebruikt voor privédoeleinden. [verzoeker] is hierbij als passagier bij deze collega ingestapt die onder invloed van alcohol verkeerde. Naar aanleiding van dit incident is [verzoeker] door [verweerder] niet meer opgeroepen voor werkzaamheden en heeft [verweerder] op 26 maart 2025 een e-mail gestuurd met als onderwerp “Beëindiging van de arbeidsovereenkomst”. In die e-mail stelt [verweerder] dat “de reden voor het ontslag ernstig en gerechtvaardigd is”. Tevens is een eindafrekening verstrekt met als datum uitdiensttreding 21 maart 2025.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag wat de aard van de beëindiging is, geldt op grond van de wilsvertrouwensleer als maatstaf hoe de betreffende uitlatingen en gedragingen van [verweerder] redelijkerwijs door [verzoeker] mochten worden opgevat. Beslissend is niet uitsluitend wat [verweerder] heeft bedoeld, maar of [verzoeker] op grond van de gedragingen en uitlatingen van [verweerder] mocht aannemen dat zijn arbeidsovereenkomst per direct was beëindigd. In dat verband overweegt de kantonrechter dat de combinatie van de onderwerpregel “Beëindiging van de arbeidsovereenkomst”, het expliciete gebruik van het woord “ontslag” in de e-mail van 26 maart 2025 en de verstrekte eindafrekening met een eerdere uitdiensttredingsdatum dan 13 april 2025, maakt dat [verzoeker] in redelijkheid mocht begrijpen dat sprake was van een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband wegens het incident op 20 maart 2025. Dat het volgens [verweerder] ging om een aanzegging van het niet verlengen van de uitzendovereenkomst, is in het licht van voorgaande omstandigheden, onvoldoende onderbouwd. Bovendien bevatte de e-mail geen duidelijke mededeling dat het dienstverband tot 13 april 2025 zou voortduren. De kantonrechter gaat daarom ervan uit dat sprake was van een ontslag op staande voet per 21 maart 2025.
4.4.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of het feit dat [verzoeker] als passagier instapte bij zijn beschonken collega, die zonder toestemming een bedrijfsauto gebruikte voor privédoeleinden, een dringende reden oplevert in de zin van artikel 7:677 BW.
4.5.
In dat verband is van belang dat volgens [verweerder] chauffeurs een formulier moeten ondertekenen waarin staat dat privégebruik van de auto niet is toegestaan. [verzoeker] was echter geen chauffeur en heeft derhalve dit formulier nooit ondertekend. Hoewel [verweerder] betoogt dat het voor alle werknemers binnen het bedrijf bekend zou zijn dat privégebruik van de auto verboden is en dat dit in het personeelshandboek is vastgelegd, heeft zij deze stellingen onvoldoende onderbouwd. Uit hetgeen ter zitting is besproken, is bovendien gebleken dat het formulier, dat door chauffeurs wordt ondertekend, kennelijk geen sancties vermeldt voor privégebruik van de auto. Evenmin staat in het personeelshandboek een sanctie beschreven die van toepassing is op privégebruik van bedrijfsauto’s.
4.6.
Gelet op deze omstandigheden, in het bijzonder het feit dat [verzoeker] niet zelf de auto heeft meegenomen maar slechts als passagier is meegegaan, is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarmee is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven.
4.7.
[verzoeker] heeft ter zitting aangegeven in het ontslag te berusten. Zijn dienstverband is daarom geëindigd op 21 maart 2025. [verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.024,64 bruto. De kantonrechter overweegt dat doordat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, vaststaat dat er onregelmatig is opgezegd. [verweerder] is daarom een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [verweerder] heeft de hoogte van het verzochte bedrag niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf
21 maart 2025, de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.8.
Daarnaast heeft [verzoeker] aanspraak gemaakt op de transitievergoeding. [verweerder] heeft erkend de transitievergoeding verschuldigd te zijn en heeft de hoogte van het verzochte bedrag niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf één maand na het einde van de arbeidsovereenkomst, derhalve vanaf 21 april 2025.
4.9.
[verweerder] heeft zich beroepen op verrekening van haar gestelde vordering ter zake van huur over twee weken met de verzoeken van [verzoeker] . De kantonrechter overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW, aan dit verrekeningsverweer voorbijgegaan wordt. [verzoeker] heeft gemotiveerd betwist dat hij huur verschuldigd is, omdat hem door een manager van [verweerder] zou zijn toegezegd dat hij kosteloos in de woning mocht verblijven zolang hij voor 5 april 2025 zou vertrekken, hetgeen hij, naar eigen zeggen, heeft gedaan. Nu de gegrondheid van de gestelde vordering daarmee niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, wordt het verrekeningsverweer gepasseerd.
4.10.
Nu in deze beschikking reeds wordt beslist op de verzoeken van [verzoeker] , bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 223 Rv. Een dergelijke voorziening kan immers uitsluitend worden getroffen voor de duur van het geding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat zij overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 2.024,64 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 151,63 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.
26396 \ 53854

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.