Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit van seksueel binnendringen, omdat het bewijs hiervoor onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, hoewel consistent, niet voldoende steunbewijs hadden om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. Het primair tenlastegelegde feit werd niet bewezen geacht, waardoor de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen.
Wel werd het subsidiair tenlastegelegde feit van ontuchtige handelingen met een minderjarige bewezen verklaard. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het betasten van de schaamstreek van het slachtoffer, wat in strijd is met de sociaal-ethische norm. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het bewezenverklaarde feit als zeer kwalijk werd beschouwd, het niet strafbaar was omdat het bestanddeel "buiten echt" niet in de tenlastelegging was opgenomen. Hierdoor werd de verdachte ook voor dit feit ontslagen van alle rechtsvervolging.
De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte van het primaire feit werd vrijgesproken en voor het subsidiaire feit van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank besloot dat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.