ECLI:NL:RBGEL:2025:4445

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
05/188081-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na excessief geweld met gevangenisstraf en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 5 juni 2024 excessief geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, wat leidde tot diens overlijden op 7 juni 2024. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren met kracht geslagen, tegen een verwarming gegooid en geschopt, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder ribbreuken en een klaplong. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband was tussen de geweldshandelingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 13 jaar op, evenals een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. Daarnaast werden vorderingen van de nabestaanden voor affectieschade toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de dochter van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/188081-24
Datum uitspraak : 12 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. B. Willemsen, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 5 juni 2024 tot en met 7 juni 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (meermalen) (met kracht) op/tegen de romp van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of die [slachtoffer] met kracht tegen de verwarming te gooien en/of (ander) (mechanisch) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de romp van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te verwurgen en/of (meermalen) (met kracht) op/tegen de hals van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of (ander) stomp botsend geweld en/of samendrukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de hals van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te smoren en/of (ander) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de neus en/of mond van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode 5 juni 2024 tot en met 7 juni 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen) (met kracht) op/tegen de romp van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of die [slachtoffer] met kracht tegen de verwarming te gooien en/of (ander) (mechanisch) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de romp van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te verwurgen en/of (meermalen) (met kracht) op/tegen de hals van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of (ander) stomp botsend geweld en/of samendrukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de hals van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te smoren en/of (ander) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de neus en/of mond van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode 5 juni 2024 tot en met 7 juni 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribbreuken en/of bloeduitstortingen in de borstvliezen en/of een scheur in de rechterlong en/of samengevallen longen heeft toegebracht, door (meermalen) (met kracht) op/tegen de romp van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of die [slachtoffer] met kracht tegen de verwarming te gooien en/of (ander) (mechanisch) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de romp van die [slachtoffer] , waardoor ademhalingsfunctie- en longfunctiestoornissen en/of een longontsteking in de rechterlong en/of algeheel zuurstofgebrek is ontstaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode 5 juni 2024 tot en met 7 juni 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribbreuken en/of bloeduitstortingen in de borstvliezen en/of een scheur in de rechterlong en/of samengevallen longen heeft toegebracht, door (meermalen) (met kracht) op/tegen de romp van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of die [slachtoffer] met kracht tegen de verwarming te gooien en/of (ander) (mechanisch) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de romp van die [slachtoffer] , waardoor ademhalingsfunctie- en longfunctiestoornissen en/of een longontsteking in de rechterlong en/of algeheel zuurstofgebrek is ontstaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het tenlastegelegde, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat de doodsoorzaak van [slachtoffer] is geweest en niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er causaal verband is tussen enig handelen van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] .
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de politie schrijven dat zij op vrijdag 7 juni 2024 omstreeks 19:56 uur naar het adres [adres] in [plaats] zijn gegaan, omdat op dat adres door melder een overleden persoon zou zijn aangetroffen. Toen zij ter plaatse kwamen, troffen zij in de slaapkamer van de woning een man op bed aan. Deze man reageerde niet en was ogenschijnlijk al overleden. In de woning lag medicatie op naam van [slachtoffer] en enkele gezichtskenmerken van de overledene kwamen overeen met die van [slachtoffer] op een foto uit het politiesysteem. [2]
Later heeft verbalisant [verbalisant 3] melder [getuige] telefonisch gesproken. [getuige] verklaarde, aldus de verbalisant, toen samengevat dat hij de hoofdbewoner van [adres] in [plaats] is, dat [slachtoffer] bij hem logeerde en dat [slachtoffer] een conflict met verdachte had. Verdachte was op 7 juni 2024 rond 08:00 uur bij [getuige] en heeft [getuige] weggestuurd omdat hij [slachtoffer] alleen wilde spreken. Later in die middag heeft [getuige] [slachtoffer] overleden in de slaapkamer aangetroffen. Volgens [getuige] zou [verdachte] [slachtoffer] hebben doodgeslagen. [3]
[getuige] is op 7 juni 2024 om 23:13 uur door de politie als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] van verdachte uit zijn huis moest en dat verdachte in het huis van [slachtoffer] zat. [getuige] heeft [slachtoffer] opgevangen. Ongeveer twee dagen geleden kwam verdachte bij [getuige] door de achterdeur naar binnen. Verdachte gaf [slachtoffer] gelijk een paar klappen met zijn vuist, duwde hem tegen de verwarming, nam hem mee naar de slaapkamer en daar heeft hij hem (verder) mishandeld. [getuige] hoorde klappen en gebonk en zei nog: “maak hem alsjeblieft niet dood”. [slachtoffer] is niet meer uit de slaapkamer geweest. [4]
[getuige] heeft op 8 juni 2024 tegenover de politie zijn verklaring aangevuld. [getuige] heeft verklaard dat de mishandeling van [slachtoffer] de voorgaande woensdag begon. Verdachte heeft veel geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . [getuige] heeft gezien dat [slachtoffer] tikken kreeg van verdachte en dat verdachte hem tegen de verwarming gooide. [getuige] mocht van verdachte de woning niet verlaten en moest op de bank blijven zitten. [getuige] vermoedt dat de mishandeling in de slaapkamer 15 tot 20 minuten heeft geduurd. [getuige] hoorde gebonk en [slachtoffer] roepen “niet doen, niet doen”. Het viel [getuige] op dat het ineens stil was. [5]
[getuige] is op 24 juni 2024 nogmaals door de politie verhoord. Hij heeft toen over de woensdag verklaard dat verdachte binnen kwam stormen, met [slachtoffer] in gesprek ging en er achter kwam dat [slachtoffer] met de politie en de woningbouw praatte. Toen ontplofte de bom bij verdachte. Naast het slaan met de vuisten en het gooien tegen de verwarming aan, schopte verdachte [slachtoffer] ook. [6]
[getuige] heeft op 27 juni 2024 verklaard dat hij op 5 juni 2024 een paar uur voor de mishandeling voor het laatst op de slaapkamer is geweest, op 6 juni 2024 niet en op 7 juni 2024 toen hij “het ontdekte”. Verdachte is op 6 juni 2024 nog in de slaapkamer geweest, [getuige] hoorde hem tegen [slachtoffer] zeggen: “je moet je niet aanstellen, moet je methadon hebben”. Op 7 juni 2024 is verdachte ook in de slaapkamer geweest. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 juni 2024 bij [getuige] is geweest en dat hij toen [slachtoffer] heeft gezien die er toen nog “gewoon goed uit” zag, ook al zag hij er de laatste tijd uit als “een zak botten”. [8]
De politie heeft de camerabeelden van het winkelcentrum [winkelcentrum] in [plaats] , met zicht op de woning aan het [adres] , uitgekeken en beschreven. Op 5 juni 2024 om 20:58:03 uur loopt verdachte vanaf de woning aan het [adres] richting het winkelcentrum en op 5 juni 2024 om 20:59:18 uur en 20:59:21 uur loopt verdachte terug naar de woning aan het [adres] . [9]
Bij het onderzoek aan de telefoon van verdachte werden negen foto’s met daarop [slachtoffer] aangetroffen, met daarbij de datum 5 juni 2024 en tijdstippen tussen 21:21:29 uur en 21:24:03 uur. [10] Deze foto’s zijn beschreven en vergeleken met de foto’s van de doorzoeking. Op de foto’s ligt [slachtoffer] op de grond. Hij heeft letsel in onder andere zijn gezicht. Er zijn foto’s waarop te zien is dat iemand een geschoeide voet op de keel van [slachtoffer] zet. Een persoon lijkt met zijn geschoeide voeten op de binnenkant van de ellebogen/armen van [slachtoffer] te staan. Op een andere foto is te zien dat [slachtoffer] zijn handen voor zijn gezicht houdt, mogelijk om het te beschermen. Verbalisant herkent op de foto’s enkele goederen, de laminaatvloer, de gekleurde muur met plintafweking en de poot van het bed die overeenkomen met de foto’s van de Forensische Opsporing van de slaapkamer waar [slachtoffer] is aangetroffen. [11] De rechtbank heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 bij de foto’s van [slachtoffer] de volgende waarnemingen gedaan: op de foto’s is een man te zien met rode plekken en bloed op zijn gezicht, die passen bij een flinke mishandeling. [12] Verbalisanten merken bij één van de foto’s van [slachtoffer] met de schoen op de keel op dat deze schoen wat betreft uiterlijk exact overeenkomt met de schoenen die verdachte draagt op de camerabeelden van het winkelcentrum. Op die camerabeelden is te zien dat verdachte zwart/grijze sneakers draagt en [getuige] geel/bruine schoenen. [13] Verdachte heeft op 9 juni 2024 bij de politie verklaard dat hij de foto’s van [slachtoffer] op zijn telefoon heeft gemaakt. [14]
Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend dat hij deze foto’s zou hebben gemaakt.
Het dossier bevat de uitwerking van een opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn dochter op 12 juli 2024 in de bezoekersruimte van de P.I. in [verblijfplaats] :
“ [verdachte] : Wou ik zeggen, enneh, weet je waar 'ie nou aan dood is gegaan?
[dochter verdachte] : Aan een klaplong toch?
[verdachte] : […]Woensdag be….was ik jarig . En woensdag heb ik de hele dag niks gedaan , ben ik heel effe daar geweest. Maar.... ik heb die jong toen een paar tikken gegeven.” [15]
Het dossier bevat een overzicht van de meldingen omtrent zorgen om [slachtoffer] en de rol van verdachte daarbij. Vanaf 13 maart 2024 heeft [slachtoffer] meldingen bij de politie gedaan over verdachte. Verdachte zou de woning van [slachtoffer] niet willen verlaten en verdachte zou [slachtoffer] mishandelen. Op 31 mei 2024 zijn op verzoek van de wijkadviseur de sloten van de woning van [slachtoffer] vervangen en op dat moment had verdachte de telefoon van [slachtoffer] in zijn bezit. [slachtoffer] heeft op 1 juni 2024 gemeld dat hij door verdachte was bedreigd met een mes. [16] Verbalisant [verbalisant 4] heeft op 4 juni 2024 bij winkelcentrum [winkelcentrum] gezien dat verdachte op [slachtoffer] afliep en hem gelijk een trap tegen zijn schenen gaf. [slachtoffer] bleef staan “als een lam schaapje”. [17]
Verbalisant [verbalisant 5] relateert dat, gelet op de temperatuurmeting en een geschat gewicht van 75 kilogram, met de methode van Henssge is berekend dat het (geschatte) tijdstip van overlijden van [slachtoffer] is gelegen tussen de tien en vijftien uren vóór de meting op 8 juni 2024 om 03:15 uur. [18] Forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe heeft verklaard dat een dergelijke tijdsaanduiding en ook de gegeven marge niet precies zijn omdat die afhangen van veel onzekere factoren. [19]
Op het lichaam van [slachtoffer] is een gerechtelijke sectie verricht door forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe. In het definitief deskundigenrapport staan de volgende letsels omschreven:
Inwendige (recente of semirecente) letsels hoofd:
  • recente breuk van het neusbeen (vastgesteld bij openen van de neusrug, ook radiologisch vastgesteld), met omgevende bloeduitstorting;
  • recente fractuur van de onderkaak links met hematoom;
  • bloeduitstortingen in de scalp links en rechts en mid-achterwaarts;
  • bloeduitstortingen in beide slaapspieren.
Inwendige recente letsels borst:
  • recente breuken van de ribben links 2 t/m 9 zijwaarts met bloeduitstortingen in de borstvliezen en in de voorste rompwandspieren, in relatie met al deze ribbreuken;
  • recente breuken van de ribben rechts 2 t/m 10 zijwaarts met plaatselijk een uitstekende gebroken zevende rib rechts met een scheur van het longoppervlak ter hoogte van de rechterbovenkwab. Bloeduitstortingen in de borstvliezen en in de voorste rompwandspieren, in relatie met al deze ribbreuken;
  • samengevallen longen (radiologisch eveneens: samengevallen longweefsel rechts meer dan links).
Onder doodsoorzaak en letselinterpretatie staat, onder meer, het volgende vermeld:
Bij sectie werden recente letsels aan en in de borst vastgesteld (sub AS) die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de romp (zoals door slaan, stompen, vallen) of drukkend (comprimerend) geweld op de romp.
De recente letsels betroffen beiderzijds recente ribbreuken met begeleidende bloeduitstortingen in de borstvliezen, een oppervlakkige scheur in de rechterlong (bovenkwab) en samengevallen longen.
De letsels kunnen hebben geleid tot onder andere ademhalingsfunctie- en longfunctiestoornissen en (zeer waarschijnlijk met bovengenoemd trauma geassocieerd) een longontsteking in de rechterlong en algeheel zuurstofgebrek. Dit kan een oorzaak van of bijdragende factor zijn geweest voor het overlijden.
De forensisch patholoog concludeert samengevat dat gezien het geheel aan bevindingen het intreden van de dood van [slachtoffer] goed worden verklaard op traumatische grond:
  • uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de romp (zoals door slaan, stompen, vallen) of drukkend (comprimerend) geweld op de romp;
  • samendrukkend geweld op de hals (verwurging);
  • drukkend geweld op de neus en mond (smoren).
De forensisch patholoog heeft naar aanleiding van vragen meermaals aanvullend gerapporteerd. Een persoon met ribbreuken, bloeduitstortingen in de borstvliezen, verscheuring van de long en acute longontsteking kan minuten, uren of dagen in leven blijven. Een nadere tijdsaanduiding is niet mogelijk. Er kan echter niet worden gedateerd wanneer de longen zijn gaan samenvallen (dus of het gelijktijdig met bovengenoemde afwijkingen was ontstaan of juist later). Als beide longen zijn samengevallen, komt een persoon in ernstige zuurstofnood. De persoon zal in een klinische noodsituatie terechtkomen en dan is klinische behandeling noodzakelijk. Dat zal minuten of hooguit enkele uren duren; dagen lijkt niet waarschijnlijk. [21] Op de vraag of het mogelijk is dat het samenvallen van de longen een direct gevolg is geweest van het samendrukkend geweld op de hals, is het antwoord: nee. De ontstaanswijze van die entiteiten staat los van elkaar. [22] De scheur van het longoppervlak ter hoogte van de rechterbovenkwab kan zijn ontstaan door de fractuur van een rib. [23] Ter terechtzitting heeft de forensisch patholoog toegelicht dat er buiten het stomp botsend geweld of de scheur in de long geen andere oorzaak was voor de samengevallen longen. De ribbreuken en de scheur in de long kunnen dagen voor het samenvallen van de longen zijn ontstaan. Slaan op de borst of gooien tegen een verwarming zijn voorbeelden van stomp botsende geweldsinwerking. [24]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft op 5 juni 2024 excessief geweld gebruikt richting [slachtoffer]
Verdachte heeft [slachtoffer] op 5 juni 2024 met zijn vuisten geslagen, tegen een verwarming gegooid en geschopt, waarna het door verdachte toegepaste geweld op [slachtoffer] nog minutenlang is doorgegaan. De door de forensisch patholoog geconstateerde (semi)recente letsels aan hoofd en romp bevestigen de geweldshandelingen, aangezien dergelijke letsels door stomp botsend geweld ontstaan. Dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen wordt door hemzelf bevestigd, omdat hij tegen zijn dochter heeft gezegd dat hij hem die woensdag een paar tikken heeft gegeven. Dat het door verdachte gebruikte geweld buitensporig is geweest, is naast de geconstateerde (deels inwendige) letsels ook te zien aan het letsel op de foto’s die dezelfde avond van [slachtoffer] zijn gemaakt. Ook al is verdachte teruggekomen op zijn eerdere verklaring dat hij deze foto’s heeft gemaakt, stelt de rechtbank vast dat hij deze foto’s heeft gemaakt. De foto’s zijn immers diezelfde avond gemaakt met zijn telefoon, en verdachte was kort daarvoor gezien terwijl hij naar de woning van [getuige] liep terwijl hij (uiterlijk) dezelfde schoenen droeg als die op de foto’s te zien zijn. Uit de verklaring van [getuige] volgt verder dat, nadat verdachte [slachtoffer] op 5 juni 2024 heeft mishandeld, [slachtoffer] in de slaapkamer is gebleven en alleen verdachte op 6 en 7 juni 2024 nog op de slaapkamer is geweest. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is, gelet op het geschetste alternatieve scenario dat [getuige] verantwoordelijk zou zijn voor de dood van [slachtoffer] en hij de schuld mogelijk op verdachte af zou willen schuiven door in strijd met de waarheid te verklaren. De rechtbank is van oordeel dat [getuige] hierover meermaals heeft verklaard, consistent is in zijn verklaringen over de door verdachte gebruikte geweldshandelingen en zijn verklaringen steun vinden in de bovengenoemde bewijsmiddelen. Bovendien zijn er vóór 5 juni 2024 meerdere meldingen bij de politie binnengekomen over agressie van verdachte richting [slachtoffer] . Van enige agressie van [getuige] tegen [slachtoffer] is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juni 2024 excessief geweld richting [slachtoffer] heeft gebruikt.
De geweldshandelingen van verdachte hebben geleid tot de dood van [slachtoffer]
Op 7 juni 2024 is vastgesteld dat [slachtoffer] was overleden. Niet kan worden vastgesteld wanneer hij exact is overleden, omdat het berekende geschatte tijdstip van overlijden afhankelijk is van onzekere factoren. Waarschijnlijk is [slachtoffer] op vrijdag 7 juni 2024 overleden. Met de rapporten van de forensisch patholoog kan wel worden vastgesteld waaraan [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk is overleden. Vast staat dat de beide longen zijn samengevallen (twee klaplongen). Door het samenvallen van beide longen ontstaat er algeheel zuurstofgebrek en dat leidt, zonder medische behandeling, binnen minuten of enkele uren tot de dood. Er was geen andere oorzaak voor het samenvallen van de longen dan de ribbreuken en/of de scheur in de long. De scheur in de long kan zijn uitstaan door een van de ribbreuken. De ribbreuken en de scheur in de long kunnen dagen voor het samenvallen van de longen zijn ontstaan door stompend geweld zoals de door verdachte toegepaste geweldshandelingen. Ook verdachte zelf verklaart dat [slachtoffer] op 5 juni 2024 nog in (relatief) goede conditie verkeerde. Dat er in de periode nadien tot zijn overlijden nog een andere oorzaak voor de klaplongen is geweest is niet aannemelijk geworden en dit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Dit betekent dat de geweldshandelingen van verdachte, met de ribbreuken en de scheur in de long tot gevolg, hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] . Er is dus sprake van causaal verband tussen de geweldshandelingen van verdachte en de dood van [slachtoffer] , omdat het letsel dat is ontstaan door het geweld een noodzakelijke factor is geweest voor het intreden van de dood.
Vrijspraak ten aanzien van voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel, gelijk aan de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
Doodslag is bewezen
Het dossier bevat geen overtuigend bewijs dat het de (kwade) bedoeling was van verdachte om [slachtoffer] met het door hem uitgeoefende geweld te doden. Er was dus geen sprake van vol opzet. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijke opzet. Verdachte heeft [slachtoffer] meerdere malen met zijn vuisten geslagen, hem tegen de verwarming gegooid en hem geschopt. Het geweld in de slaapkamer is minutenlang doorgegaan. Uit de verklaring van [getuige] en het letsel wat bij [slachtoffer] is geconstateerd, hoofdletsel en vijftien ribbreuken, volgt dat verdachte [slachtoffer] met kracht op zijn hoofd en romp heeft geschopt en geslagen. Dit terwijl [slachtoffer] op dat moment fysiek zwak was, naar eigen zeggen van verdachte “een zak botten”. Met het minutenlang toepassen van buitensporig schoppend en slaand geweld in het gezicht en tegen de ribben, wetende dat [slachtoffer] kwetsbaar was, moet het voor verdachte zonder meer kenbaar zijn geweest dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] levensbedreigende verwondingen zou kunnen oplopen. Voornoemd handelen van verdachte is onder de gegeven omstandigheden zozeer gericht op een mogelijk dodelijke afloop dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is ook niet gebleken. Om die reden is er sprake van voorwaardelijke opzet.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode 5 juni 2024 tot en met 7 juni 2024 te [plaats]
, in ieder geval in Nederland,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
(meermalen
) (met kracht
)op/tegen de romp van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of die [slachtoffer] met kracht tegen de verwarming te gooien en/of
(ander
)(mechanisch) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de romp van die [slachtoffer]
en/of die [slachtoffer] te verwurgen en/of (meermalen) (met kracht) op/tegen de hals van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of duwen en/of (ander) stomp botsend geweld en/of samendrukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de hals van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te smoren en/of (ander) stomp botsend geweld en/of drukkend geweld, in ieder geval een of meerdere geweldshandeling(en), toe te passen op de neus en/of mond van die [slachtoffer];
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf en de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) te worden opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd, indien geen tbs met dwangverpleging wordt opgelegd, dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Ze heeft, in verband met de bepleite vrijspraak, verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer] gedood. Hij heeft dusdanig veel geweld tegen hem gebruikt dat [slachtoffer] twee dagen later is overleden. Voor [slachtoffer] moet de tijd tussen het door verdachte gebruikte geweld en zijn dood vreselijk pijnlijk zijn geweest. Uiteindelijk is hij gestikt, nu hij vanwege een dubbele klaplong door zuurstofgebrek is overleden. Het geweld dat verdachte heeft gebruikt, was een dieptepunt van een langere periode waarin verdachte [slachtoffer] tot het uiterste heeft gekweld. Verdachte heeft hem zijn huis, zijn pinpas en telefoon afgenomen en heeft hem gedurende langere tijd op meerdere momenten mishandeld. Verdachte heeft geen enkel inzicht in zijn handelen gehad of berouw getoond. Sterker nog, hij heeft geprobeerd de schuld in de schoenen van een ander te schuiven.
[slachtoffer] was een kwetsbare, verslaafde man. De nabestaanden (zijn broer, zus en dochter) speelden vanwege zijn problemen een minder actieve rol in de laatste periode van het leven van het slachtoffer. Desondanks maakten zij zich zorgen om zijn welzijn en heeft zijn dood bij hen verdriet, pijn en onbegrip veroorzaakt. Verdachte heeft [slachtoffer] bovendien de kans ontnomen om zijn problemen op te lossen, daarbij de hulp van instanties of zijn naasten aan te grijpen en over en weer de relatie te herstellen.
Het opzettelijk benemen van het leven behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Uit het strafblad van 4 april 2025 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het bewezenverklaarde eerder (onder andere) (onherroepelijk) is veroordeeld voor geweldsdelicten, te weten mishandelingen. Hiervoor heeft hij deels voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd gekregen. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Problematiek verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia dubbelrapportage van psychiater G.J.R. Mensink en GZ-psycholoog H. Scharft en het reclasseringsadvies van GGZ Iriszorg van 6 mei 2025. De psychiater heeft gerapporteerd dat er sterke aanwijzingen zijn voor een verstandelijke beperking en heeft een stoornis in het gebruik van oxazepam vastgesteld. De psycholoog heeft een verstandelijke beperking vastgesteld en een stoornis in het gebruik van oxazapam. Daarnaast hebben zowel de psychiater als de psycholoog beschreven dat er aanwijzingen zijn voor AD(H)D en een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog rapporteert verder dat er aanwijzingen zijn dat er tevens sprake kan zijn van problematisch drugsgebruik.
Vanwege de ontkennende houding van verdachte kunnen de psycholoog en psychiater geen uitlatingen doen over de doorwerking van de problematiek in het tenlastegelegde.
De psychiater heeft op basis van de beschikbare informatie het risico op toekomstig agressief gedrag als niet-laag ingeschat, waarbij preciezere kwantificatie door de beperkte informatie niet goed mogelijk is. Volgens de psycholoog is een aantal risicofactoren aanwezig die samenhangen met een verhoogd risico op toekomstig gewelddadig gedrag, bestaande uit eerdere veroordelingen voor (onder meer) (relatief lichte) geweldsdelicten. De reclassering heeft het recidiverisico als hoog ingeschat vanwege het strafblad van verdachte op het gebied van geweld.
Er kan volgens de psycholoog echter gedragskundig geen onderbouwd behandel- en/of interventieadvies gegeven worden, omdat het verband tussen de geconstateerde problematiek en het tenlastegelegde niet onderzocht kon worden en er nog diagnostische vragen resteren. Hierbij dient ook te worden meegewogen dat de bij verdachte geconstateerde (mogelijke) problematiek chronisch van aard is en in het verleden vermoedelijk van invloed is geweest op zijn delictgedrag, maar dat dit delictgedrag beduidend minder ernstig was dan het onderhavige delict. Zonder zicht op de wijze waarop zijn problematiek in het huidige geval tot dit veel zwaardere delict heeft geleid, kan geen goede inschatting gemaakt worden welke risicofactoren behandeld dienen te worden.
De reclassering concludeert dat verdachte niet is gemotiveerd voor een klinische behandeling. Hij wil enkel ambulante ondersteuning voor zijn financiële problemen. Omdat door de gedragsdeskundigen geen vastomlijnde diagnose vastgesteld is, is het lastig om de richting van een eventuele klinische behandeling te bepalen. Hierdoor is het voor de verantwoordelijke instanties onmogelijk om een passende kliniek te vinden voor verdachte.
Geen TBS
De rechtbank stelt op grond van de bevindingen van de deskundigen vast dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van oxazepam. Voor overige stoornissen zijn aanwijzingen, maar vanwege de weigering van verdachte om mee te werken, heeft echter geen volledige beoordeling en daarmee diagnose kunnen plaatsvinden. De bevindingen van de psycholoog en de psychiater bieden, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er sprake is van dusdanige psychische problematiek die met zich brengt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hier, ook in het licht van de preventie, niet kan worden volstaan met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z, zoals door de officier van justitie gevorderd, naast een zware gevangenisstraf. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet overgaan.
Gevangenisstraf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren passend. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De reclassering heeft geadviseerd tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr), zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden nadat verdachte de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten. De reclassering heeft het recidiverisico als hoog ingeschat.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van deze maatregel noodzakelijk is om de mogelijkheid te scheppen om, na de detentie, het (dan bestaande) recidiverisico in kaart te brengen en toezicht op verdachte te houden. Dit ook om te zorgen dat verdachte na zijn detentie niet onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De oplegging is bovendien in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank zal dan ook naast de gevangenisstraf aan verdachte de maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank merkt op dat de maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.
Afwijzing verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Gelet op de bewezenverklaring en de strafoplegging, wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van [benadeelde 1]
Namens de nabestaande [benadeelde 1] , de dochter van slachtoffer [slachtoffer] , heeft de wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,00, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De vordering van [benadeelde 2]
, de zus van slachtoffer [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij
gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De vordering van [benadeelde 3]
, de broer van slachtoffer [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij
gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het beroep op de hardheidsclausule in het geval van de broer en zus niet kan slagen, omdat de nauwe band met hun broer onvoldoende is onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Affectieschade [benadeelde 1]
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen nabestaanden vergoeding van schade vorderen die bestaat uit het verdriet door het overlijden van een naaste, als gevolg van een strafbaar feit. In artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gespecificeerd wie hiervoor in aanmerking komen. Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden. [benadeelde 1] is als dochter van het slachtoffer gerechtigd tot deze vergoeding, die voor wat betreft de hoogte daarvan is gevorderd conform het Besluit vergoeding affectieschade. De vordering is niet inhoudelijk betwist. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 7 juni 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan affectieschade verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Beroep op hardheidsclausule [benadeelde 2] en [benadeelde 3] vergt nader onderzoek
Indien een benadeelde partij niet onder één van de categorieën ‘naasten’ zoals opgesomd in 6:108 lid 4 sub a tot en met f valt, kan het zijn dat de benadeelde partij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als ‘naaste’ wordt aangemerkt (de zogenaamde hardheidsclausule, categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW). Daarvoor zal die benadeelde partij moeten aantonen dat sprake was van een hechte, affectieve relatie met de persoon die is overleden.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] vallen als zus en broer niet onder (een van) de in 6:108 lid 4 sub a tot en met f genoemde categorieën ‘naasten’ uit de wet. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is dan toch ruimte voor vergoeding van affectieschade op grond van genoemde categorie g, de hardheidsclausule. Dat daarvan bij [benadeelde 2] en [benadeelde 3] sprake was is door verdachte betwist.
Zonder af te doen aan de waardevolle band die de nabestaanden met hun broer hadden en hoe invoelbaar hun leed ook is, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aangevoerde omstandigheden zonder nadere onderbouwing en zo nodig bewijslevering niet kan worden vastgesteld dat een beroep op de wettelijke hardheidsclausule gerechtvaardigd is. Er kan thans niet worden vastgesteld dat de verhouding tussen de nabestaanden en hun overleden broer in de jaren voorafgaand aan zijn overlijden, sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen. Voor een (nadere) onderbouwing en bewijslevering van de door de benadeelde partijen gestelde hechte affectieve relatie is in het strafproces geen plaats omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave van de mobiele telefoon (Samsung met ibn-code [ibn-code] ) aan de rechthebbende gelasten, omdat geen sprake is van de gevallen als genoemd in de artikelen 33a of 36c, waardoor de telefoon niet voor verbeurdverklaring of onttrekking in aanmerking komt.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en de maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
 gelast de teruggave van de mobiele telefoon (Samsung met ibn-code [ibn-code] ) aan de rechthebbende;
 wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 20.000,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot affectieschade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 20.000,00 aan affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 135 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. P. Verkroost en mr. A. van Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden en A.C. Klop, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2025.
De griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek PUMA/ON5R024054, dossiernummer BVH 2024262531, gesloten op 21 oktober 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier onder vermelding van algemeen dossier (AD), beslagdossier (BD), persoonsdossier [verdachte] (PD [verdachte] ), persoonsdossier [getuige] (PD [getuige] ), forensische dossier (FD) en zaaksdossier (ZD), tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 64-66.
3.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 64-66.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, ZD p. 114-117.
5.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 123-124.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, PD [getuige] p. 41-42.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, PD [getuige] p. 77 en 79.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025.
9.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 256-257, 272 en 275.
10.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 377-381 en 388.
11.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 80-87.
12.Rechterlijke waarneming van de foto’s (proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 356-358), gedaan ter terechtzitting van 22 mei 2025.
13.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 516-517.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, PD [verdachte] , p. 34.
15.Proces-verbaal van bevindingen, ZD, p. 441-443.
16.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 539-541.
17.Proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 546.
18.Proces-verbaal van bevindingen, FD p. 165.
19.Verklaring van deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025.
20.Definitief deskundigenrapport forensische pathologie, FD p. 100-106.
21.Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 10 november 2024, p. 3 en 4.
22.Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 9 april 2025, p. 4.
23.Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 19 mei 2025, p. 5 en 6.
24.Verklaring van deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025.