ECLI:NL:RBGEL:2025:450

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
444192
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 januari 2025 een tussentijdse beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een machtiging voor plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, omdat de minderjarige professionele hulp nodig heeft en moeite heeft met een gezinssysteem. De ouders en grootouders van de minderjarige hebben verzocht om plaatsing bij de grootouders, maar de kinderrechter oordeelt dat dit momenteel niet in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft de machtiging uithuisplaatsing verlengd voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor zes maanden, en heeft het overige deel van het verzoek aangehouden om de situatie van de minderjarige te blijven volgen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er in juni 2025 opnieuw gekeken zal worden naar de situatie van de minderjarige en of de plaatsing in de behandelgroep nog nodig is. De kinderrechter heeft de GI verzocht om voor de nieuwe zitting nadere informatie te verstrekken over de voortgang van de minderjarige en de rol van de grootouders.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/444192 / ZJ RK 24-857
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 november 2024;
  • de brief van de GI van 3 december 2024;
  • het e-mailbericht van de oma (vaderszijde) van 29 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de GI:
  • de moeder;
  • de vader.
De oma vaderszijde heeft de zitting als toehoorder bijgewoond.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. De moeder heeft per e-mail laten weten dat [minderjarige] graag telefonisch zijn mening wilde geven. De kinderrechter had van de GI begrepen dat [minderjarige] dat absoluut niet wilde, maar dat bleek alleen te gaan over het gebruik van Teams. Daarom heeft de kinderrechter op 9 januari 2025 alsnog telefonisch een gesprek gevoerd met [minderjarige] . [minderjarige] heeft – kort samengevat – aangegeven dat hij een ondertoezichtstelling prima vindt maar dat hij het liefst bij zijn moeder of zijn opa en oma (vaderszijde) wil wonen. Hij wil ook het liefst terug naar zijn oude school. Als hij in [plaats] moet blijven dan blijft hij liever klussen voor de technische dienst doen dan dat hij naar een nieuwe school moet. Hij wil de uitspraak van de kinderrechter via zijn moeder horen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (op een crisisplek bij [naam accommodatie] van Pluryn in [plaats] ).
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 2 januari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 januari 2025. Bij die beschikking heeft de kinderrechter ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulp-aanbieder verlengd tot 13 januari 2025.
2.5.
In 2024 is [minderjarige] teruggeplaatst bij de moeder. Daarna is [minderjarige] met een spoedmachtiging uithuisplaatsing op 30 september 2024 weer uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (de huidige crisisplek) met ingang van 30 september 2024 tot 28 oktober 2024. Die machtiging is daarna door de kinderrechter verlengd bij beschikking van 9 oktober 2024 tot 13 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van één jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft tijdens de zitting het verzoek nader toegelicht.
De GI stelt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd omdat de ingezette hulp met betrekking tot thuisplaatsing niet het beoogde resultaat heeft gehad. [minderjarige] heeft een plek nodig waar hij een gedegen onderzoek krijgt en aansluitend een passende behandeling, uitgevoerd in een professionele setting. Er is een machtiging uithuisplaatsing nodig om deze zorg te waarborgen en de veiligheid van [minderjarige] en de rest van de gezinsleden te waarborgen. [minderjarige] zal per 1 februari 2025 worden overgeplaatst naar een behandelgroep bij [naam accommodatie] , zodat observatie en diagnostiek kan plaatsvinden. Een plaatsing in het netwerk, bij opa en oma, is nu niet aan de orde. Er is geen onderzoek gedaan naar opa en oma en Curess heeft twijfels over hun inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft en over of zij kunnen bieden wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft structuur en behandeling nodig in een professionele setting. Er is bij [minderjarige] sprake van forse problematiek. Hij heeft moeite met een gezinssysteem en laat eerst goed gedrag zien, maar later escaleert dit (visite-gedrag).

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij in kan stemmen met het verzoek over de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. [minderjarige] is erg verdrietig en snapt niet waarom hij op de crisisplek moet verblijven in [plaats] . Hij wil niet naar een behandelgroep. [minderjarige] zo te zien doet de moeder ook pijn. De moeder wil dat [minderjarige] behandeling krijgt. Met de hulpverlening van Curess is het niet gelukt. [minderjarige] heeft meer nodig. De moeder had graag gezien dat hij vanuit de thuissituatie behandeling had kunnen krijgen, maar dat is helaas niet gelukt. [minderjarige] had thuis bij de moeder moeite met de prikkels. Bij opa en oma had hij wel rust. Hij wil daar het liefst wonen. De moeder wil ook dat hij bij opa en oma gaat wonen omdat [minderjarige] nu erg verdrietig is op de groep. Hij kan nu ook niet naar school. De moeder is bang dat het misgaat als hij in [plaats] moet blijven en dat hij dan meer boos wordt en zijn hakken in het zand gaat zetten. Bij opa en oma kan ook hulpverlening worden ingezet. Het is ook nodig dat zij zich meer verdiepen in de problematiek van [minderjarige] . De moeder vraagt zich af of de GI kan kijken naar een grotere rol van opa en oma als [minderjarige] in [plaats] moet blijven.
4.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij geen verweer voert tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader is het niet eens met het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Het is het beste voor [minderjarige] als hij bij opa en oma gaat wonen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] wordt ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling. Hij is een kwetsbare jongen die al veel heeft meegemaakt. De afgelopen jaren heeft hij op meerdere plekken verbleven (gezinshuizen en behandelgroepen). De plaatsing bij de moeder thuis is helaas niet goed gegaan en na een escalatie is hij in met spoed uit huis geplaatst. De kinderrechter verwijst voor de concrete ontwikkelingsbedreigingen naar de evaluatie, gedateerd op 25 november 2024, op pagina 4 tot en met 8 (‘Zorgen en krachten’). De kinderrechter zal gelet op het voorgaande de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.
5.2.
Met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] heeft al veel verschillende verblijfplaatsen gehad. In 2022 is [minderjarige] van een gezinshuis naar een behandelgroep van SIUS gegaan. Op die groep ging het goed met [minderjarige] . Omdat die groep ging sluiten is hij in 2023 overgeplaatst naar een behandelgroep van Aveleijn ( [locatie] ). Dat verblijf is voor [minderjarige] schadelijk geweest waarna hij uiteindelijk met intensieve hulpverlening van Curess is teruggeplaatst bij de moeder. Bij de moeder thuis ging het echter niet langer goed. Zoals in de vorige beschikking is overwogen had [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder zijn emoties niet onder controle, wat heeft geleid tot (fysieke) escalaties. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij nu diagnostiek en behandeling krijgt in een professionele omgeving. Volgens de GI kan dat op de behandelgroep waar hij per 1 februari 2025 naartoe overgeplaatst zal worden. De kinderrechter snapt dat [minderjarige] graag terug wil naar zijn vertrouwde omgeving en oude school. Een plaatsing bij opa en oma, zoals de ouders en [minderjarige] willen, acht de kinderrechter op dit moment echter niet in het belang van [minderjarige] . De GI heeft aangegeven dat [minderjarige] professionele hulpverleners om hem heen nodig heeft en dat [minderjarige] moeite heeft met een gezinssysteem. Dat volgt ook uit de eerdere plaatsingen in gezinshuizen die niet goed zijn gegaan omdat zijn problematiek te complex was voor die setting. Datzelfde geldt voor de plaatsing bij de moeder. Het lijkt bij die plaatsingen eerst een tijd goed te gaan met [minderjarige] waarna de situatie uiteindelijk toch escaleert en hij terugvalt in probleemgedrag. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat nu goed wordt onderzocht wat hij nodig heeft van opvoeders en wat voor behandeling passend is. Dan kan ook worden bekeken of opa en oma hem eventueel kunnen bieden wat hij nodig heeft.
5.3.
Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . [1] In de tussentijd moet wel gekeken worden of opa en oma een grotere rol kunnen spelen in het leven van [minderjarige] , bijvoorbeeld doordat [minderjarige] daar weekenden kan logeren. De GI heeft ook aangegeven dat zij daar naar wil kijken.
5.4.
De kinderrechter acht het van belang dat in juni 2025 opnieuw gekeken wordt hoe het gaat met [minderjarige] en of de plaatsing op de groep dan nog nodig is. De kinderrechter zal de machtiging uithuisplaatsing daarom verlengen voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor zes maanden (tot 13 juli 2025). De kinderrechter zal het overige deel van het verzoek aanhouden om een vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal een nieuwe zitting plannen in de maand juni 2025 bij voorkeur bij mr. A.E. Grosscurt. Op die zitting kan besproken worden hoe de afgelopen periode is gegaan en of er duidelijkheid is over de diagnostiek en behandeling van [minderjarige] . De kinderrechter acht het ook van belang dat in de aankomende tijd wordt gekeken in hoeverre opa en oma eventueel als netwerkpleegouders aan [minderjarige] kunnen bieden wat hij nodig heeft en of zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikken om bij hem aan te sluiten. De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de nieuwe zittingsdatum de nadere informatie en stand van zaken aan de kinderrechter en de ouders te sturen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] tot 13 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 13 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing aan tot een nader te plannen zitting
in de maand juni 2025 bij voorkeur bij mr. A.E. Grosscurt;
6.5.
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting nadere informatie te sturen, zoals is overwogen in punt 5.4.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Grosscurt, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025, in aanwezigheid van mr. E.M. Beumer als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.