ECLI:NL:RBGEL:2025:4515

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
ARN 23/7810
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet en de invloed van ziekengeld op de WW-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon in het kader van de Werkloosheidswet (WW) beoordeeld. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd, waarbij het UWV het dagloon op € 149,18 had vastgesteld. Eiser was van mening dat het ziekengeld dat hij had ontvangen tijdens een eerdere WW-periode niet als loon moest worden meegerekend bij de vaststelling van het dagloon. Het UWV had echter besloten om dit ziekengeld wel mee te tellen, conform het Dagloonbesluit.

De rechtbank heeft op 18 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Eiser stelde dat het ziekengeld, dat hij had ontvangen tijdens een periode waarin hij geen dienstbetrekking had, niet als loon moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht het ziekengeld had betrokken bij de vaststelling van het dagloon, omdat dit volgens de geldende wetgeving wel degelijk als loon wordt beschouwd in de referteperiode.

De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgrond is om het ziekengeld buiten beschouwing te laten bij de berekening van het dagloon. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het vastgestelde dagloon van € 149,18 gehandhaafd blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van het dagloon, aan de hand waarvan zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) is berekend.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 8 augustus 2023 aan eiser een WW-uitkering toegekend en het dagloon waarnaar de uitkering is berekend, vastgesteld op € 149,18. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 op het bezwaar van eiser tegen deze vaststelling is het UWV bij haar besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft in reactie daarop een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft gewerkt bij de gemeente Nijmegen. Dit dienstverband is met een vaststellingsovereenkomst ingaande 2 augustus 2023 beëindigd. Het UWV heeft met het besluit van 8 augustus 2023 aan eiser een uitkering op grond van de WW toegekend. Eisers dagloon is daarbij vastgesteld op € 149,18.
2.1.
Eiser had gedurende een gedeelte van de referteperiode van de toegekende WW-uitkering recht op een (op 2 augustus 2021 aangevangen) WW-uitkering. Eiser heeft zich tijdens deze eerdere WW-uitkering ziekgemeld. Na een periode van dertien weken ziekte heeft eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) ontvangen. Het ziekengeld is beëindigd ingaande 18 januari 2023, waarna de (eerdere) WW-uitkering is herleefd. Deze (eerdere) WW-uitkering is beëindigd ingaande 1 februari 2023, de dag waarop eiser in dienst is getreden bij de gemeente Nijmegen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van het WW-dagloon van eiser door het UWV. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Het UWV heeft als referteperiode voor de aan eiser toegekende WW-uitkering gehanteerd de periode bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit). Deze periode loopt in het geval van eiser van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023. Eiser heeft op zitting afstand gedaan van de beroepsgrond dat de referteperiode ten onrechte is verkort op grond van het tweede lid van artikel 2 van het Dagloonbesluit, nadat hem was gebleken dat het UWV de referteperiode niet (met toepassing van deze bepaling) had verkort. Tussen partijen is daarom uitsluitend nog in geschil of het ziekengeld dat eiser heeft ontvangen tijdens een gedeelte van de referteperiode, ‘loon’ is in de zin van het Dagloonbesluit.
Het standpunt van eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat ziekengeld
geen‘loon’ is in de zin van het Dagloonbesluit. Daarom dient het ziekengeld, dat hij heeft ontvangen in de referteperiode van de (onderhavige) WW-uitkering, buiten beschouwing te worden gelaten bij de dagloonberekening. Dat heeft, zo meent eiser, tot gevolg dat de referteperiode voor zijn WW-uitkering alsnog wordt bekort. Zij vangt dan aan, en eindigt op, respectievelijk de eerste en de laatste dag van zijn dienstbetrekking bij de gemeente Nijmegen. Eiser heeft zelf een berekening gemaakt en komt uit op een dagloon van € 179,60. Eiser heeft zijn standpunt als volgt toegelicht. In de WW wordt voor het begrip ‘loon’ aangesloten bij de definitie in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv). In dit hoofdstuk wordt verwezen naar het loonbegrip in de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Uit artikel 11, eerste lid, onder e, van de laatstgenoemde wet volgt dat aanspraken ingevolge de ZW niet behoren tot het loon. Uit het Dagloonbesluit volgt, zo vervolgt eiser, dat alleen ziekengeld, ontvangen tijdens een dienstbetrekking, wordt gerekend tot het (dag)loon. [1] Eiser ontving daarentegen ziekengeld tijdens een (onderbreking van de) WW-uitkeringsperiode, en in die periode was er geen sprake van een dienstverband. Ook daarom dient het ziekengeld dat hij ontving in deze periode niet te worden aangemerkt als loon in de zin van het Dagloonbesluit. Ook in de ZW wordt er onderscheid gemaakt tussen ziekengeld ontvangen tijdens een dienstbetrekking en ziekengeld in een periode dat er geen een dienstbetrekking bestond. [2] Eiser betwist dat ziekengeld moet worden beschouwd als loon, omdat – zoals het UWV heeft gesteld – het in plaats van loon wordt ontvangen. Dit geldt alleen in de situatie dat het ziekengeld wordt ontvangen tijdens een dienstverband, maar eiser had destijds een WW-uitkering. Nadat eiser zich beter had gemeld, ontving hij opnieuw een WW-uitkering. Een WW-uitkering is geen loon in de zin van het Dagloonbesluit en dus komt het ziekengeld in zijn geval niet in de plaats van loon. Bovendien is op de website van de Belastingdienst te lezen dat ontvangen ziekengeld, zonder dat er een dienstbetrekking aanwezig is, niet wordt gerekend tot arbeidsinkomen, aldus eiser.
Het standpunt van het UWV
6.1.
Het UWV volgt het standpunt van eiser niet. In de referteperiode genoten ziekengeld behoort wel tot het loon in de zin van het Dagloonbesluit. Dit blijkt uit artikel 16, tweede lid, onder a van de Wfsv. In tegenstelling tot wat eiser beweert, is er geen reden om het ziekengeld dat eiser in zijn eerdere WW-periode heeft gekregen, buiten beschouwing te laten. Artikel 2, vierde lid, van het Dagloonbesluit is namelijk niet van toepassing. Conform artikel 5, zevende lid, van het Dagloonbesluit dient het door eiser genoten ziekengeld te worden verhoogd tot 100%, hetgeen in het geval van eiser ook is gedaan.
Wat vindt de rechtbank?
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het door eiser in de referteperiode ontvangen ziekengeld bij de vaststelling van het dagloon heeft betrokken. Hierna zal de rechtbank dit toelichten.
6.3.
Artikel 3 van het Dagloonbesluit regelt het loonbegrip voor de vaststelling van het WW-dagloon. Het uitgangspunt van het eerste lid van artikel 3 van het Dagloonbesluit is dat onder loon wordt verstaan: loon in de zin van artikel 16 Wfsv, genoten in de referteperiode. Geen van de daarop in het eerste lid van artikel 3 van het Dagloonbesluit gemaakte uitzonderingen doen zich in deze zaak voor. Dat betekent in dit geval dat de uitkering op grond van de WW, die eiser gedurende een gedeelte van de referteperiode heeft ontvangen, niet tot het genoten loon wordt gerekend. Die uitkering is, zoals valt te lezen in het bestreden besluit, ook niet in de vaststelling van het WW-dagloon van eisers WW-uitkering betrokken. De rechtbank merkt terzijde op dat de formulering over de berekening op dit punt verwarrend is, omdat ten onrechte gesproken wordt over een kortere referteperiode doordat de WW-uitkering niet wordt meegeteld.
6.4.
Artikel 16, eerste lid, van de Wfsv verstaat onder loon het loon en de gage overeenkomstig de Wet LB 1964. Op grond van het tweede lid van dit artikel, onder a, behoort niet tot het loon hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, met uitzondering van uitkeringen op grond van een werknemersverzekering. Ziekengeld op grond van de ZW is een uitkering op grond van een werknemersverzekering. Daaruit volgt dat het ziekengeld dat eiser heeft ontvangen in de referteperiode, wel tot het genoten loon moet worden gerekend. Deze uitkering is vervolgens onder toepassing van artikel 5, zevende lid, van het Dagloonbesluit, verhoogd van 70% naar 100%.
6.5.
Eisers verwijzing naar artikel 11, eerste lid, van de Wet LB 1964 kan hem niet baten. Hoewel in genoemd artikel aanspraken ingevolge de ZW worden uitgesloten van het loonbegrip, brengt artikel 16, tweede lid, onder a, van de Wfsv daarop (en doordat daarnaar in het Dagloonbesluit wordt verwezen) voor het loonbegrip voor de vaststelling van het WW-dagloon een correctie aan. Anders geformuleerd: het loonbegrip voor de heffing van belasting is een ander dan het loonbegrip geldend voor de vaststelling van het dagloon dat ten grondslag ligt aan een WW-uitkering. Dat volgens de website van de Belastingdienst in afwezigheid van een dienstbetrekking ontvangen ziekengeld niet wordt gerekend tot arbeidsinkomen, kan gezien wat hiervoor is overwogen evenmin tot een andere conclusie leiden.
6.6. Eisers standpunt dat het ziekengeld dat hij heeft ontvangen als onderbreking van de ontvangen WW-uitkering evenmin als die WW-uitkering betrokken mag worden bij de vaststelling van het WW-dagloon, is alleszins begrijpelijk, aangezien het ziekengeld evenals de WW-uitkering te relateren is aan de eerdere werkloosheid en niet aan de op 2 augustus 2023 ingetreden werkloosheid, waaraan eiser de toegekende WW-uitkering ontleent. Echter, deze enkele omstandigheid kan geen grond opleveren om het ziekengeld in afwijking van een dwingend geformuleerde bepaling van het Dagloonbesluit buiten de berekening te laten. Die mogelijkheid bestaat (kort gezegd) slechts bij strijdigheid van een bepaling van het Dagloonbesluit met een regel van hoger recht of met een algemeen rechtsbeginsel. In beide gevallen moet nog aan nadere voorwaarden worden voldaan vooraleer die strijdigheid leidt tot het buiten toepassing laten van de betreffende bepaling. Dat zich in eisers geval een zodanige strijdigheid voordoet, is door eiser niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken. Bij dat laatste speelt een rol dat bij het buiten toepassing laten ook altijd onder ogen moet worden gezien welke regel dan wel zal gelden.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat het dagloon van eisers WW-uitkering op € 149,18 blijft vastgesteld. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.A.J. van der Wielen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser baseert zich daarbij op artikel 1, eerste lid, onder z, artikel 3, eerste lid en artikel 6 eerste lid, van het Dagloonbesluit.
2.Eiser verwijst daarvoor naar de artikelen 14 en 15 ZW.