ECLI:NL:RBGEL:2025:4633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
AWB 23/7760
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van een Woo-verzoek met toepassing van de antimisbruikbepaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 13 juni 2025, wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) met betrekking tot de verkoop van postzegels in penitentiaire inrichtingen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had dit verzoek buiten behandeling gesteld op grond van de antimisbruikbepaling van artikel 4.6 van de Woo. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet te laat was met de toepassing van deze bepaling, maar dat de motivering voor het buiten behandeling stellen van het verzoek onvoldoende was. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet had mogen afzien van het horen van eiser in de bezwaarprocedure, wat leidt tot een schending van de hoorplicht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser alsnog gehoord kan worden. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7760

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.D.D. Loeffen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid [1]
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het buiten behandeling stellen van het verzoek van eiser op grond van de Wet open overheid (Woo) over de verkoop van postzegels in penitentiaire inrichtingen. Eiser is het niet eens met dat besluit van de staatssecretaris. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Eiser voert dat de staatssecretaris zijn Woo-verzoek ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld door de antimisbruikbepaling toe te passen die is neergelegd in artikel 4.6 van de Woo. Ook voert eiser aan dat hij in de bezwaarfase de op de zaak betrekking hebben stukken niet heeft ontvangen en dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het buiten behadeling stellen van het Woo-verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris enerzijds niet te laat toepassing heeft gegeven aan de antimisbruikbepaling (onder 5) maar anderzijds onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van misbruik als bedoeld in deze bepaling (onder 6). De staatssecretaris mocht ook niet afzien van het horen op het bezwaar van eiser (onder 7.1), maar aan de omstandigheid dat de staatssecretaris in bezwaar heeft verzuimd om de stukken naar eiser te sturen verbindt de rechtbank geen gevolgen (onder 7.2). Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij zijn beslissing van 9 augustus 2023 gebleven om het Woo-verzoek van eiser buiten behandeling te stellen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan en daarmee om vrijstelling van de betaling van griffierecht verzocht.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 gelijktijdig met een aantal andere beroepen op zitting behandeld en het onderzoek op zitting gesloten. Voor deze zaak hebben aan deze zitting deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens de staatssecretaris [persoon A] en [naam gemachtigde 1].
2.4.
De rechtbank heeft op 15 mei 2024 het onderzoek op de zitting heropend, omdat het onderzoek in de procedure niet volledig was. [2] De rechtbank heeft bepaald dat eiser in de gelegenheid moest worden gesteld alsnog griffierecht te voldoen, omdat de rechtbank het verzoek om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht heeft afgewezen.
2.5.
Eiser heeft het griffierecht voldaan, waarna hij bij brief van 10 januari 2025 aanvullende gronden heeft ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Eiser heeft een Woo-verzoek ingediend over de verkoop van postzegels in penitentiaire inrichtingen. Indien een gedetineerde post wil versturen, moet een postzegel gekocht worden binnen de penitentiaire inrichting. De prijs van postzegels is geregeld in de Postwet 2009 en daarvan mag niet worden afgeweken, aldus eiser. De prijs van een postzegel in de penitentiaire inrichting ligt hoger dan de prijs van een postzegel buiten de penitentiaire inrichting. Eiser wil op grond van de Woo openbaarmaking van alle stukken betreffende de besluitvorming en de totstandkoming daarvan die heeft geleid tot het verkopen van de postzegels in de penitentiaire inrichtingen boven de in artikel 24 van de Postwet genoemde prijs.
3.1.
De staatssecretaris heeft het verzoek van eiser met toepassing van artikel 4.6 van de Woo niet in behandeling genomen, omdat eiser met het indienen van het verzoek kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie.
Toetsingskader
4. Het besluit vindt grondslag in artikel 4.6 van de Woo. Dat is de zogenoemde antimisbruikbepaling. Deze bepaling luidt als volgt:
‘Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.’
Heeft de staatssecretaris het besluit tot toepassing van artikel 4.6 van de Woo te laat genomen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris artikel 4.6 van de Woo niet meer mocht toepassen omdat de termijn waarbinnen dit artikel mag worden toegepast was verstreken.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het staat vast dat de staatssecretaris niet binnen twee weken na ontvangst van het verzoek de beslissing heeft genomen om het verzoek op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling te stellen. Daarmee verviel echter niet de mogelijkheid om dit artikel toe te passen. Die mogelijkheid vervalt pas als de beslissing niet wordt genomen onverwijld nadat was gebleken dat sprake was van een oneigenlijk verzoek. De staatssecretaris heeft in dit geval een onderzoek ingesteld met het doel om vast te stellen of eiser kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Omdat pas na het afsluiten van dat onderzoek volgens de staatssecretaris was gebleken dat sprake was van een oneigenlijk verzoek en daarop de beslissing is genomen valt deze binnen de reikwijdte van artikel 4.6 van de Woo en is dus niet te laat genomen.
Heeft de staatssecretaris het Woo-verzoek van eiser terecht op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling gesteld?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn Woo-verzoek ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld door de antimisbruikbepaling toe te passen die is neergelegd in artikel 4.6 van de Woo. Artikel 4.6 van de Woo biedt geen grondslag voor het buiten behandeling laten van toekomstige verzoeken. Het bestreden besluit is onvoldoende onderbouwd. De omvang van het aantal Woo-verzoeken kan niet als enige onderbouwing voor toepassing van de antimisbruikbepaling dienen. Er zijn geen overwegingen besteed aan de inhoud van het verzoek. Het staat eiser vrij informatieverzoeken in te dienen over uiteenlopende onderwerpen. Eiser wijst in de aanvullende gronden van 10 januari 2025 op een aantal uitspraken waarbij vergelijkbare bestreden besluiten in beroep zijn vernietigd.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eisers verzoek buiten behandeling moet worden gesteld op grond van artikel 4.6 van de Woo. De reden hiervoor is dat het verzoek van eiser aangemerkt is als een oneigenlijk verzoek. Eiser laat al lange tijd een gedragspatroon zien waarbij hij zowel de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als andere bestuursorganen overspoelt met verzoeken en klachten en over nagenoeg alles de juridische strijd aangaat. Alleen al in het kader van de Woo heeft eiser in de periode van oktober 2020 tot en met juni 2023 31 verzoeken ingediend bij de DJI. Gelet op de inhoud van de verzoeken kan er op een eenvoudigere wijze dan via een Woo-verzoek informatie worden verkregen door hierover in gesprek te gaan met het personeel van de inrichting. Het gedrag van eiser heeft een patroon aangenomen op grond waarvan het aannemelijk is dat eiser met het indienen van Woo-verzoeken een ander doel beoogd dan het verkrijgen van overheidsinformatie.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Het is aan het bestuursorgaan dat toepassing wil geven aan de antimisbruikbepaling om aannemelijk moet maken dat daadwerkelijk sprake is van misbruik.
6.2.1.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht oplevert. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal keren dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
https://pi.rechtspraak.minjus.nl/ - _f33a2b16-eb4a-4277-9c35-dd8b2b01ee64 [3]
6.2.2.
Het is niet uitgesloten dat het aanhangig zijn van andere zaken relevant kán zijn voor het kunnen toepassen van de antimisbruikbepaling, bijvoorbeeld als daaruit een patroon zou blijken van het doen van Woo-verzoeken om vervolgens (rauwelijkse) ingebrekestellingen te verzenden en beroepen in te dienen die zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [4]
6.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van misbruik als bedoeld in artikel 4.6 van de Woo. De stukken en dat wat op de zitting is besproken bieden onvoldoende steun voor de conclusie dat eiser in dit geval een overmatig beroep heeft gedaan op door de overheid geboden faciliteiten. In het besluit van 9 augustus 2023 en het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zijn besluit onderbouwd met de stelling dat eiser een groot aantal Woo-verzoeken bij hem heeft ingediend maar dat er andere manieren zijn om die informatie te verkrijgen. In het dossier is een lijst gevoegd waarop de 31 door eiser ingediende Woo-verzoeken zijn vermeld. De eerste 29 verzoeken zijn ingediend in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 9 juli 2022. Ongeveer acht maanden later volgt het dertigste Woo-verzoek en drie maanden daarna het Woo-verzoek waarover dit beroep gaat, oftewel Woo-verzoek nummer 31. Gelet op de langere tijd die verstreken is tussen verzoek 29 en het huidige verzoek (nummer 31) kan op het moment van het indienen van het huidige verzoek in redelijkheid niet worden gezegd dat (nog steeds) sprake is van een gedragspatroon van eiser op grond waarvan het aannemelijk is dat eiser met het indienen van zijn Woo-verzoek een ander doel beoogd dan het verkrijgen van overheidsinformatie. Het is voorstelbaar dat op basis van het verleden op enig moment wellicht wel sprake was van misbruik van recht. Op het moment van het Woo-verzoek waarover dit beroep gaat, ligt dat mede door het tijdsverloop tussen het huidige verzoek en de eerdere verzoeken anders. Daar komt bij dat het verzoek waar dit beroep over gaat betrekking had op de eigen leefomgeving van eiser en dat het indienen daarvan daarom niet onredelijk is. Datzelfde geldt voor het voorlaatste verzoek.
6.2.4.
Gelet op omstandigheden die zien op de verandering in het gedragspatroon van eiser heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat artikel 4.6 van de Woo in dit geval tegengeworpen kan worden. De lijst met Woo-verzoeken bij andere bestuursorganen die de staatssecretaris afleidt uit de controle van de post van eiser, maakt dat niet anders. Het gaat om zeventien Woo-verzoeken bij diverse gemeentes door het hele land, maar uit die lijst is niet af te leiden op welk moment deze verzoeken door eiser zijn ingediend. Daarmee heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat deze lijst relevant kan zijn voor de stelling dat eiser op het moment van het indienen van het Woo-verzoek waarover deze zaak gaat een gedragspatroon laat zien dat aanleiding geeft voor het kunnen toepassen van de antimisbruikbepaling. Ook de lijst met de beklagzaken kan daarvoor niet dienen, omdat beklagzaken een andere juridische grondslag kennen dan een Woo-verzoek. De beoordeling van het bestreden besluit door de rechtbank gebeurt in beginsel naar de stand van zaken op het moment van het bestreden besluit.. Dit betekent dat het gedragspatroon van eiser na het nemen van het bestreden besluit niet kan worden betrokken in deze beoordeling. Gelet op het samenstel van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval sprake is van misbruik als bedoeld in artikel 4.6 van de Woo.
Mocht de staatssecretaris afzien van het horen van eiser?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet had mogen afzien van het horen van eiser naar aanleiding van zijn bezwaar en dus de hoorplicht heeft geschonden.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Een belanghebbende moet op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Daarom mag niet lichtvaardig van het horen worden afgezien. De staatssecretaris acht het bezwaar kennelijk ongegrond. Dat volgt de rechtbank niet. Zoals onder 6 is overwogen slaagt de beroepsgrond over de toepassing van de antimisbruikbepaling. Er kan dan geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. De staatssecretaris had dus niet van horen mogen afzien. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. De staatssecretaris zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen en daarbij kan de staatssecretaris eiser alsnog horen als daarvoor aanleiding is.
7.2.
Eiser voert aan dat hij in het bezwaarschrift heeft verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat hij deze in de bezwaarprocedure niet van de staatssecretaris heeft ontvangen. Omdat eiser op de zitting heeft verklaard dat deze stukken in de beroepsprocedure alsnog aan hem zijn verstrekt, behoeft deze grond geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat het deze zaak tot nu toe alleen ging over het buiten behandeling stellen van het verzoek. De staatssecretaris kan ervoor kiezen het verzoek alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen. Als de staatssecretaris in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar blijft bij het besluit om het Woo-verzoek buiten behandeling te laten, moet de staatssecretaris dat beter motiveren. Bij de voorbereiding van dat nieuwe besluit kan de staatssecretaris eiser alsnog horen als daarvoor aanleiding is.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor zes weken na verzending van deze uitspraak.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 oktober 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het bestreden besluit is genomen door de minister voor Rechtsbescherming als bevoegd bewindspersoon voor de Dienst Justitiële Inrichtingen. Sinds de vorming van het huidige kabinet valt de Dienst Justitie Inrichtingen onder de staatssecretaris. Beide bestuursorganen worden in deze uitspraak aangeduid als de staatssecretaris.
2.Heropeningsbeslissing van deze rechtbank van 15 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3108.
3.ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2403.
4.Vergelijk ook Rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4602.