ECLI:NL:RBGEL:2025:4654

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11551923 / 25-1356
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en btw doorbelasting bij leasing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN-AMRO Asset Based Finance N.V. en een gedaagde partij, die een huurkoopovereenkomst had gesloten met LFH Lease B.V. voor een DAF vrachtwagen. De gedaagde had een aanzienlijke betalingsachterstand opgebouwd en had de DAF niet ingeleverd na beëindiging van de overeenkomst door ABN-AMRO. De procedure omvatte een vordering tot afgifte van de DAF en betaling van achterstallige leasetermijnen. De kantonrechter oordeelde dat de huurkoopovereenkomst op juiste gronden was ontbonden en dat de gedaagde verplicht was de DAF af te geven. Tevens werd geoordeeld dat de btw door ABN-AMRO correct was berekend en doorbelast aan de gedaagde. De kantonrechter heeft de vorderingen van ABN-AMRO toegewezen, inclusief de betaling van achterstallige leasetermijnen en de kosten van buitengerechtelijke incasso. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ABN-AMRO werden begroot op € 3.349,73. De uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van contractovername en de verplichtingen van de gedaagde onder de leaseovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11551923 \ CV EXPL 25-1356
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
ABN-AMRO ASSET BASED FINANCE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: ABN-AMRO,
gemachtigde: mr. J. Jonk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 7
- de conclusie van antwoord met producties
- de aanvullende producties 8 t/m 10 namens ABN-AMRO
- bewijsstukken van 7 maart 2025 van [gedaagde]
- het aanvullende verweer van 10 maart 2025 – spreekbrief en verschillende producties van [gedaagde] .
1.2.
Door de kantonrechter is bepaald dat deze zaak rolgevoegd zal worden behandeld met de zaak tussen LFH LEASE B.V. (hierna: LFH) – [gedaagde] , met zaaknummer 11596275 \ CV EXPL 25-2138 (hierna: LFH-zaak).
1.3.
De mondelinge behandeling in deze zaak en de LFH-zaak heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald, welke vonnis gelijktijdig wordt uitgesproken met het vonnis in de LFH-zaak.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 21 oktober 2022 een huurkoopovereenkomst gesloten met LFH ter zake een DAF vrachtwagen met kenteken [nummer] (hierna: de DAF).
2.2.
De looptijd van de overeenkomst is 41 maanden. De maandelijkse leasetermijn bedroeg bij aanvang van de huurkoopovereenkomst € 1.552,00 exclusief btw. De totale leasetermijn (looptijd x leasetarief per maand) bedraagt € 63.632,00 exclusief btw.
2.3.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden Financiële Lease versie 2017-01-FL van toepassing verklaard (hierna: algemene voorwaarden).
2.4.
Uit de algemene voorwaarden volgt, voor zover van belang, dat:
“Artikel 12 Vervroegde opeisbaarheid
1. In de navolgende gevallen zal LFH Lease het recht hebben de leaseovereenkomst terstond zonder rechtelijke tussenkomst te beëindigen onverminderd haar recht juiste nakoming van de Lessee te vorderen:
a. indien de Lessee, na in gebreke te zijn gesteld, in gebreke blijft ter zake van de betaling van enig door hem aan LFH Lease verschuldigd bedrag;
(,,,)
Ingeval van beëindiging op één of meer van de hiervoor onder a. tot en met j. genoemde gronden, zal de Lessee aan LFH Lease een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare schadevergoeding verschuldigd zijn, gelijk aan het totaal van de reeds vervallen doch niet betaalde leasetermijnen en de leasetermijnen van het resterende aantal maanden dat de leaseovereenkomst bij normale expiratie zou hebben voortgeduurd, een en ander vermeerderd met kosten, rente en vergoedingen. LFH Lease heeft het recht eventuele meerdere schade op de Lessee te verhalen.
Artikel 14 Tussentijdse beëindiging
Indien op enig moment gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst tussen de Lessee en LFH Lease overleg plaatsvindt over tussentijdse beëindiging of wijziging van de leaseovereenkomst, zal daarbij als uitgangspunt gelden de verplichting van de Lessee om aan LFH Lease de leasetermijnen van het resterende gedeelte van de leaseperiode te voldoen.
Artikel 18 Contractovername
1. De Lessee is niet gerechtigd zijn ingevolge een leaseovereenkomst bestaande rechtsverhouding dan wel uit de uit de leaseovereenkomst voortvloeiende rechten – al dan niet bij voorbaat – aan derden over te dragen of ten gunste van derden te bezwaren zonder voorafgaande toestemming van LFH Lease
2. LFH Lease is gerechtigd zijn ingevolge een leaseovereenkomst bestaande rechtsverhouding met de Lessee, de uit de leaseovereenkomst voortvloeiende rechten en/of het gehuurde, al dan niet bij voorbaat, aan derden over te dragen of ten gunste van derden te bezwaren. Door ondertekening van de leaseovereenkomst stemt de Lessee bij voorbaat in met een dergelijke overdracht, respectievelijk bezwaring en verklaart hij de daaruit voortvloeiende rechten van de verkrijger onvoorwaardelijk te zullen respecteren.”
2.5.
ABN-AMRO heeft de financiële leaseovereenkomst ter zake de DAF alsmede alle daaraan verbonden rechten, overgenomen van LFH. [gedaagde] is op 25 januari 2024 schriftelijk op de hoogte gesteld van de contractovername.
2.6.
[gedaagde] heeft in de periode augustus 2023 t/m februari 2024 een betalingsachterstand laten ontstaan van € 13.145,44. VD&P, de (incasso)gemachtigde van ABN-AMRO, heeft herhaaldelijk aan [gedaagde] verzocht om de ontstane achterstand in te lopen. [gedaagde] heeft dit nagelaten.
2.7.
VD&P heeft de overeenkomst op 25 januari 2024 namens ABN-AMRO beëindigd.
2.8.
[gedaagde] heeft ondanks verzoek daartoe de DAF niet ingeleverd.

3.Het geschil

3.1.
ABN-AMRO vordert - samengevat – bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rechtsvordering (Rv):
de veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van de DAF aan ABN-AMRO op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat hij met de afgifte in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ABN-AMRO van een bedrag van € 1.040,60 indien ABN-AMRO tot inname van de DAF moet overgaan;
de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van het incident.
3.2.
ABN-AMRO vordert – samengevat – in de hoofdzaak:
een verklaring voor recht dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de DAF is beëindigd;
de veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van de DAF aan ABN-AMRO binnen 72 uur op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 met een maximum van € 50.000,00.
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan ABN-AMRO van een bedrag van € 54.578,03 (achterstallige en resterende leasetermijnen ex btw + rente minus betalingen), vermeerderd met de contractuele rente (zijnde 1,5% per maand) over een bedrag van € 51.945,44, vanaf 31 januari 2025 met dien verstande dat indien de DAF is ingeleverd en vervolgens verkocht door ABN-AMRO, dit bedrag in mindering wordt gebracht op de openstaande vordering;
e veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 8.148,00 aan btw indien [gedaagde] de DAF wil overnemen en eigenaar van de DAF wil worden;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 423,50 aan koopopties indien [gedaagde] de DAF wil overnemen en eigenaar van de DAF wil worden;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.791,82 althans subsidiair een bedrag van € 1.294,45 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.040,60 indien ABN-AMRO tot inname van het object moet overgaan;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het bedrag van € 217,80, indien ABN-AMRO tot aangifte bij de politie moet overgaan;
de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
4.1.
[gedaagde] heeft een huurkoopovereenkomst gesloten met LFH voor het leasen van een DAF. ABN-AMRO heeft de huurkoopovereenkomst overgenomen van LFH. [gedaagde] heeft een aanzienlijke betalingsachterstand laten ontstaan waarna ABN-AMRO de huurkoopovereenkomst heeft beëindigd. [gedaagde] heeft ondanks verzoek daartoe de DAF niet ingeleverd. ABN-AMRO vordert nu betaling van de achterstallige en resterende leasetermijnen en afgifte van de DAF. De kantonrechter zal deze vorderingen toewijzen en hieronder uitleggen waarom.
In het incident
Afwijzing voorlopige voorzieningen
4.2.
De kantonrechter overweegt dat hij direct een beslissing in de hoofdzaak kan geven, zodat ABN-AMRO geen belang meer heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.3.
ABN-AMRO wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.
In de hoofdzaak
Er is sprake van contractsoverneming door ABN-AMRO
4.4.
[gedaagde] heeft primair aangevoerd ABN-AMRO niet gerechtigd deze procedure jegens hem aanhangig te maken. Hij voert aan dat hij de huurkoopovereenkomst heeft gesloten met LFH en niet heeft ingestemd met de overname door ABN-AMRO. ABN-AMRO betwist dit en wijst op artikel 18 lid 2 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:159 BW kan een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. De kantonrechter is van oordeel dat uit artikel 18 lid 2 van de algemene voorwaarden volgt dat de vereiste medewerking reeds bij voorbaat is gegeven. Immers in dit artikel staat dat LFH gerechtigd is de uit de leaseovereenkomst voortvloeiende rechten aan derden over te dragen en dat [gedaagde] door ondertekening van deze overeenkomst hiermee bij voorbaat instemt. Dit maakt dat ABN-AMRO gerechtigd is om [gedaagde] in deze procedure te betrekken.
De btw is op de juiste wijze berekend
4.5.
[gedaagde] stelt dat hij te veel btw heeft voldaan, omdat ABN-AMRO de btw niet op de juiste wijze heeft berekend. De centrale vraag die ter beantwoording voorligt is of ABN-AMRO de btw op een onjuiste manier heeft berekend waardoor [gedaagde] schade heeft geleden. Volgens [gedaagde] hebben partijen een financial lease overeenkomst voor de levering van een goed gesloten en mag er daarom geen btw worden berekend over de te betalen rente. ABN-AMRO betwist dat sprake is van een levering van een goed. Volgens ABN-AMRO gaat het weliswaar om een financiële leaseovereenkomst, maar deze is te beschouwen als een dienstverlening. De kantonrechter overweegt ter inleiding als volgt. De wijze waarop de btw doorbelasting in geval van lease moet worden uitgevoerd is geregeld in de Wet op de omzetbelasting 1968. De daarin opgenomen regels zijn weer gebaseerd op de bepaling in btw-richtlijn. [1] De wijze waarop de relevante wettelijke bepaling moeten worden uitgelegd en in de praktijk moeten worden toegepast is uitgewerkt in het Besluit heffing omzetbelasting bij leasing (hierna: het besluit). [2]
4.6.
Voor het bepalen van de wijze waarop de btw moet worden doorbelast ingeval van lease is relevant of de leasing kwalificeert als de levering van een goed of het verrichten van een dienst. Het onderscheid tussen levering en dienst is, zo volgt uit het besluit, van belang voor de facturering, het tijdstip waarop de omzetbelasting is verschuldigd, de maatstaf van heffing, de toepassing van een vrijstelling en de belastbaarheid van de leaseprestatie in Nederland. De kantonrechter overweegt dat in artikel 3.2.1. van het besluit is bepaald dat sprake is van een financiële leaseovereenkomst van een goed indien er aan een vijftal voorwaarden wordt voldaan. De kantonrechter is, met ABN-AMRO, van oordeel dat de tussen partijen gesloten financiële leaseovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarde in artikel 3.2.1. onder d van het besluit. Die voorwaarde houdt namelijk in dat de lessee het recht heeft op elk door hem gewenst moment de juridische eigendom van het goed te verkrijgen door de resterende leasetermijnen (exclusief het rentebestanddeel) ineens af te lossen door de overeengekomen optieprijs ineens te voldoen. Uit artikel 11 en 14 van de algemene voorwaarden volgt namelijk dat [gedaagde] pas na betaling van alle leasetermijnen (inclusief het rentebestanddeel) én betaling van de koopoptie, de eigendom van het goed kan verkrijgen. Gelet op artikel 3.3 van het besluit betekent dit geen sprake is van een levering van een goed, en dus sprake is van een (doorlopende) dienst. Uit artikel 3.4.2. van het besluit blijkt vervolgens dat indien de leasing is te beschouwen als een dienst de lessor, in dit geval dus [gedaagde] , per leasetermijn inclusief het rentebestanddeel de omzetbelasting moet voldoen. Op die wijze heeft ABN-AMRO de facturering uitgevoerd. In hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd ziet de kantonrechter geen aanleiding om te concluderen dat de regeling in het Besluit strijdig is met de bepalingen uit de btw-richtlijn en de wet op de omzetbelasting 1968.
4.7.
Concluderend is de kantonrechter dan ook van oordeel dat ABN-AMRO op de juiste wijze de btw heeft berekend en doorbelast aan [gedaagde] .
Ontbinding van de overeenkomst en afgifte van de DAF
4.8.
[gedaagde] erkent dat hij niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Aangezien geen sprake is van een onjuiste wijze van btw-doorbelasting, bestond er voor [gedaagde] geen enkele aanleiding om niet te betalen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Iedere tekortkoming in de nakoming van deze verbintenis levert op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW in beginsel een grond voor ontbinding op, tenzij deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de overeenkomst door ABN-AMRO op 25 januari 2024, op de juiste gronden is ontbonden. De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar, evenals de door ABN-AMRO gevorderde afgifte van de DAF. Met de ontbinding is namelijk de verplichting voor [gedaagde] ontstaan om de DAF te retourneren. De gevorderde en overigens niet weersproken dwangsommen zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum is bepaald.
4.9.
Op grond van de huurkoopovereenkomst is [gedaagde] gehouden de achterstallige leasetermijnen tot aan het moment van ontbinding van de overeenkomst te betalen, alsmede een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het totaal van de leasetermijnen die hij bij het in stand blijven van de overeenkomst gehouden zou zijn geweest te voldoen. Het door ABN-AMRO gevorderde totaalbedrag van € 54.578,03 zal dan ook worden toegewezen. Laatstgenoemd bedrag is namelijk door [gedaagde] , met uitzondering van het btw-vraagstuk, niet betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verder nog verklaard dat de gevorderde bedragen mogelijk wel kloppen als de btw op de juiste wijze is doorbelast.
Rente
4.10.
ABN-AMRO vordert de contractuele rente van 1,5% per maand over de totale hoofdsom. Die vordering is echter alleen toewijsbaar over de betalingsachterstand tot de datum van ontbinding. Blijkens het betalingsoverzicht van ABN-AMRO had [gedaagde] op het moment van ontbinding een betalingsachterstand van € 13.145,44. De contractuele rente wordt toegewezen vanaf de verschillende vervaldata van de facturen tot de datum van ontbinding.
4.11.
Aangezien de overeenkomst (en daarmee ook de algemene voorwaarden) is ontbonden, kan ABN-AMRO geen aanspraak maken op de contractuele rente over de leasetermijnen na ontbinding. Evenmin is toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente mogelijk. Het bedrag aan leasetermijnen na ontbinding is namelijk een schadevergoeding. Gelet hierop zal de kantonrechter over het bedrag van € 38.800 de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) toewijzen vanaf de ontbindingsdatum (artikel 6:83 sub b BW).
De buitengerechtelijke incassokosten
4.12.
ABN-AMRO maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van 15% van de hoofdsom op grond van de algemene voorwaarden.
4.13.
Artikel 242 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stelt de rechter in staat bedongen buitengerechtelijke (incasso)kosten ambtshalve te matigen tot het bedrag van een redelijke schadeloosstelling. De kantonrechter ziet aanleiding om de vergoeding te matigen en motiveert dit als volgt.
4.14.
ABN-AMRO voert aan dat haar werkelijke kosten hoger zijn dan het toepasselijke forfaitaire tarief, omdat zij veel gesprekken heeft gevoerd met [gedaagde] om tot een regeling te komen. Ook is een medewerker gaan kijken of de DAF bij de onderneming van [gedaagde] stond geparkeerd. De kantonrechter is van oordeel dat de omvang van deze werkzaamheden de toewijzing van de gevorderde vergoeding van € 7.791,82 niet rechtvaardigen. Gelet op de vastgestelde hoofdsom zal het subsidiair gevorderde bedrag van € 1.294,45 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, met dien verstande dat de hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen indien en voor zover [gedaagde] deze kosten niet binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis zal hebben voldaan.
De proceskosten
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ABN-AMRO worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
123,73
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.349,73
Kosten voor inname van de auto en aangifte bij de politie
4.16.
De door ABN-AMRO gevorderde kosten voor het innemen van de DAF ter hoogte van € 1.040,60 alsmede de kosten voor het doen van aangifte bij de politie ter hoogte van
€ 217,80 zijn op voorhand niet toewijsbaar nu deze kosten nog niet zijn gemaakt en evenmin vaststaat dat deze tot dit bedrag gemaakt gaan worden.
Kosten voor de koop van de DAF
4.17.
Nu [gedaagde] niet heeft aangegeven eigenaar van de DAF te willen worden, zullen de vorderingen tot betaling van € 8.148,00 aan btw en betaling van € 423,50 aan koopopties worden afgewezen. ABN-AMRO vorderde die bedragen onder de voorwaarden dat [gedaagde] de eigendom van de DAF wenst te verkrijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt ABN-AMRO in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil,
In de hoofdzaak
5.3.
verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de DAF is beëindigd,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de DAF aan ABN-AMRO binnen 72 uur na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij met de afgifte in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN-AMRO te betalen een bedrag van € 54.578,03, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1,5% per maand over een bedrag van € 13.145,44, vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van volledige betaling en de wettelijke rente over een bedrag van € 38.800,00 met ingang van 31 januari 2025, tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien de DAF wordt ingeleverd en vervolgens door ABN-AMRO wordt verkocht, de verkoopprijs hierop in mindering wordt gebracht,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN-AMRO te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.139,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.349,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.
61389 / 51588

Voetnoten

1.Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEG L347/1, d.d. 11 december 2006.
2.Besluit heffing omzetbelasting bij leasing van 28 juni 2023, nr. 2023-144130, Stcrt. 2023, 17200, zoals gewijzigd bij besluit van 16 juli 2024, nr. 2024-192658, Stcrt. 2024, 24201.