ECLI:NL:RBGEL:2025:4703

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11373377
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van opdracht en verweer op grond van verrekening

In deze zaak vordert eiser, een schipper, betaling van een bedrag van € 3.541,32 van gedaagde, die hem inhuurde op basis van een overeenkomst van opdracht. Eiser stelt dat gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van een factuur van € 3.105,82, en vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser tekort is geschoten in zijn verplichtingen, en vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 3.643,46 wegens schade die zij zou hebben geleden door het handelen van eiser. De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en de vorderingen in reconventie afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat eiser tekort is geschoten in zijn verplichtingen, en dat de schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten worden toegewezen aan eiser, die in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11373377 \ CV EXPL 24-8518
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J. Meijer,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: TVM rechtshulp B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil in conventie

2.1.
[eiser] vordert in conventie – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 3.541,32, bestaande uit € 3.105,82 aan hoofdsom en € 435,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.105,82 vanaf 5 juli 2024, danwel 19 september 2024, danwel de datum van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 435,50 indien [gedaagde] dit bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis voldoet, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
2.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht bestaat op grond waarvan hij in opdracht van [gedaagde] diverse werkzaamheden als schipper heeft verricht. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in haar betalingsverplichting uit hoofde van deze overeenkomst van opdracht door een bedrag van € 3.105,82 onbetaald te laten. Nu de betalingstermijn is verstreken, is [gedaagde] in verzuim en daarom wettelijke (handels)rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk in reconventie, namelijk in het geval de kantonrechter het beroep op verrekening in conventie afwijst, – samengevat – [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 3.643,46, bestaande uit € 3.198,60 aan hoofdsom, € 444,86 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.198,60 vanaf 11 september 2024 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat zij schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [eiser] . [eiser] zou op enig moment, na onenigheid met een matroos, het schip hebben verlaten. Hij zou daarbij verkeerd hebben aangemeerd en het schip niet schoon hebben achtergelaten. De schade is als volgt opgebouwd:
probleem oplossen in Eefde € 420,00
km Groesbeek-Eefde-Groesbeek € 34,50
kosten verkeerd afmeren € 250,00
schoonmaakkosten € 801,80
stilliggen schip voor schoonmaak
€ 1.692,30
Totaal € 3.198,60 (exclusief btw)
3.3.
[eiser] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht als schipper op grond van een overeenkomst van opdracht. De voor deze werkzaamheden verzonden factuur van € 3.105,82 is onbetaald gebleven. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag niet betwist. Het door [gedaagde] gevoerde verweer van verrekening houdt in feite een erkenning van het bestaan van een schuld jegens [eiser] in, aangezien het bestaan van die schuld een voorwaarde is om tot verrekening over te gaan. De vordering in conventie zal dan ook worden toegewezen, behoudens voor zover het beroep op verrekening slaagt. Hetgeen ten grondslag is gelegd aan het verrekeningsverweer is gelijk aan de grondslag van de voorwaardelijke eis in reconventie.
4.3.
Ter onderbouwing van het beroep op verrekening en de vordering in reconventie heeft [gedaagde] gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [eiser] . [eiser] zou op enig moment, na onenigheid met een matroos, het schip hebben verlaten. Hij zou daarbij verkeerd hebben aangemeerd en het schip niet schoon hebben achtergelaten. [gedaagde] noemt daarbij geen rechtsgrond op grond waarvan de schade op [eiser] kan worden verhaald. Gezien de door [gedaagde] ingenomen stelling, zal de kantonrechter de schadevorderingen beoordelen aan hand van de verplichting van [eiser] om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW).
4.4.
De werkzaamheden met betrekking tot het oplossen van een probleem tussen [eiser] en een matroos (schadeposten a en b) zijn werkzaamheden die behoren tot het takenpakket van een opdrachtgever en vallen niet onder de reikwijdte van artikel 7:401 BW. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat [eiser] de directe oorzaak was van het probleem met de matroos. De schadeposten a en b dienen dan ook voor rekening van [gedaagde] te blijven. De vordering tot betaling van deze schadeposten wordt om die reden afgewezen.
4.5.
De kosten voor het verkeerd afmeren (schadepost c) worden eveneens afgewezen. De e-mail van [bedrijf 1] , de eigenaar van het schip waaraan verkeerd was afgemeerd, stelt [gedaagde] weliswaar aansprakelijk en noemt dat het
“alleszins redelijk (zou) zijn hiervoor een vergoeding te ontvangen ter waarde van 250euro”, maar dit wordt verder niet onderbouwd. [gedaagde] heeft bovendien nagelaten concreet te stellen welke foutieve handeling [eiser] heeft gemaakt en welke concrete (contractuele) norm hij daarmee zou hebben geschonden. Niet is gesteld immers dat met het afmeren het schip door [eiser] een maritieme regel is geschonden, dan wel dat hij met het afmeren niet zou hebben gehandeld als een goed opdrachtnemer.
4.6.
De schoonmaakkosten en de kosten van het stilliggen van het schip (schadepost d en e) komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Op de door [gedaagde] overgelegde foto’s is, zonder nadere toelichting, niet meer te zien dan een kookplaat met wat “kruimels”, een bank met wat “witte streepjes”, een besturingspaneel waarop een volle asbak staat, een raam met vingerafdrukken, wat spullen op een bank, een magnetron met etensresten en een wasruimte met enkele gebruikelijke was- en schoonmaakmiddelen. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat [eiser] (contractueel) verplicht was ervoor zorg te dragen dat het schip te allen tijde schoon zou moeten zijn. Uit de stellingen van partijen komt verder naar voren dat [eiser] tezamen met tenminste één matroos op het schip verbleef. Dat [eiser] de aanwezige ‘vervuiling’ zou hebben veroorzaakt is door [gedaagde] niet gesteld. Een juridische grondslag voor toewijzing van de gevorderde korst ontbreekt. Met [eiser] is de kantonrechter bovendien van oordeel dat dit de benoemde ‘vervuiling’ geen schoonmaakkosten van € 801,80 en stilliggeld van € 1.692,30 rechtvaardigen.
4.7.
Gelet op het voorgaande passeert de kantonrechter het verrekeningsverweer van [gedaagde] . In conventie zal daarom een bedrag van € 3.105,82 worden toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen vanaf
19 september 2024 (de eerstgenoemde dag na de vervaldatum van de factuur, zijnde
4 augustus 2024) tot de dag van volledige betaling.
4.8.
[eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat door hem buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is lager dan de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn. Dit lagere bedrag van € 435,50 wordt daarom toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
4.9.
Aangezien de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke vordering in reconventie is ingesteld is vervuld, zal de kantonrechter deze vordering beoordelen. Aangezien [gedaagde] aan haar vordering in reconventie hetzelfde ten grondslag heeft gelegd als aan haar verrekeningsverweer, zal de kantonrechte de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afwijzen.
4.10.
[gedaagde] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
238,00
(1 punt × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
717,37
4.11.
De proceskosten van [eiser] worden in reconventie begroot op:
- salaris gemachtigde
238,00
(2 punten × factor 0,5 × € 238,00)
Totaal
238,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 3.541,32, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over € 3.105,82 met ingang van 19 september 2024 tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over € 435,50, indien [gedaagde] laatstgenoemd bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan, vanaf de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 717,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 238,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
44356 \ 51588