Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiseres in conv 1] ,
[eiseres in conv 2],
1.[gedaagde in conv 1] ,
[gedaagde in conv 2],
1.[gedaagde in conv 1] ,
[gedaagde in conv 2],
1.De procedures
- het tussenvonnis van 11 september 2024
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 december 2024.
2.De feiten
KETTINGBEDING HAGEN EN PARKEREN
BIJZONDERE BEPALINGEN/KETTINGBEDING1. De koper is verplicht om op de erfgrenzen uitsluitend een “groene” erfafscheiding te plaatsen. Houten schuttingen en dergelijke zijn niet toegestaan.”
[partij 2] heeft in reactie daarop onder meer betwist dat het middenterrein niet deugdelijk is aangelegd en erop gewezen dat het middenterrein niet bedoeld is voor de afwatering van de daaraan grenzende percelen.
Uit onze bevindingen blijkt dat het gehele binnenterrein minimaal 10 tot 15 centimeter hoger ligt als deze zou liggen indien het juiste nulpunt en daarmee het juiste afschot was gerealiseerd.
en er geen oprit met voldoende afschot gecreëerde kan worden is wateroverlast zeker niet uit te sluiten.
“
Het perceel voor de woning van partij 1 is niet bebouwd, hierdoor is over dit terrein geen
) hoger gelegen als dat van partij 1 achten wij het, rekening houdend met de voornamelijk onverharde uitvoering hiervan, onwaarschijnlijk dat dit tot wateroverlast zal leiden. Wij merken op dat hierbij wel de oprit van partij 2, welke zoals in punt C aansluit op het ten opzichte van het perceel van partij 1, dan ook verlaagd moet worden.
en wel op een deugdelijke wijze.”
[bedrijf 5] concludeert: ”
Gelet op de hoogtes van het middenterrein, het feit dat de wederpartij hun hemelwater op eigen terrein moeten afvoeren en de hoogtes van de woning/drempel voordeur, achten wij niet aannemelijk dat er sprake is van (onrechtmatig) wateroverlast vanaf het middenterrein richting de wederpartij.”
Volgens [bedrijf 5] is het niet noodzakelijk om de bestrating van het middenterrein aan te passen.
het volstrekt onlogisch en ongebruikelijk is om een oprit of tuinpad met zijdelingsafschot aan te leggen”.
“In het dwarsprofiel van straatwerk moet een dwarshelling (afschot) aanwezig zijn van: a. Voor straatstenen: ten minste 2% [..] en ten hoogste 4% […]”.
3.Het geschil in de hoofdzaak
in conventie
Uit het rapport van [bedrijf 4] blijkt dat het middenterrein te hoog ligt en dat de afwatering ondeugdelijk is. [partij 2] is de overeenkomst dus niet deugdelijk nagekomen.
hemelwater te infiltreren op zijn eigen terrein. [partij 1] voert echter in strijd
houten schutting geplaatst. Op het overige gedeelte van de erfgrens aan de
achterzijde van haar perceel (tussen het perceel van [partij 1] en grond van de
gemeente) heeft [partij 1] een ijzeren hekwerk geplaatst, waar klimplanten tegen
aan zouden moeten groeien. De houten schutting en het ijzeren hekwerk voldoen
niet aan het begrip ‘groene’ erfafscheiding als bedoeld in het kettingbeding in de |
akte van levering. Het plaatsen van een houten schutting is bovendien op grond van
het kettingbeding niet toegestaan.
terrein parkeergelegenheid te realiseren, bestaande uit een dubbele oprit dan wel twee afzonderlijke naast elkaar gesitueerde opstelplaatsen. [partij 1] laat dit na.
Hierdoor staat het bezoek van [partij 1] altijd geparkeerd op het gezamenlijke
middenterrein, wat niet de bedoeling is. [partij 2] heeft de verplichting met betrekking tot de realisatie van parkeerplaatsen opgelegd gekregen door de gemeente en doorgelegd naar [partij 1] via een kettingbeding. Als de parkeerplaatsen niet worden gerealiseerd kan de gemeente en boete opleggen aan [partij 2]
Door [partij 2] zijn meerdere brieven geschreven en hij heeft zich grote inspanningen getroost om [partij 1] te bewegen aan zijn verplichtingen te voldoen. Hij maakt daarom jegens [partij 1] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke
kosten van € 925,00.
Ter weerleging van de eisen van [partij 1] in conventie was [partij 2] genoodzaakt [bedrijf 5] in te schakelen. Hij maakt jegens [partij 1] aanspraak op vergoeding van de daarmee gemoeide kosten van € 1.887,60.
4.Het geschil in de vrijwaringszaak
5.Het geschil in de ondervrijwaringszaak
6.De beoordeling in de hoofdzaak in conventie
[partij 1] stelt, onder verwijzing naar de door haar geciteerde passages uit het [bedrijf 4] -rapport, dat dit komt doordat het middenterrein door [partij 2] te hoog is aangelegd.
bouwgrond, bestemd om door koper te worden gebouwd met een woonhuis.”
In tegendeel, uit de technische omschrijving bij de koopovereenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank juist - anders dan [partij 1] ter zitting heeft betoogd - dat het hemelwater dat op het perceel van [partij 1] valt moet worden geïnfiltreerd in de bodem van het eigen perceel (dus het woonperceel van [partij 1] zelf). [partij 2] mocht er bij de aanleg van het middenterrein dan ook vanuit gaan dat er vanaf het perceel van [partij 1] geen hemelwater naar het middenterrein zou hoeven te kunnen stromen ten behoeve van de afwatering van [eiseres in conv 1] ’ perceel. Voor zover het perceel van [eiseres in conv 1] al niet zou kunnen afwateren naar het middenterrein, levert dat dan ook geen tekortkoming aan de zijde van [partij 2] op. Gelet op de passages uit het [bedrijf 4] -rapport waarnaar [partij 1] verwijst en hetgeen zij op ter zitting heeft aangevoerd, gaat [partij 1] er – in navolging van de door haar ingeschakelde deskundige, die bij zijn oordeel echter niet het standpunt van [partij 2] inzake de verplichting tot afwateren op eigen terrein heeft betrokken – kennelijk vanuit dat de hoogte van het middenterrein ten opzichte van het perceel van [partij 1] zodanig moet zijn dat [partij 1] haar oprit met het “juiste” of “gebruikelijke” afschot kan aanleggen. De rechtbank begrijpt dat daarmee wordt bedoeld: het afschot richting het middenterrein, zodat het water dat op de oprit valt kan wegstromen via het middenterrein. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat dit uitgangspunt niet juist is, zodat het middenterrein dus niet op die grond als “te hoog”, en de aanleg daarvan dus niet als ondeugdelijk kan worden beschouwd. Overigens is, mede gelet op hetgeen daarover door de deskundige van [bedrijf 5] is opgemerkt, door [partij 1] niet voldoende onderbouwd gesteld dat afwatering van de door haar aan te leggen oprit/tuinpad via de zijkanten naar haar eigen perceel niet mogelijk zou zijn.
[partij 2] heeft overigens reeds bij conclusie van antwoord aangevoerd dat hij nooit klachten van andere bewoners heeft ontvangen over wateroverlast en dat dit meer in het bijzonder geldt voor de bewoner van een woning die op dezelfde hoogte ligt als de woning van [partij 1] Dit is door [partij 1] niet tegengesproken.
nakosten) betalen. De proceskosten van [partij 2] worden begroot op
7.De beoordeling in de hoofdzaak in reconventie
De rechtbank leidt daaruit af dat er in dat geval geen noodzaak aanwezig is om de aanwezige buis te verwijderen (met alle kosten en mogelijke beschadiging aan het middenterrein van dien). [partij 2] heeft ter zitting overigens verklaard dat de buis wat hem betreft kan blijven liggen, mits de hemelwaterafvoer maar deugdelijk wordt afgekoppeld.
en”(onderstreping rechtbank) te plaatsen, maar hij niet heeft gesteld dat [partij 1] op meer plaatsen -dan de door [partij 2] bij de onderbouwing van dit onderdeel van de vordering vermelde “erfgrens”- heeft nagelaten “groene” erfafscheidingen te plaatsen. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering in reconventie dan ook afwijzen.
8.De beoordeling in de vrijwaringszaak
9.De beoordeling in de ondervrijwaringszaak
10.De beslissing
conform het bepaalde in artikel 2 van pagina 5 van de leveringsakte van
18 juni 2025.