ECLI:NL:RBGEL:2025:4911

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/05/449384 / FA RK 25-1068
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling minderjarige op basis van eigen rechtsingang

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van een minderjarige om wijziging van de zorgregeling. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], heeft via een informele eigen rechtsingang, zoals bedoeld in artikel 1:377g BW, een brief aan de rechtbank gestuurd. In deze brief verzoekt hij om de zorgregeling, die momenteel een co-ouderschapsregeling inhoudt, te wijzigen. De ouders van de minderjarige, de moeder en de vader, zijn beide op de hoogte van zijn wensen, maar hebben verschillende opvattingen over de opvoeding en de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2025 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De moeder is bereid om naar de wensen van de minderjarige te luisteren, maar staat niet open voor wijziging van de zorgregeling. De vader daarentegen is tegen wijziging en heeft twijfels over de opvoedkundige capaciteiten van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zorgregeling niet te wijzigen, omdat de huidige regeling geen directe problemen voor de minderjarige lijkt te veroorzaken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel de minderjarige zijn wensen duidelijk heeft geuit, de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat een wijziging van de zorgregeling niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft daarom besloten om geen gebruik te maken van de ambtshalve bevoegdheid om de zorgregeling te wijzigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/449384 / FA RK 25-1068
beschikking van 25 juni 2025
naar aanleiding van de op 1 april 2025 ingekomen brief, via de eigen rechtsingang minderjarige als bedoeld in artikel 1:377g Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), van:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[naam vader],
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 1 april 2025 heeft de rechtbank een brief van [de minderjarige] ontvangen.
1.2.
Op 14 april 2025 heeft [de minderjarige] een gesprek gehad met de kinderrechter.
1.3.
Op 4 juni 2025 is er een mondelinge behandeling geweest. Hierbij waren aanwezig de vader met zijn advocaat, de moeder en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De brief van [de minderjarige]

2.1.
[De minderjarige] maakt gebruik van de informele eigen rechtsingang minderjarigen als bedoeld in artikel 1:377g BW. Hij heeft een brief aan de rechtbank geschreven en zijn brief in een gesprek met de kinderrechter toegelicht. [de minderjarige] wil – kort samengevat – dat de zorgregeling, bestaande uit een co-ouderschapsregeling, wordt gewijzigd.

3.De mening van de ouders

3.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat en beknopt weergegeven – aangegeven zij op de hoogte is van de wens van [de minderjarige] tot wijziging van de zorgregeling. [de minderjarige] heeft dat al vaker bij haar, maar ook bij de vader, aangegeven.
Het maakt de moeder niet uit of de zorgregeling wel of niet gewijzigd wordt; zij wil vooral dat er geluisterd wordt naar [de minderjarige] en dat hij rust krijgt. De moeder geeft daarbij aan dat de communicatie tussen haar en de vader te wensen overlaat, maar dat ze nu op een punt zitten qua communicatie dat het hoogst haalbare is. Er is bijna geen contact, en het contact dat er is, is via de e-mail. De ouders hebben meerdere trajecten en ook mediation gevolgd, maar dat heeft alleen maar meer spanningen met zich meegebracht en dat is de gezinssituaties niet ten goede gekomen. De moeder ziet ook niet in dat het opnieuw volgen van een traject (gericht op de onderlinge communicatie) iets kan toevoegen. De moeder heeft aangegeven daartoe dan ook niet bereid te zijn.
3.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat en beknopt weergegeven – aangegeven dat hij niet openstaat voor een wijziging van de zorgregeling. Sterker nog, de vader heeft zijn twijfels over de opvoedkundigheden van de moeder en hij zou eigenlijk willen dat [de minderjarige] meer tijd bij hem verblijft. De ouders zitten opvoedkundig helemaal niet op één lijn. Op het moment dat [de minderjarige] nog meer tijd bij de moeder verblijft, is er nog minder sprake van structuur en begeleiding, terwijl [de minderjarige] dat naar de mening van de vader wel nodig heeft. De vader zou graag zien dat de relatie tussen de ouders verbetert en dat er een duurzame oplossing gevonden wordt. Een wijziging van de zorgregeling draagt daar echter niet aan bij. De vader is bereid om mee te werken aan een traject om de onderlinge communicatie te verbeteren.
3.3.
Mr. Oosterhuis-Boeve heeft nog toegevoegd dat het verloop van de mondelinge behandeling exemplarisch is voor hoe het verloopt tussen de ouders. Mr. Oosterhuis-Boeve hoopt dat de beide ouders zich gaan inspannen om de onderlinge situatie en communicatie te verbeteren.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de Raad zich goed kan voorstellen dat [de minderjarige] (en ook zijn broer [broer] ) last heeft van de situatie tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is echt verstoord en dat [de minderjarige] om een wijziging van de zorgregeling vraagt, in plaats van dat een van de ouders dat doet, is wel typerend. De Raad volgt de advocaat van de vader in haar standpunt dat er een duurzame oplossing moet komen in plaats van een wijziging van de zorgregeling en dat het zinvol is dat de ouders een traject gaan volgen om de communicatie te verbeteren. Het is aan de ouders dat ze hun verantwoordelijkheden nemen voor hun keuzes en dit ook gaan uitdragen naar hun kinderen. Tegelijkertijd hoort de Raad ook dat de moeder daarvoor niet openstaat.
4.2.
De Raad adviseert de rechtbank om de zorgregeling niet te wijzigen. [de minderjarige] zit weliswaar wel klem tussen de moeizame communicatie van de ouders, maar het lijkt er niet op dat hij verder veel last heeft van de zorgregeling, anders dan dat hij de opvoedstijl van de moeder prettiger vindt dan de opvoedstijl van de vader. Een wijziging van de zorgregeling is geen oplossing voor het feit dat het de ouders niet op één lijn zitten voor wat betreft de opvoeding van [de minderjarige] .
4.3.
De Raad adviseert de ouders om psycho-educatie in te gaan zetten voor [de minderjarige] waarbij hij leert om met zijn ADHD om te gaan, wat ADHD voor hem betekent en hoe hij invulling kan geven aan een zorgregeling waarbij hij de ene week bij de ene ouder verblijft, en de andere week bij de andere ouder (als de zorgregeling niet wijzigt).

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank heeft de brief van [de minderjarige] aangemerkt als een (informele) eigen rechtsingang van een minderjarige en zal deze procedure daarom op die manier behandelen.
5.2.
Volgens de artikelen 1:377g, 1:377a en 1:253a lid 4 BW, heeft de minderjarige van twaalf jaar en ouder een eigen toegang tot de rechter. Na een gesprek met de minderjarige kan de rechter ook ambtshalve besluiten een beslissing op de voet van artikel 1:377e BW te wijzigen.
5.3.
In zijn brief schrijft [de minderjarige] dat hij volgens de zorgregeling die de ouders hebben afgesproken de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder, waarbij het wisselmoment op maandag na school is. [de minderjarige] wil graag kijken of het bevalt om niet meer week op week af bij beide ouders te wonen, maar om in een periode van veertien dagen tien dagen bij de moeder te wonen, en vier bij de vader, waarbij hij dan van donderdag na school tot maandag naar school bij de vader verblijft. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek van [de minderjarige] tot wijziging van de zorgregeling.
5.4.
[de minderjarige] is heel duidelijk in zijn wens en hoewel de rechtbank van oordeel is dat [de minderjarige] inmiddels op een leeftijd is waarbij hij duidelijk naar voren kan brengen wat hij wil, zal de rechtbank [de minderjarige] niet volgen in zijn wens. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is met de ouders en de Raad uitgebreid gesproken over de zorgregeling. De ouders hebben over en weer zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de andere ouder. Tegelijkertijd heeft geen van de ouders de noodzaak gezien om zelf een procedure te starten tot het wijzigen van de zorgregeling. De rechtbank maakt daaruit op dat de zorgen kennelijk niet zo groot zijn dat een wijziging van de zorgregeling door een van de ouders als noodzakelijk werd geacht.
5.6.
De rechtbank stelt op basis van het besprokene tijdens de mondelinge behandeling vast dat de ouders allebei een andere opvoedstijl hebben, en ook een andere manier van communiceren, maar dat is op zichzelf geen aanleiding om zorgen te hebben over de opvoedstijlen van de ouders. De rechtbank kan zich echter wel goed voorstellen dat [de minderjarige] – en ook zijn broer [broer] , die ook een brief naar de rechtbank heeft geschreven en een gesprek met de kinderrechter heeft gehad – hier last van heeft/hebben. Het wijzigen van de zorgregeling zoals [de minderjarige] graag wil, zal echter niet bijdragen aan het verbeteren van de huidige situatie en zal ook niet maken dat de ouders ineens over en weer geen zorgen hebben over elkaars opvoedsituatie of dat de opvoedstijlen meer op elkaar gaan aansluiten. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de door [de minderjarige] – en [broer] – genoemde voorbeelden (zoals het geen kleding over en weer tussen de ouders mee mogen nemen en het feit dat de ouders elkaar over en weer geen of pas laat toestemming geven voor een vakantie met de kinderen) vervelend voor hem is, betekent dit niet dat hierdoor de zorgregeling (tijdelijk) moet worden gewijzigd. Het probleem ligt in deze kwestie volgens de rechtbank, in tegenstelling tot het verzoek doet vermoeden, niet zozeer in de zorgregeling die [de minderjarige] met beide ouders heeft, maar in de verstoorde verstandhouding tussen de ouders.
5.7.
De communicatie tussen de ouders is al langere tijd ernstig verstoord en ook tijdens de mondelinge behandeling blijven de ouders spreekwoordelijk gezegd met modder naar elkaar gooien. Ondanks meerdere ingezette hulpverleningstrajecten is het de ouders tot op heden niet gelukt de spanningen weg te halen om zo het onderlinge contact te verbeteren. De communicatie tussen beide ouders is nog steeds ernstig verstoord en daar zit [de minderjarige] klem tussen, wat heeft geresulteerd in het onderhavige verzoek. Het feit dat [de minderjarige] de noodzaak voelt om dit verzoek te doen, baart de rechtbank zorgen. Toch ziet de rechtbank, ook gelet op het duidelijke advies van de Raad, geen reden om de zorgregeling te wijzigen. Het wijzigen van de zorgregeling zal naar het oordeel van de rechtbank alleen maar meer bijdragen aan de verdeeldheid tussen de ouders en de kans is groot dat dit uiteindelijk aan [de minderjarige] – bewust of onbewust – verweten gaat worden. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat juist in deze levensfase naar zijn volwassenheid, het belangrijk is dat [de minderjarige] juist profiteert van de beide opvoedstijlen van de ouders. Op het moment dat [de minderjarige] minder vaak naar de vader gaat, wordt de vader meer een weekendvader en dat acht de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige] .
5.8.
Het is de verantwoordelijkheid van de vader en van de moeder om ervoor te zorgen dat zij op een normale manier met elkaar kunnen communiceren zodat [de minderjarige] daar geen last van heeft. Gezien de eerdere mislukte hulpverleningstrajecten, is de rechtbank het met de Raad eens dat intensievere hulpverlening nodig is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder echter aangegeven daar niet voor open te staan. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de moeder dit besluit nog eens in overweging wil nemen en in het belang van [de minderjarige] – en ook van [broer] – dit standpunt wenst te heroverwegen. De ouders zijn en blijven beide ouder van de jongens, ook in de toekomst en ook nadat de jongens volwassen zijn. De rechtbank gunt het [de minderjarige] en [broer] dat zij ouders hebben die op een normale manier met elkaar om kunnen gaan op bijvoorbeeld momenten van een diploma-uitreiking, trouwen en andere belangrijke levensmomenten.
5.9.
[de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij graag via (een van) zijn ouders wil horen wat de rechtbank besloten heeft. De rechtbank zal [de minderjarige] daarom niet een aparte brief toezenden waarin de beslissing wordt uitgelegd. De rechtbank gaat ervan uit dat een van de ouders, of bij voorkeur: allebei, met [de minderjarige] de uitkomst van deze procedure zal bespreken.
5.10.
Volledigheidshalve wenst de rechtbank het volgende nog toe te lichten.
De rechtbank heeft na het sluiten van de mondelinge behandeling nog een e-mailbericht van de moeder ontvangen. De rechtbank heeft dit e-mailbericht echter ongelezen teruggezonden naar de moeder omdat op basis van het procesreglement Gezag en Omgang stukken tot aan drie dagen voor de mondelinge behandeling kunnen worden ingediend. Die termijn was op het moment dat de moeder het e-mailbericht zond (op 5 juni 2025) ruimschoots verstreken. De rechtbank zag geen aanleiding om het bericht alsnog in behandeling te nemen omdat dit strijd oplevert met de goede procesorde. De betrokken rechter (mr. T. Hermans) heeft de inhoud van het bericht van de moeder niet gelezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
maakt geen gebruik van de ambtshalve bevoegdheid om de zorgregeling tussen
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en de vader te wijzigen.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. Hermans, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
L. Stoevenbelt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.
Voor zover in deze beschikking één of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof:
a. namens de minderjarige door zijn wettelijk vertegenwoordiger of de bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;
b. door de minderjarige zelf als zijn aanvraag ziet op de benoeming van een bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;
c. door de anderen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;
d. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op een andere manier bekend is geworden.
Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.