ECLI:NL:RBGEL:2025:5048

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
05.030248.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en overtreding van verkeersregels met gevaar voor anderen

Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het overtreden van verkeersregels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 januari 2024 tot en met 23 januari 2024, samen met anderen, vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze vuurwapens en munitie, waardoor hij werd vrijgesproken van dit onderdeel van de aanklacht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat hij met vuurwapens en munitie te maken had, ondanks aanwijzingen dat hij betrokken was bij het ophalen van dozen die deze voorwerpen bevatten.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het overtreden van verkeersregels op 22 januari 2024, waarbij hij niet stopte voor een stopteken van de politie en met een snelheid van ongeveer 178 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid 130 kilometer per uur was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meerdere verkeersregels had geschonden, wat leidde tot gevaarlijke situaties voor andere weggebruikers. De rechtbank vond dat de verdachte opzettelijk deze regels had overtreden en dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 168 uur, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/030248-24; 05/033131-24 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 27 juni 2025
Tegenspraak (279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. R. van Maaren, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is onder
parketnummer 05/030248-24ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2024 tot en met 23 januari 2024 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, één of meerdere vuurwapen(s) van categorie II en/of III en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft hebben gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en), op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2024 tot en met 23 januari 2024 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
één of meerdere vuurwapen(s) van categorie II en/of III en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft/hebben gehad
tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2024 tot en met 23 januari 2024 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door,
- telefonisch/ via berichten contact te onderhouden met [naam] en/of
- die [naam] aan te sturen en/of te instructies te geven en/of te vragen naar een hotelkamer te gaan ten behoeve van het ophalen van dozen met daarin voornoemd(e) vuurwapen(s) en/of
- die [naam] aan te sturen en/of te instructies te geven om voornoemd(e) dozen met een/de vuurwapen(s) af te leveren bij het adres [adres 2] (zijnde het verblijfadres van verdachte).
Aan verdachte is onder
parketnummer 05/033131-24ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te Beuningen (Gld), in gemeente Beuningen, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto),
rijdende over de Wijchenseweg (S103) en/of de A73 en/of de Van Boetbergweg,
niet is gestopt voor een stopteken dat was gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden ‘stop’ of ‘stop politie’,
terwijl een politievoertuig met gebruikmaking van optische en geluidssignalen verdachte (achter)volgde,
(gedurende een achtervolging door de politie) met zijn richtingaanwijzer (telkens) richting heeft aangegeven naar rechts, zonder dat daar een aanleiding (als bedoeld in artikel 17 lid 2 en artikel 55 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV90)) voor was,
(tijdens een achtervolging door de politie) heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 178 kilometer per uur en/of
(gedurende langere afstand) zeer dicht achter een voor hem rijdend voertuig heeft gereden
en/of (daarbij) (aldus) in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van de door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
een of meerdere malen (onnodig) met groot licht (naar dat voor hem rijdende voertuig) heeft geknipperd,
en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te Beuningen (Gld), in gemeente Beuningen, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto),
rijdende over de Wijchenseweg (S103) en/of de A73 en/of de Van Boetbergweg,
niet is gestopt voor een stopteken dat was gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden ‘stop’ of ‘stop politie’,
terwijl een politievoertuig met gebruikmaking van optische en geluidssignalen verdachte (achter)volgde,
(gedurende een achtervolging door de politie) met zijn richtingaanwijzer (telkens) richting heeft aangegeven naar rechts, zonder dat daar een aanleiding (als bedoeld in artikel 17 lid 2 en artikel 55 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV90)) voor was,
(tijdens een achtervolging door de politie) heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 178 kilometer per uur en/of
(gedurende langere afstand) zeer dicht achter een voor hem rijdend voertuig heeft gereden en/of (daarbij) (aldus) in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van de door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in
staat was de personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
een of meerdere malen (onnodig) met groot licht (naar dat voor hem rijdende voertuig) heeft geknipperd,
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/030248-24
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte wist dat er vuurwapens in de dozen zaten en dat hij ook beschikkingsmacht had over deze vuurwapens.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de vuurwapens met munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte wist niets van de vuurwapens en was zich dus niet bewust van de aanwezigheid van de vuurwapens met munitie. Daarnaast had verdachte geen beschikkingsmacht over de vuurwapens.
Beoordeling door de rechtbank
Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 17 januari 2024 tot en met 23 januari 2024 als medepleger of als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Uit het dossier kan, samengevat weergegeven, het volgende worden afgeleid. Op 23 januari 2024 werden in een hotelkamer in hotel [hotel] in [plaats] twee dozen aangetroffen, elk met een vuurwapen erin. In beide wapens zaten een patroonmagazijn met patronen. De hotelkamer waarin de vuurwapens werden gevonden was op 17 januari 2024 geboekt door [medeverdachte 1] . Verdachte was aanwezig op het moment dat [medeverdachte 1] incheckte bij hotel [hotel] . Ook blijkt uit het dossier dat verdachte op zowel 21 januari 2024 als 22 januari 2024 in de auto heeft gezeten met (onder andere) [medeverdachte 1] . Verder blijkt uit het dossier dat verdachte op 23 januari 2024 via WhatsApp contact had met [naam] . Uit de WhatsAppgesprekken volgt dat verdachte op 23 januari 2024 aan [naam] vroeg of zij twee dozen en één koffer wilde ophalen en aangaf dat de spullen naar de [adres 2] moesten. Hij gaf daarbij aan dat hij haar hiervoor ‘grof zou tikken’.
Uit een verwijderd bericht, dat later door de politie is achterhaald, blijkt dat verdachte ook aan [naam] aangaf dat ze ervoor moest zorgen dat ‘hij’ niet in de dozen kijkt. Toen [naam] tegen verdachte zei dat ze bij het hotel was, maar dat de politie al was geweest en de spullen weg waren, zei verdachte dat [naam] haar paspoort niet moest geven bij het hotel en zij zijn nummer moest verwijderen.
Verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 1] (
uit het dossier blijkt dat hiermee wordt bedoeld [medeverdachte 1]) werd gevraagd spullen op te halen bij het hotel. Verdachte wilde dit eerst niet, maar toen het de volgende dag weer werd gevraagd, heeft hij [naam] gevraagd de spullen op te halen, omdat hij dat zelf niet kon doen. [medeverdachte 1] had hem verteld dat het om twee dozen en één koffer ging. Hij wist niet wat er in de dozen zat, maar ging ervan uit dat het om kleding en spullen ging.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen of de munitie. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor een bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in die zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Daarvoor hoeven de wapens en munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Gelet hierop ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van vuurwapens en munitie in de dozen.
De rechtbank overweegt dat het dossier meerdere aanwijzingen bevat dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de dozen voorwerpen bevatten met een illegale bestemming of herkomst, maar dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in meer of mindere mate bewust is geweest dat het specifiek zou gaan om vuurwapens en munitie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Op de vuurwapens zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van verdachte. Ook uit de WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [naam] kan niet worden afgeleid dat verdachte wist van de vuurwapens in de dozen. Hoewel verdachte het in het WhatsAppgesprek over dozen heeft en aangeeft dat iemand (“hij”) niet in de dozen mag kijken, is dat onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte wist wát er in de dozen zat, laat staan dat dat wapens en munitie betrof. Dat is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit wel noodzakelijk, zowel voor het primair als subsidiair tenlastegelegde.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank, ondanks aanwijzingen daarvoor, niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van vuurwapens en munitie in de dozen, zodat hij van het voorhanden hebben hiervan wordt vrijgesproken. Dat geldt eveneens voor het subsidiaire feit, omdat ook voor dit feit de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van vuurwapens en munitie in de dozen.
Ten aanzien van parketnummer 05/033131-24 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat het proces-verbaal van de verbalisanten geen goed beeld geeft van de verkeerssituatie ter plaatse en alle andere omstandigheden van het geval. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels of worden vastgesteld dat met het verkeersgedrag levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 22 februari 2024 zagen verbalisanten op de Wijchenseweg (S103) een Volkswagen Polo met Duitse kentekenplaten stilstaan voor een groen verkeerslicht. Het voertuig reed vervolgens de snelweg A73 op en de verbalisanten zijn het voertuig deze weg opgevolgd. De verbalisanten gaven de bestuurder een stopteken door middel van een stoptransparant en zetten hun richtingaanwijzer aan naar rechts, zodat de bestuurder een afslag zou nemen. De verbalisanten zagen dat de bestuurder hier niet op reageerde en door bleef rijden. Om de aandacht van de bestuurder te krijgen zetten zij het blauwe lichtsignaal aan en claxonneerden zij meerdere keren. De bestuurder reageerde hier echter wederom niet op, nam een afrit de Van Boetbergweg op en reed vervolgens weer de A73 op. De verbalisanten probeerden het voertuig bij te houden, maar de afstand met het voertuig werd steeds groter. De snelheid van het voertuig was ongeveer 178 kilometer per uur, terwijl op dat moment ter plaatse een snelheid van 130 kilometer per uur was toegestaan. De verbalisanten hebben het voertuig meer dan één kilometer gevolgd. Zij reden de hele achtervolging met optische en geluidssignalen. Het voertuig gaf hier geen gevolg aan. Op enig moment werd het voertuig opgehouden door een ander voertuig en moest daardoor snelheid minderen. Het voertuig ging vervolgens bumperkleven bij het voor hem rijdende voertuig en heeft ongeveer 500 meter strak achter dit voertuig gereden. De tussenafstand tussen de voertuigen was minder dan een half voertuig en de voertuigen reden met ongeveer 120 kilometer per uur. Ook zagen de verbalisanten dat de bestuurder van het voertuig tijdens de achtervolging meerdere keren met groot licht knipperde en de gehele tijd zijn richtingaanwijzer naar rechts aanhad. Verdachte was de bestuurder van het voertuig. [2]
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank moet voor het primair tenlastegelegde beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
de verkeersregels
De rechtbank stelt op basis van het bewijsmiddel vast dat verdachte meerdere verkeersregels heeft geschonden. Verdachte is niet gestopt voor een stopteken dat werd gegeven door middel van een stoptransparant, terwijl het politievoertuig gebruik maakte van optische en geluidssignalen, heeft de gehele achtervolging door de politie gereden met zijn richtingaanwijzer naar rechts, zonder dat daartoe een aanleiding was, heeft de ter plaatste toegestane maximumsnelheid overschreden met ongeveer 48 kilometer per uur, heeft gedurende langere afstand zeer dicht achter een voor hem rijdend voertuig gereden (bumperkleven) en heeft meerdere malen onnodig met groot licht geknipperd. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als schenden van de verkeersregels zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Verdachte heeft gedurende langere tijd meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Zo heeft hij onder meer de toegestane maximumsnelheid in ruime mate overschreden en is gedurende 500 meter sprake geweest van bumperkleven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van de verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. Verdachte heeft tijdens een achtervolging door de politie in korte tijd meerdere verkeersregels overtreden waardoor een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan. Het samenstel van gedragingen bestond uit het niet stoppen voor een stopteken, het fors overschrijden van de maximumsnelheid, het bumperkleven en het onnodig gebruik maken van groot licht en de rechterrichtingaanwijzer. Verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico’s genomen, kennelijk om uit handen van de politie te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte moet er zich vanaf het begin af aan bewust van zijn geweest dat hij de verkeersregels in ernstige mate schond en heeft deze schending willens en wetens gecontinueerd.
gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Gezien de aard en ernst van de verkeersgedragingen in kwestie is het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstond door het verkeersgedrag. De raadsman heeft aangevoerd dat uit het proces-verbaal niet blijkt wat de verkeerssituatie ter plaatse was, waardoor niet kan worden vastgesteld of er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verkeersovertredingen (onder andere) op een snelweg hebben plaatsgevonden en uit het bewijsmiddel bovendien blijkt dat er nog andere voertuigen op de weg aanwezig waren. Verdachte was immers aan het bumperkleven bij een ander voertuig waardoor een gevaarlijke situatie is ontstaan. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW 1994.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/033131-24 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 januari 2024 te Beuningen (Gld), in
degemeente Beuningen, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto),
rijdende over de Wijchenseweg (S103) en
/ofde A73 en
/ofde Van Boetbergweg,
niet is gestopt voor een stopteken dat was gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden ‘stop’ of ‘stop politie’,
terwijl een politievoertuig met gebruikmaking van optische en geluidssignalen verdachte
(achter
)volgde, (gedurende een achtervolging door de politie) met zijn richtingaanwijzer
(telkens
)richting heeft aangegeven naar rechts, zonder dat daar een aanleiding (als bedoeld in artikel 17 lid 2 en artikel 55 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV90)) voor was, (tijdens een achtervolging door de politie) heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur,
in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 178 kilometer per uur en
/of(gedurende langere afstand) zeer dicht achter een voor hem rijdend voertuig heeft gereden en
/of(daarbij) (aldus) in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van de door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/ofeen of meerdere malen (onnodig) met groot licht (naar dat voor hem rijdende voertuig) heeft geknipperd, en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
(een)ander
(en
)te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/033131-24, primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank zijn verweer volgt en enkel tot een bewezenverklaring van het onder parketnummer 05/033131-24 subsidiair tenlastegelegde komt, verzocht een geldboete en eventueel een rijontzegging op te leggen. Hij heeft de rechtbank verzocht in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 5a WVW. Hij heeft zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond en heeft meerdere verkeersregels ernstig geschonden door onder andere niet te stoppen voor een stopteken, de maximaal toegestane snelheid te overschrijden, onnodig gebruik te maken van grootlicht en te bumperkleven. Het lijkt erop dat verdachte deze verkeersregels heeft overtreden om aan de politie te ontkomen. Door deze gedragingen heeft verdachte gevaarlijke situaties gecreëerd en de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, zijn bijrijders en zichzelf ernstig in gevaar gebracht. Verkeersdeelnemers zijn voor hun veiligheid niet alleen afhankelijk van hun eigen rijgedrag, maar ook van het gedrag van anderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 mei 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het overtreden van de verkeerswetgeving, onder meer tweemaal voor het overschrijden van de maximumsnelheid. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 28 mei 2025. Hieruit volgt dat er geen onoverkomelijke problemen lijken te spelen in het leven van verdachte. Verdachte heeft geen structurele dagbesteding en inkomen, maar hij lijkt in staat om dit op (korte) termijn zelfstandig te regelen, eventueel met ondersteuning van gezinsleden.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 168 uur, met aftrek van het voorarrest naar rato van twee uur per dag, passend. Verdachte heeft 84 dagen in voorarrest gezeten. Dit betekent dat verdachte de straf al heeft ondergaan in het kader van het voorarrest en dat hij geen taakstraf meer hoeft uit te voeren. Daarnaast zal de rechtbank, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, opleggen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/030248-24 primair en subsidiair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/033131-24 primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 168 (honderdachtenzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 84 (vierentachtig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde
    de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. I. de Bruin en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2025.
mr. A.J.H. Steenweg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024048713, gesloten op 2 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van overtreding, p. 4-6.