ECLI:NL:RBGEL:2025:5053

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
AWB-24_7853
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Watervergunning voor afmeervoorzieningen en de beoordeling van private belangen in het bestuursrecht

Deze uitspraak betreft een watervergunning die op 17 november 2021 door het hoogheemraadschap is verleend aan de provincie Zuid-Holland voor het aanleggen van afmeervoorzieningen aan weerszijden van een brug. Eiser, een omwonende, is het niet eens met deze vergunning en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij het hoogheemraadschap in het bestreden besluit op 28 april 2022 bij de watervergunning is gebleven. De rechtbank concludeert dat de private belangen van eiser, zoals het lijden van schade door de wachtplaats achter zijn huis, niet kunnen leiden tot de weigering van de watervergunning. De rechtbank oordeelt dat het hoogheemraadschap in redelijkheid geen voorschriften of beperkingen aan de vergunning hoefde te verbinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de watervergunning is verleend op basis van de Waterwet en dat de belangenafweging die het hoogheemraadschap heeft gemaakt, in overeenstemming is met de wet. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de vergunning op onjuiste gegevens is gebaseerd of dat er sprake is van een schending van zijn eigendomsrecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/7853
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats] , eiser
en
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, het hoogheemraadschap
(gemachtigden: mr. J.W. Schippers en [naam gemachtigde 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
de provincie Zuid-Holland(de vergunninghouder)
(gemachtigden: [naam gemachtigde 2] , [naam gemachtigde 3] en [naam gemachtigde 4] ).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over een watervergunning die het hoogheemraadschap op 17 november 2021 heeft verleend aan de provincie Zuid-Holland. De watervergunning ziet op het aanleggen van afmeervoorzieningen aan weerszijden van de [naam brug] in [plaats] . Eiser is het niet eens met deze watervergunning. Hij voert daarover een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de watervergunning.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 28 april 2022 op het bezwaar van eiser is het hoogheemraadschap bij de watervergunning van 17 november 2021 gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het hoogheemraadschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2. Later heeft het hoogheemraadschap op 16 januari 2023 op basis van een andere vergunningaanvraag een vergelijkbare watervergunning aan de provincie verleend (voor wachtplaatsen op dezelfde plek in iets aangepaste vorm, om tegemoet te komen aan de belangen van omwonenden). Deze watervergunning uit 2023 is inmiddels feitelijk gerealiseerd.
In het vooronderzoek heeft de rechtbank vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser tegen de watervergunning uit 2023 moeten worden opgevat als aanvullende beroepsgronden tegen de watervergunning 2021. Het beroep van eiser richt zich dus niet tegen de watervergunning uit 2023. Tegen deze watervergunning uit 2023 loopt ook een beroep, met zaaknummer 24/7860.
2.3. Op 30 oktober 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland beide zaken verwezen naar de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft beide beroepen op 8 mei 2025 na elkaar op zitting behandeld. De rechtbank doet op dezelfde dag uitspraak op beide beroepen.
Beoordeling door de rechtbank

1.Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Op 21 mei 2019 heeft de provincie bij het hoogheemraadschap een watervergunning aangevraagd voor de aanleg van twee wachtplaatsen nabij de [naam brug] bestaande uit palen met een gording. Die vergunning is op 12 juni 2019 verleend. Op 27 oktober 2021 heeft de provincie een nieuwe aanvraag gedaan, omdat het ontwerp en de locatie van de afmeervoorzieningen zijn gewijzigd. Op de aanvraag van 27 oktober 2021 heeft het waterschap op 17 november 2021 een watervergunning verleend voor het aanleggen van afmeervoorzieningen aan weerszijden van de [naam brug] in [plaats] . Met dat besluit is ook de vergunning van 12 juni 2019 ingetrokken. De wachtplaatsen zijn volgens de provincie noodzakelijk voor de veiligheid op de vaarweg, omdat er nu geen tijdelijke afmeerplek is voor boten die moeten wachten tot de brug open gaat. Later, op 16 januari 2023, is na een andere aanvraag een vergelijkbare watervergunning verleend die inmiddels is gerealiseerd.
3.2.
Het beroep van eiser gaat over de watervergunning van 17 november 2021. Eiser woont aan de oostzijde van de [naam brug] aan de [locatie] in [plaats] . Hij wil niet dat er een wachtplaats achter zijn huis komt en stelt hierdoor ernstige schade te lijden. Zo heeft hij minder woongenot door belemmering van zijn uitzicht, beperking van zijn privacy, overlast van uitlaatgassen en lawaai en kan hij niet meer zwemmen vanaf zijn oever. Verder belemmert de wachtplaats achter zijn huis de toegang tot zijn sloot. Hierdoor kan hij daar nu niet of nauwelijks meer invaren met een eigen boot en kan hij zijn sloot niet meer onderhouden.
Ondanks dat in 2023 een nieuwe watervergunning is verleend en deze al is gerealiseerd, blijven zijn bezwaren relevant en heeft eiser nog procesbelang bij een beoordeling van de watervergunning van 17 november 2021. De provincie wil de vergunning uit 2021 namelijk achter de hand houden voor het geval de watervergunning uit 2023 niet onherroepelijk wordt.

2.Omvang geding

4.1.
In deze zaak gaat het over het besluit van het hoogheemraadschap om een watervergunning te verlenen aan de provincie. De rechtbank kan in deze procedure alleen oordelen over dit besluit van het hoogheemraadschap en daarbij geldt dat het hoogheemraadschap moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. [1]
4.2.
Eiser heeft verschillende gronden aangevoerd die niet over het besluit van het hoogheemraadschap gaan, maar vooral over het handelen van de aanvrager van die vergunning, de provincie. Zo zou de provincie jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld, met de keuze voor de locatie van de wachtplaats haar eigen beleid [2] niet naleven en een inbreuk maken op zijn eigendomsrecht.
4.3.
De rechtbank begrijpt dat eiser het niet eens is met de procedure die de provincie heeft gevolgd in de aanloop naar de aanvraag van de vergunning, maar zijn gronden die daarop zien vallen buiten de omvang van het geding omdat aan de rechtbank het besluit van het hoogheemraadschap om de vergunning te verlenen voorligt. De rechtbank, zo wordt in r.o. 6.2.1 en 6.2.2 verder toegelicht, moet aan de hand van het (strikte) toetsingskader in de Waterwet beoordelen of het hoogheemraadschap de vergunning kon verlenen. De rechtbank kan zich in deze zaak daarom niet uitlaten over de keuzes die de provincie heeft gemaakt bij het bepalen van de locatie van de wachtplaats(en), omdat het hoogheemraadschap niet verantwoordelijk is voor die keuzes, maar de aanvraag dient te beoordelen die bij hem is ingediend.
Ook de grond dat het hoogheemraadschap niet aan de zorgplicht zou voldoen, valt buiten de omvang van het geding, omdat het wel of niet handelen in strijd met de zorgplicht een andere vraag is (en een kwestie van handhaving) dan de vraag die in deze zaak voorligt, namelijk: of het hoogheemraadschap de watervergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

3.Belangenafweging

Beroepsgrond
5.1.
Eiser is het er niet mee eens dat in het besluit geen melding wordt gemaakt van de belangen van eiser als omwonende, terwijl hij ernstige schade lijdt door een wachtplaats achter zijn huis. Het gaat dan vooral om de inbreuk op zijn eigendomsrecht, omdat eiser door de plek van de wachtplaats zijn eigen sloot niet meer in kan varen en deze hierdoor niet meer kan onderhouden. Verder vermindert het woongenot doordat de wachtplaats zijn uitzicht belemmert, zijn privacy beperkt, overlast geeft van uitlaatgassen en lawaai en hij niet meer veilig vanaf zijn oever kan zwemmen. Dat is niet alleen een privaat belang, maar belemmert ook de maatschappelijke functie van het watersysteem.
Verder zijn er andere algemene belangen die zich tegen de wachtplaats op deze plek verzetten. Zo moet ten eerste de locatie van de wachtplaats de Oude Rijn aanzienlijk worden verdiept. Hierbij wordt vermoedelijk vervuilde grond omgewoeld, zodat de vervuiling zich verder zal verspreiden. Eiser heeft dit vermoeden, omdat het hoogheemraadschap hem zelf een aantal jaren geleden verbood om de sloot naast zijn huis uit te baggeren wegens vervuiling van de bodem. Het tegengaan van vervuiling is in het belang van de waterkwaliteit. Ten tweede zal de Oude Rijn direct achter de tuin van eiser maar liefst met een meter moeten worden verdiept van de huidige 80 centimeter naar ongeveer 1,8 meter om de wachtplaats te kunnen realiseren. Dit brengt een groot risico mee voor de stabiliteit van de oever. Het hoogheemraadschap had daarom minstens van de provincie moeten eisen dat zij met een plan zou komen om de risico’s op verzakking van de oever te mitigeren. Dit dient niet alleen het belang van eiser, maar is ook in het belang van de doorstroombaarheid van de Oude Rijn.
Het hoogheemraadschap is hierbij niet alleen voorbij gegaan aan de doelstellingen uit de Waterwet, maar ook aan de doelcriteria uit de Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden 2018 (de Keur) en de Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden 2018 (de Uitvoeringsregels).
Daar tegenover staat dat het belang van de provincie bij de wachtplaats onvoldoende is onderbouwd: het is niet gebleken dat die echt nodig is voor de veiligheid van het vaarwater. Bovendien waren er andere geschikte plekken in plaats van de nu vergunde locatie van de wachtplaats achter het huis van eiser.
Toetsingskader
6.2.1.
Deze zaak gaat over een watervergunning die is verleend op grond van artikel 3.3 van de Keur. Op grond van artikel 6.21 van de Waterwet wordt zo’n vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen bedoeld in artikel 6.11 van deze wet.
In artikel 2.1 van de Waterwet staat:
"1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald."
6.2.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat artikel 6.21 van de Waterwet een limitatieve opsomming kent van weigeringsgronden. Dat betekent dat weigering van een watervergunning alleen mogelijk is voor zover de aanvraag niet verenigbaar is met de doelstellingen die worden genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. [3]
Het toetsingskader van het weigeren van een watervergunning moet echter wel worden onderscheiden van het toetsingskader van de belangenafweging die mag worden gemaakt bij het beslissen op een aanvraag om een watervergunning (door bijvoorbeeld beperkingen of voorschriften aan een watervergunning te verbinden). [4]
6.2.3.
De door eiser genoemde doelcriteria uit de Keur, zoals artikel 2.2 (het voorkomen van schade aan eigendommen van derden) en artikel 2.3 (activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud en bereikbaarheid van het watersysteem), maken geen deel uit van het toetsingskader van de watervergunning. Zoals het hoogheemraadschap op de zitting heeft verklaard, zijn deze doelcriteria alleen kaderstellend voor het opstellen van beleid.
De Uitvoeringsregels waar eiser zich op beroept, zijn deel van dit beleid, maar deze regels gaan niet over het verlenen van een watervergunning. Het beleid dat daarover gaat staat in de Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden 2018. Daarvan heeft het hoogheemraadschap op de zitting onbetwist gesteld dat die geen regels geven over (het betrekken van) de private belangen van derden bij een vergunning zoals die hier is verleend.
Private belangen
6.3.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat het hoogheemraadschap de watervergunning niet mocht weigeren vanwege de private belangen van eiser. De door eiser genoemde belangen, zoals het onbelemmerd kunnen bereiken en het onderhouden van de zijwatergang, de gestelde schade aan zijn eigendom of het niet kunnen zwemmen vanaf zijn oever, zijn namelijk volgens het wettelijk kader van de Waterwet geen belangen die kunnen leiden tot weigering van een watervergunning. Het hoogheemraadschap heeft daarom in die belangen terecht geen reden gezien om de watervergunning te weigeren. Op de beroepsgronden dat de private belangen hadden moeten leiden tot een andere locatie, zwaarder hadden moeten wegen dan het (onvoldoende onderbouwde) belang van de provincie of dat de belangenafweging om deze reden niet evenredig is, gaat de rechtbank daarom verder niet in.
Voor zover de beroepsgrond van eiser zo moeten worden opgevat dat het hoogheemraadschap beperkingen of voorschriften aan de vergunning had moeten verbinden in verband met zijn belangen, slaagt die beroepsgrond niet.
Het verbinden van voorschriften of beperkingen aan de vergunning kan er namelijk niet toe leiden dat de wachtplaats op een andere plek komt, zoals eiser zou willen. Ook kan dit, wat betreft de suggestie van eiser om de wachtplaats anders te verkorten of versimpelen, niet leiden tot een ander ontwerp van de wachtplaatsen, omdat het hoogheemraadschap in principe moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend (zoals hiervoor overwogen in r.o. 4.1-4.3) Het hoogheemraadschap was ook niet gehouden om een voorschrift of beperking aan de watervergunning te verbinden wat betreft de lengte of anderszins om aan de belangen van eiser tegemoet te komen. In de vergunningaanvraag van [naam adviesbureau] namens de provincie Zuid-Holland van 25 oktober 2021 staat dat het (gewijzigde) bouwplan tot stand is gekomen na twee participatierondes met bewoners. Dit betekent dat de bewoners zijn gehoord en hun belangen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken. Dat betekent echter niet dat ook aan alle belangen tegemoet moet worden gekomen. Op deze afgewogen aanvraag heeft het hoogheemraadschap beslist. In de gronden van bezwaar van 27 januari 2022 heeft eiser vervolgens niet aangevoerd dat (als de vergunning zou worden verleend) ook aan zijn belangen zou kunnen worden tegemoetgekomen door een voorschrift of beperking aan de vergunning te verbinden. Met de gronden van bezwaar heeft eiser uitsluitend betoogd dat de aanvraag voor de wachtplaats zou moeten worden geweigerd. Het hoogheemraadschap hoefde met het bestreden besluit dan ook geen voorschriften of beperkingen aan de watervergunning te verbinden.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de provincie Zuid-Holland begin 2022 opnieuw in gesprek is gegaan met omwonenden over de combiwachtplaats en dat zij uiteindelijk een nieuwe aanvraag heeft gedaan voor een wachtplaats die op vijf punten verschilt van de aanvraag die aan de watervergunning uit 2021 ten grondslag ligt, waaronder de lengte (inkorting) en hoogte van de palen (dieper geplaatst). Het is die aanvraag die tot de verlening van de watervergunning in 2023 heeft geleid (zie onder r.o. 2.2).
Verder heeft het hoogheemraadschap geen aanleiding hoeven zien om het door eiser voorgestelde plan van aanpak van de provincie te verlangen om schade aan de oever te voorkomen, nu de provincie op de zitting heeft verklaard dat het niet aannemelijk is dat er schade aan de oever van eiser zal ontstaan nu de Oude Rijn alleen richting de vaarweg wordt verdiept en niet richting de oever van eiser.
De beroepsgrond slaagt niet.
Algemene belangen
6.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de watervergunning in het algemeen belang had moeten worden geweigerd, dan wel dat die belangen hadden moeten leiden tot beperkingen of voorschriften aan de watervergunning.
Vervulling maatschappelijke functie watersystemen
6.4.1.
Ten eerste is het niet meer kunnen zwemmen vanaf de oever van eiser – wat hier ook van zij – een privaat belang en geen algemeen belang ter vervulling van de maatschappelijke functie van watersystemen. Voor zover eiser betoogt dat de wachtplaats meer in het algemeen in de weg staat aan de maatschappelijke functie van de Oude Rijn als zwemwater heeft eiser, als het die functie al zou hebben, dat niet aannemelijk gemaakt. Niet valt in te zien dat de Oude Rijn zo’n functie nabij de wachtplaats niet meer zou kunnen vervullen.
Bescherming en verbetering ecologische waterkwaliteit watersystemen
6.4.2.
Ten tweede is niet gebleken dat de afmeervoorzieningen hadden moeten worden geweigerd in verband met de bescherming en verbetering van de ecologische waterkwaliteit van watersystemen. Het is namelijk niet aannemelijk geworden dat sprake is van bodemverontreiniging. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij dit ook niet (met stukken) kan onderbouwen.
Voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste
6.4.3.
Ten derde heeft het hoogheemraadschap er ook niet van uit hoeven gaan dat de watervergunning had moeten worden geweigerd in verband met een verminderde doorstroming van de Oude Rijn. De provincie heeft hierover op de zitting verklaard dat de Oude Rijn door verdieping juist beter doorstroombaar wordt. Ook heeft de provincie verklaard dat het niet aannemelijk is dat de oever van eiser zal instorten en hierdoor de doorstroombaarheid zal worden beïnvloed, nu het verdiepen alleen gebeurt aan de vaarwegkant van de wachtplaats en niet aan de kant van de oever van eiser.

4.Vergunning gebaseerd op onjuiste gegevens?

7.1.
Eiser stelt dat de watervergunning op onjuiste gegevens is gebaseerd, nu het bodemonderzoek heeft plaatsgevonden op een andere plaats dan waar de steiger is geprojecteerd. Verder is het onderzoek uitgevoerd met het oog op een recreatievaartwachtplaats en niet met het oog op een in 2021 vergunde combi-wachtplaats.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de vergunning is gebaseerd op onjuiste gegevens. Zoals de provincie op de zitting heeft toegelicht, is het bodemonderzoek een technisch sonderingsonderzoek. Dat onderzoek is alleen bedoeld om de gesteldheid en de weerstand van de bodem en zo de vereiste lengte van de palen voor de wachtplaats te bepalen, zodat de constructie blijft staan. Daarvoor is het niet nodig dat het onderzoek plaatsvindt op precies dezelfde plek als waar de wachtplaats komt en is ook niet relevant wat de aard van de wachtplaats is. De beroepsgrond slaagt niet.

5.Strijd met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM?

8.1.
Eiser betoogt dat het besluit een zodanige inperking van het eigendomsrecht vormt dat dit in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De inperking is niet noodzakelijk in het algemeen belang, is onvoldoende gemotiveerd, en heeft voor eiser onevenredige gevolgen.
8.2.
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, doet dat niets af aan het feit dat wetten worden toegepast die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. [5] De Waterwet is zo’n regulering. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de belangen van eiser niet op voldoende evenwichtige wijze heeft afgewogen bij zijn besluitvorming. De rechtbank verwijst daarbij naar wat hiervoor is overwogen over de afweging die het college moet maken (zie het toetsingskader onder 6.2.1-6.2.3) en het oordeel van de rechtbank over de afweging die het college heeft gemaakt (zie onder 6.3 en 6.4-6.4.3). Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, valt niet in te zien dat als gevolg van de verlening van de watervergunning het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht van eiser is geschonden.

6.Onaanvaardbaar terug te vallen op oude vergunning?

9. Voor zover eiser het onaanvaardbaar vindt dat de provincie kan terugvallen op de vergunning uit 2021 als de vergunning uit 2023 en zij dan een nieuwe vergunning met nieuwe bezwaarprocedure willen, slaagt de beroepsgrond niet. Nog los van het feit dat de watervergunning uit 2023 naar het oordeel van de rechtbank in stand kan blijven (zie de uitspraak van vandaag in de zaak 24/7860), heeft tegen beide vergunningen bezwaar en beroep open gestaan.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, voorzitter, en mr. D. Bruinse-Pot en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. AbRvS 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1768.
2.De Richtlijnen Vaarwegen 2020 van Rijkswaterstaat, waaraan de provincie zich heeft gecommitteerd.
3.Zie bijvoorbeeld AbRvS 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5417, r.o. 67 en AbRvS 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:302, r.o. 5.2.
4.AbRvS 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:302, AB 2017/93 zie de noot van F.A.G. Groothuijse.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1021 en 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1419.