In deze zaak heeft de kantonrechter te Nijmegen op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de verzoeker, een werknemer, en de verweerder, zijn werkgever. De werknemer, geboren op 4 januari 1976, was sinds 1 december 2021 in dienst bij de werkgever als algemeen medewerker. De arbeidsovereenkomst was oorspronkelijk voor bepaalde tijd, maar werd mondeling verlengd. De werknemer meldde zich op 8 maart 2024 ziek en heeft sindsdien niet meer gewerkt. De werkgever heeft echter zijn re-integratieverplichtingen niet nagekomen, ondanks een eerder vonnis dat hem daartoe verplichtte. De werknemer heeft daarop een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met een verzoek om een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 30.029,40 bruto.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer per 1 december 2024 is voortgezet voor onbepaalde tijd, omdat de werkgever niet aan zijn aanzegverplichting heeft voldaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen. Hierdoor heeft de werknemer geen kans gehad om te herstellen en zijn werk te hervatten. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2025 en de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.061,83 bruto en een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto, beide te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die grotendeels ongelijk heeft gekregen.