Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[eis in conv., verw in rec. 1] ,
2.
[eis in conv., verw rec. 2],
1.De procedure
2.De zaak in het kort
3.De beoordeling (in conventie en reconventie)
1. Omzetting schuld in hypothecaire lening
Indien door het Gerechtshof de deelschuld, zoals bij vonnis (de beslissing) van de rechtbank Gelderland d.d. 30 maart 2016 onder 3.1 vastgesteld op€ 101.881,26 en rente vanaf de momenten der opeisbaarheid (en verder zoals in dat vonnis vermeld) lager zal vaststellen, dan zal die verlaging zich in de uitvoering tussen partijen beperken tot- en middels- het opnieuw vaststellen van slechts die separate deelschuld, waarna het verschil tussen de deelschuld zoals deze thans bestaat en die door het Gerechtshof zal zijn vastgesteld, op de voornoemde € 510.000,- in mindering zal worden gebracht.
€ 350.000,00 aan [gedaagde in conv., eis in rec.] heeft terugbetaald, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde maandtermijnen vanaf hun moment van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
assurance rapportvan [bedrijf 1] stelt [eisers in conv. verweerders in rec.] dat het renteverschil een bedrag van € 32.204,55 beloopt. Dit heeft [gedaagde in conv., eis in rec.] niet afzonderlijk betwist, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
1 tot 5 jaar 4,02% bedroeg. Hij heeft eenzelfde uitdraai overgelegd met betrekking tot de rente in januari 2025, die bij een rentevaste periode van 5 tot 10 jaar 3,52% en bij een rentevaste periode van 1 tot 5 jaar 3,81% was.
na verloop van 5 jaar (per 1 juni 2024).” Anders dan [eisers in conv. verweerders in rec.] betoogt, kan niet uit artikel 4.2 van de vaststellingsovereenkomst worden afgeleid dat de ‘oude’ rente van 3% na 1 juni 2024 is blijven gelden en de nieuwe rente eerst verschuldigd is na de datum van dit vonnis omdat [gedaagde in conv., eis in rec.] geen redelijk rentevoorstel heeft gedaan en de hoogte van het nieuwe rentepercentage eerst met dit vonnis wordt vastgesteld. De tekst van de overeenkomst is op dit punt duidelijk en feiten en omstandigheden die tot een andere uitleg kunnen leiden, heeft [eisers in conv. verweerders in rec.] niet gesteld. De rechtbank zal daarom op de vordering van [eisers in conv. verweerders in rec.] voor recht verklaren dat de nieuwe rente van kracht is vanaf 1 juni 2024.
€ 60,61 te veel betaald gedurende 60 maanden. Dit betekent dat hij € 3.636,60 te veel heeft betaald. [gedaagde in conv., eis in rec.] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag
uitgaande van een hoofdsom van € 469.605,80, vanaf 1 juni 2024 per maand aan [gedaagde in conv., eis in rec.] aan rente te betalen een bedrag van € 3.130,71 althans subsidiair om, uitgaande van een hoofdsom van € 437.961,88, vanaf 1 juni 2024 per maand aan rente te betalen een bedrag van € 2.919,75” zal worden afgewezen. Uit punt 27 van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, volgt dat deze bedragen zijn berekend aan de hand van een rentepercentage van 8%. Zoals hiervoor is geoordeeld, wordt [gedaagde in conv., eis in rec.] niet gevolgd in haar stellingen over de hoofdsom en de rente. Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de vraag hoeveel rente [eisers in conv. verweerders in rec.] met ingang van 1 juni 2024 maandelijks moet betalen bij een hoofdsom van € 405.757,33 en een rentepercentage van 3,7%, zodat de rechtbank niet kan beoordelen welk bedrag [eisers in conv. verweerders in rec.] per 1 juni 2024 maandelijks verschuldigd was. Het is in eerste instantie aan partijen om dit bedrag te berekenen met inachtneming van dit vonnis.
1 juni 2024 tot de datum waarop de nieuwe rente ingaat, treft hetzelfde lot. Gelet op het voorgaande geldt met ingang van 1 juni 2024 een hogere rente van 3,7% en staat niet vast welk bedrag [eisers in conv. verweerders in rec.] met ingang van die datum maandelijks had moeten betalen, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat [eisers in conv. verweerders in rec.] met ingang van die datum een bedrag (van € 60,61) te veel heeft betaald. Deze vordering wordt dus ook afgewezen.
mag verrekenen met al hetgeen hij uit hoofde van de VSO aan [gedaagde in conv., eis in rec.] verschuldigd is.” Het bestaan van de bevoegdheid tot verrekening volgt daaruit dat hiervoor is vastgesteld dat [eisers in conv. verweerders in rec.] een vordering van € 3.636,60 heeft op [gedaagde in conv., eis in rec.] (zie 3.27) en na 1 juni 2024 maandelijks rentebedragen verschuldigd is op grond van de vaststellingovereenkomst. Deze bevoegdheid is ook niet betwist door [gedaagde in conv., eis in rec.] , zodat de verklaring voor recht toewijsbaar is.
[eisers in conv. verweerders in rec.] in verzuim verkeren met de voldoening van hetgeen zij aan [gedaagde in conv., eis in rec.] opeisbaar verschuldigd zijn” uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en “
dat [gedaagde in conv., eis in rec.] gerechtigd is om over te gaan tot uitwinning middels openbare verkoop” van het onderpand. Deze vordering wordt afgewezen, omdat [eisers in conv. verweerders in rec.] niet voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat [eisers in conv. verweerders in rec.] op dit moment in verzuim is met de voldoening van de maandelijkse rentebetalingen of enig ander bedrag, een en ander als bedoeld in artikel 3:268 lid 1 BW.
Betaling volgens VSO hypotheekrente verschil in afwachting op definitieve berekening Januari 2025” respectievelijk februari, maart en april 2025. De betaling met de omschrijving ‘april 2025’ is gedaan op 20 maart 2025 en daarmee staat voldoende vast dat ook de maand april 2025 is voldaan.
andere voorwaarden te verbinden aan de verkoop van de onroerende zaak gelegen aan de Achterweg 1 te Rumpt, dan voldoening van hetgeen [eisers in conv. verweerders in rec.] alsdan verschuldigd is aan [gedaagde in conv., eis in rec.] uit hoofde van de VSO vanwege de alsdan (nog) verschuldigde hoofdsom van de lening en de eventueel verschuldigde rente”. Volgens [eisers in conv. verweerders in rec.] verbindt [gedaagde in conv., eis in rec.] oneigenlijke voorwaarden aan het verlenen van toestemming voor de verkoop van de woning. In een e-mail van 4 november 2024 eist [gedaagde in conv., eis in rec.] namelijk dat uit de verkoopopbrengst als eerste zal worden voldaan: de hoofdsom, de achterstallige rente, de juridische kosten van [gedaagde in conv., eis in rec.] in de onderhavige procedure, de toekomstige juridische kosten van [gedaagde in conv., eis in rec.] in toekomstige rechtsz(a)ak(en) en de gemaakte en te maken buitengerechtelijke kosten van [gedaagde in conv., eis in rec.] inzake de rechtszaken.
4.De beslissing
2 juli 2025.