ECLI:NL:RBGEL:2025:5081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
028380-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1999, was op het moment van de zitting gedetineerd. De zaak betreft twee incidenten van brandstichting: de eerste op 28 augustus 2024, waarbij de verdachte opzettelijk brand stichtte op de motorkap van een voertuig, en de tweede op 7 september 2024, waarbij hij een ontbrandbare vloeistof tegen de deur van een woning goot. Beide daden leidden tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, mede op basis van verklaringen van slachtoffers en forensisch onderzoek. De verdachte werd als bekennende verdachte aangemerkt, wat de bewijsvoering vergemakkelijkte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contact- en locatieverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de brandstichtingen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de brandstichtingen in grote angst leefden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/028380-25
Datum uitspraak : 17 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1999 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen, advocaat in Zaltbommel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een goed en/of middel in te brengen op de motorkap van een voertuig (kenteken: [kenteken] ) en hierna vuur en/of een brandend voorwerp op dit voertuig achter te laten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer omliggende voertuigen en/of straatmeubilair en/of bosschages en/of struikgewas en/of bomen en/of een woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval een of meerdere personen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 7 september 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door tegen en/of voor de deur van de woning een ontbrandbare vloeistof te gieten en/of te besprenkelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een bloempot en/of het raam en/of de kozijnen en/of overige delen van de woning, althans andere goederen die zich in de directe nabijheid van de voordeur bevonden, te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van feit 1 niet kan worden bewezen dat sprake was van levensgevaar. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 - 28 augustus 2024
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer 1] , p. 27;
- het proces-verbaal Algemene paragraaf, p. 8 (voor zover daar staat vermeld wie er staan ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] );
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 44-47;
- de verklaring van verdachte op de zitting van 3 juni 2025.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het levensgevaar
Het te duchten gevaar voor personen acht de technisch forensisch rechercheur aanwezig. Het in brand gestoken voertuig stond op onvoldoende afstand van woningen en personen, waardoor er geen direct maar mogelijk wel indirect gevaar te duchten was van het vuur, diens hitte en/of rookontwikkeling. Indien het voertuig niet of niet zo snel geblust zou zijn, zou er mogelijk gevaar voor personen kunnen ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat brand(stichting) gepaard gaat met rook en dat brand en rook zich snel verspreiden. Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen. Daarom was het aannemelijk dat ten tijde van de brand(stichting) naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. [2]
De rechtbank neemt de conclusie van de forensisch rechercheur over en stelt vast dat op het moment dat verdachte de auto in de brand heeft gestoken levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen en gevaar voor goederen te duchten was.
Dat in het rapport staat dat het gevaar ‘mogelijk zou kunnen ontstaan’ maakt dit niet anders. Niet vereist is dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt. Het verweer slaagt daarom niet.
Feit 2 – 7 augustus 2024
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 76;
- het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris, p. 219;
- de verklaring van verdachte op de zitting van 3 juni 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks28 augustus 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander
/anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door een goed
en/of middel in te brengen op de motorkap van een voertuig (kenteken: [kenteken] ) en hierna vuur
en/of een brandend voorwerp op dit voertuig achter te laten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer omliggende voertuigen en
/ofstraatmeubilair en
/ofbosschages en
/ofstruikgewas en
/ofbomen en
/ofeen woning en
/of- levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
en/of
[slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] , in elk geval een of meerdere personen, te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks7 september 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met
een ander/anderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door tegen en/of voor de deur van de woning een ontbrandbare vloeistof te gieten en/of te besprenkelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een bloempot en
/ofhet raam en
/ofde kozijnen en
/ofoverige delen van de woning, althans andere goederen die zich in de directe nabijheid van de voordeur bevonden, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contact- en locatieverbod zullen worden opgelegd en gevorderd dat deze dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte een kwetsbare jongen was en is, die gebukt ging onder psychoses door zijn schizofrenie. Zij heeft bepleit dat bij het opleggen van een gevangenisstraf een groot deel voorwaardelijk wordt opgelegd, als stok achter de deur. De raadsvrouw heeft gevraagd om maatwerk gelet op zijn rol als uitvoerder onder druk van een ander.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst en gevolgen van de feiten
Verdachte heeft op 28 augustus 2024 de auto op de oprit van aangevers in brand gestoken. Tien dagen later is verdachte opnieuw naar het huis van aangevers gegaan en heeft hij benzine bij de voordeur in brand gestoken, naar eigen zeggen omdat er op dat moment geen auto stond. Deze tweede keer heeft hij ook een dreigbrief achtergelaten. Beide keren was het nacht en lagen er in de woning mensen te slapen. Aangevers, hun gezin en de hele buurt zijn erg geschrokken en lange tijd angstig geweest. Direct na de tweede brand is de woning door de burgemeester gesloten en heeft het gezin halsoverkop voor twee weken ander onderdak moeten vinden.
Het is een groot geluk dat er op 7 september 2024 bij de voordeur niet meer brandbare goederen hebben gestaan en dat er geen auto stond die anders opnieuw in brand was gestoken, waardoor het gevaar zich toen heeft beperkt tot goederen. Anders was er ook die tweede keer levensgevaar geweest voor de bewoners die op dat moment in het huis lagen te slapen.
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte was zeer intimiderend en gevaar zettend. De impact, zeker nu er twee keer kort na elkaar brand is gesticht, was voor velen enorm. De rechtbank rekent dit verdachte, die degene is geweest die met een aansteker het vuur daadwerkelijk heeft aangestoken, zwaar aan.
In haar slachtofferverklaring heeft aangeefster verteld dat zij maanden niet heeft kunnen slapen en dat zij na negen maanden met EMDR-, hapto- en psychotherapie tot op de dag van vandaag stress ervaart en niet kan werken.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
Uit het rapport van de reclassering van 27 maart 2025 volgt dat verdachte zegt dat hij impulsief kan zijn in zijn handelen en zich laat beïnvloeden door anderen. Binnen zijn sociale netwerk is sprake van mensen met justitiële contacten. Er is geen sprake van een structurele dagbesteding. Bij verdachte is de diagnose schizofrenie gesteld.
Verdachte woonde voor zijn voorlopige hechtenis begeleid en zou beschermd gaan wonen.
De reclassering adviseert om aan een (deels) voorwaardelijke straf de voorwaarden te verbinden dat verdachte zich moet melden bij de reclassering, meewerkt aan ambulante behandeling, verblijft in een instelling voor beschermd wonen, zich houdt aan een contact- en locatieverbod en samen met de reclassering kijkt naar een passende dagbesteding.
Straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat alleen een gevangenisstraf in dit geval passend is. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, opleggen.
Dit is gelet op het kortere voorwaardelijke deel een zwaardere straf dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten maakt dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Voor de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een proeftijd van 3 jaar gelden en een deel van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd: verdachte moet zich melden bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling, verblijven in een instelling voor beschermd wonen en samen met de reclassering kijken naar een passende dagbesteding.
Daarnaast zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en een locatieverbod voor het adres [adres] in [plaats] en een straal van 500 meter daaromheen. De rechtbank zal bevelen dat deze vrijheidsbeperkende maatregel per direct ingaat.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 1] vordert € 2.824,84 aan materiële schade voor de posten:
- aanschaf camera’s € 518
- kosten tandheelkunde € 96,84
- kosten behandeling haptonoom € 960
- eigen risico autoverzekering € 150
- eigen risico inboedelverzekering € 100
- eigen risico opstalverzekering € 100
- giften € 900
Daarnaast vordert zij € 2.000 aan smartengeld. Zij verzoekt het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededaders tot vergoeding van de schade.
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] vorderen beiden € 2.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededaders tot vergoeding van de schade verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen, met uitzondering van de post giften bij benadeelde [slachtoffer 1] , kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en de officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft de posten kosten tandheelkunde, kosten behandeling haptonoom en giften dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij voor deze posten niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Wat betreft de kosten tandheelkunde en de kosten behandeling haptonoom stelt de verdediging zich op het standpunt dat het causale verband met het strafbare feit ontbreekt en wat betreft de giften heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze giften kennelijk onverplicht zijn gedaan en bewijs van deze giften ontbreekt.
Overweging van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten aanschaf camera’s, eigen risico verzekering auto, eigen risico inboedelverzekering en eigen risico opstalverzekering niet inhoudelijk zijn betwist.
Wat betreft de post kosten behandeling haptonoom is de rechtbank van oordeel dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en de strafbare feiten. Het is zeer goed voorstelbaar dat wanneer twee keer brand wordt gesticht bij een woning waarbij een dreigbrief wordt achtergelaten dit zorgt voor dusdanig veel angst en stress dat de bewoners hulp zoeken door middel van behandelingen binnen meerdere disciplines. Dat de behandeling bij de haptonoom kennelijk niet op basis van een doorverwijzing door een huisarts is gestart, doet hier niet aan af.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de hiervoor genoemde posten (tot een hoogte van € 1.828) kan worden toegewezen.
Wat betreft de post kosten tandheelkunde is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze kosten een rechtstreeks verband hebben met de strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.
De post giften ziet op bedragen die benadeelde onverplicht aan anderen heeft gegeven als dank voor aangeboden hulp. Deze giften zijn daarom niet aan te merken als schade. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door twee keer brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De vordering van [slachtoffer 5]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door twee keer brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De vordering van [slachtoffer 4]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door twee keer brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
• verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
• verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
• bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als
bijzondere voorwaardendat:
  • verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door forensische polikliniek Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. De zorgverlener bepaalt de wijze van behandeling. Gelet op de problematiek kan onderdeel van de behandeling zijn dat verdachte voorgeschreven medicatie zal gebruiken;
  • verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • Verdachte samen met de reclassering kijkt naar een passende dagbesteding, met vaste structuur.
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
• beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende
Een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende
5 jarenniet bevindt in een straal van 500 meter van het adres [adres] in [plaats] ;
En
Een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende
5 jarenzich onthoudt van – direct of indirect – contact met:
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1978
[slachtoffer 2] , wonende aan de [adres] in [plaats]
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 2004
[slachtoffer 4] , wonende aan de [adres] in [plaats]
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 4] 1969;
• beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op.
• beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
• veroordeelt verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van € 1.828 aan materiële schade en € 2.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 3.828 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 48 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
• veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 5]van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
• veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 4]van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. C.L.A. van der Veeken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON5R024084/LANCIA, gesloten op 12 februari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [plaats] Gld), p. 46-47.