ECLI:NL:RBGEL:2025:5084

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
05/270505-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bezit van hasjiesj en geneesmiddelen zonder vergunning

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van hasjiesj en verschillende geneesmiddelen zonder de benodigde vergunningen. De verdachte, geboren in 1954, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. van den Hoonaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het bezit van ongeveer 3568,59 gram hasjiesj, wat een overtreding van de Opiumwet oplevert. Daarnaast had de verdachte een grote hoeveelheid erectiestimulerende middelen in voorraad, zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig was, en oordeelde dat er voldoende verdenking bestond om de woning te doorzoeken. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van voorbereiding van hennepteelt, omdat niet bewezen kon worden dat de assimilatielampen die hij voorhanden had, bestemd waren voor grootschalige hennepteelt. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, samen met een taakstraf van 120 uren, en bepaalde dat de verdachte zich moest melden bij de reclassering. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare medische toestand van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/270505-23
Datum uitspraak : 24 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1954 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsman: mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3568,59 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 te [plaats]
(in een pand aan de [adres 2] ), althans in Nederland stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad door
- het voeren van WhatsApp communicatie met een of meer perso(o)n(en) met betrekking tot het aanbieden en/of verkopen van een (grote) hoeveelheid assimilatielamp(en) en/of
-het voorhanden hebben van 36, althans een (grote) hoeveelheid assimilatielamp(en), waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op 24 mei 2024 te [plaats] , althans in Nederland, al dan niet opzettelijk een of meer geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
- 10400, althans één of meer Vidalista 60 pillen, althans een hoeveelheid Vidalista 60, bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof tadafil en/of
- 15040, althans één of meer Vidalista 40 pillen, althans een hoeveelheid Vidalista 40, bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof tadafil en/of
- 5928, althans één of meer Vidalista 20 pillen, althans een hoeveelheid Vidalista 20, bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof tadafil en/of
- 1880, althans één of meer Lovegra pillen, althans een hoeveelheid Lovegra, bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof sildenafil en/of
- 136, althans één of meer Vilitra pillen, althans een hoeveelheid Vilitra, bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof vardenafil (telkens) in voorraad heeft gehad en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld en/of heeft ingevoerd en/of uitgevoerd en/of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied heeft gebracht.

2.Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

Het verweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het doorzoeken van de woning van verdachte op 24 mei 2023 onrechtmatig was. Er is volgens de verdediging sprake van een onherstelbaar vormverzuim, zodat het bewijs dat is verkregen als gevolg van de onrechtmatige doorzoeking – de aangetroffen hasj, lampen en erectiepillen – moet worden uitgesloten van het bewijs. Dit leidt vervolgens tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert voor een bewezenverklaring, zodat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Verder heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de lampen bestemd zouden zijn voor grootschalige dan wel bedrijfsmatige hennepteelt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een onherstelbaar vormverzuim geen sprake is. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de MMA-melding die zich in het dossier bevindt zeer concreet en gedetailleerd is. Bij nader onderzoek door de politie blijkt dat er op drie verschillende data melding is gemaakt van verdachte omstandigheden rondom de woning van verdachte. Dit wordt door de politie uitgebreid beschreven in het proces-verbaal, tezamen met de informatie die wordt gegeven door de standplaatsmedewerker. Een MMA-melding dient door enige omstandigheid te worden ondersteund en dat is hiermee het geval.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het doorzoeken van de woning rechtmatig was. Daarvoor moet ingevolge artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie worden beoordeeld of de verbalisanten redelijkerwijs het vermoeden konden hebben dat zich in de woning wapens of munitie bevonden. De rechtbank overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft in zijn proces-verbaal van bevindingen dat de politie op 24 mei 2023 een MMA-melding ontving waaruit – kort gezegd – volgde dat zich op het adres van verdachte aan de [adres 2] in [plaats] wapens bevonden. Verdachte zou zelf ook een handwapen bij zich dragen. Volgens de melding zou er een drugsgerelateerd conflict gaande zijn in de onderwereld, waarbij medio december 2022 een explosief in het woonwagenkamp van verdachte gegooid zou zijn. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft vervolgens dat het hem ambtshalve bekend is dat er rond de [adres 2] in [plaats] en rond verdachte in de maanden ervoor meerdere meldingen waren gedaan en incidenten hadden plaatsgevonden, onder andere het volgende. Op 4 december 2022 had op het adres een vernieling/brandstichting middels illegaal vuurwerk plaatsgevonden. Dit onderzoek was in behandeling bij de districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland. Op 8 mei 2023 zouden er volgens een melder mannen met zwaarden bij verdachte aan de deur hebben gestaan. Uit het proces-verbaal dat daarover is opgemaakt, volgt dat het onrustig zou zijn op het woonwagenkamp aan de [adres 2] . De overige bewoners van het woonwagenkamp gaven daarbij (onder meer) aan dat zij een revolver bij verdachte op het nachtkastje hadden zien liggen en dat verdachte zichzelf volledig bewapend zou hebben. Op 20 mei 2023 zou er volgens een bewoner van de [adres 2] een kleine personenauto in de straat staan waar mogelijk explosieven in zouden zitten. Hierover zou gepraat worden in de wijk.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding van de MMA-melding eveneens nader onderzoek gedaan en heeft het volgende beschreven. Verdachte was de enige bewoner op het adres [adres 2] in [plaats] . Uit recente informatie uit de politiesystemen volgt dat verdachte mogelijk conflicten had en dat deze conflicten speelden in het criminele milieu. Uit een gesprek dat werd gevoerd met een medewerker van standplaatsbeheer van woonwagenlocaties op 11 mei 2023 kwam naar voren dat het in mei onrustig was op het woonwagenkamp. De medewerker van standplaatsbeheer verwijst naar een incident waarbij een zwaard zou zijn gebruikt. Ook had deze medewerker van standplaatsbeheer van een buurman vernomen dat verdachte een revolver in zijn woonwagen had liggen. Verdachte had verder zelf aan de medewerker verteld dat hij klaar was en voorbereid. Kort na ontvangst van de MMA-melding op 24 mei 2023 stelden politieambtenaren vast dat kort bij dan wel tegenover de woonwagen van verdachte een witte bus stond, waarvan de gegevens overeen kwamen met hetgeen verwoord was in de MMA-melding.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de inhoud van de MMA-melding in combinatie met de informatie van de politie voldoende verdenking op dat zich in de woning van verdachte wapens of munitie bevonden. Uit de voornoemde gegevens valt af te leiden dat het op meerdere momenten in mei 2023 onrustig was rondom het adres van verdachte. Op dat moment was al bekend dat er in december 2022 een brandstichting op zijn adres had plaatsgevonden. Tezamen met de uitspraken van de buurtbewoners en de uitspraak van verdachte zelf richting de standplaatsbeheerder bestond er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding voor de politie om redelijkerwijs tot het vermoeden te kunnen komen dat verdachte zich had bewapend en dat die wapens zich in zijn woning bevonden. De daaropvolgende doorzoeking van de woning was daarmee rechtmatig. Dat er in de geparkeerde bedrijfsbus geen drugsafval werd aangetroffen maakt dit niet anders, de doorzoeking was - gelet op de inhoud van de melding – immers gericht op wapens in de woning.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het bewijs dat is verkregen met de doorzoeking kan dan ook worden gebruikt voor het bewijs.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
3.1
Vrijspraak (feit 2)
Aan verdachte is onder feit 2 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij in de periode van 19 tot en met 24 mei 2023 36 assimilatielampen voorhanden had en via WhatsApp communicatie ook assimilatielampen te koop aanbood, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze assimilatielampen bestemd waren tot het plegen van Opiumwetfeiten (te weten het telen van hennep). Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen, moet het ingevolge artikel 11a van de Opiumwet nadrukkelijk gaan om goederen die bestemd waren tot het plegen van het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Niet ter discussie staat dat verdachte de voornoemde 36 assimilatielampen voorhanden had en dat hij dergelijke lampen ook verkocht. Verdachte heeft verklaard dat hij partijhandelaar was en dat hij de lampen onder andere aan tuinders verkocht. Dat verdachte de lampen aan verschillende personen aanbood, valt eveneens af te leiden uit verschillende WhatsAppgesprekken die zich in het dossier bevinden. De rechtbank constateert echter dat uit het dossier niet volgt dat deze potentiële afnemers zich op grote schaal, op bedrijfsmatige wijze bezighielden met het telen van hennep. Niet uit te sluiten valt dat de assimilatielampen door de afnemers werden aangekocht voor andere doeleinden, bijvoorbeeld in de hoedanigheid van tuinder of met het oog op kleinschalige, niet-professionele hennepteelt. Het enkele gegeven dat een aantal van de potentiële afnemers eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de afnemers zich op bedrijfsmatige wijze bezighielden met het telen van hennep. Nog daargelaten de vraag of verdachte van deze veroordelingen op de hoogte was of hiervan op de hoogte had moeten zijn.
Gezien het voorgaande, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde onder feit 2.
3.1
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 18;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 30;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 80, 82-83;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 86 en 88;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 97, 100-103;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2025.
Ten aanzien van de hoeveelheid
Uit de voornoemde processen-verbaal verdovende middelen leidt de rechtbank af dat een totale hoeveelheid van (89,43 + 485,50 + 286,81 + 1435,48 + 184,23 + 985,88 + 88,06 =) 3555,39 gram van de aangetroffen blokken positief testte op de aanwezigheid van cannabis. De rechtbank zal in de bewezenverklaring daarom uitgaan van deze hoeveelheid.
3.2
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 165-166;
- een schriftelijk bescheid, te weten de bevoegdheidsbeoordeling door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 6 juni 2023, p. 177-178;
- een schriftelijk bescheid, te weten de productbeoordeling door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 6 juni 2023, p. 179-182;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks24 mei 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
3568,593555,39gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 24 mei
20242023te [plaats] ,
althans in Nederland, al dan nietopzettelijk een of meer geneesmiddel
(len
)waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
- 10400
, althans één of meerVidalista 60 pillen,
althans een hoeveelheid Vidalista 60,bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof tadafil en
/of
- 15040
, althans één of meerVidalista 40 pillen,
althans een hoeveelheid Vidalista 40,bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof tadafil en
/of
- 5928
, althans één of meerVidalista 20 pillen,
althans een hoeveelheid Vidalista 20,bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof tadafil en
/of
- 1880
, althans één of meerLovegra pillen,
althans een hoeveelheid Lovegra,bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof sildenafil en
/of
- 136
, althans één of meerVilitra pillen,
althans een hoeveelheid Vilitra,bevattende een hoeveelheid van de werkzame stof vardenafil (telkens) in voorraad heeft gehad
en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld en/of heeft ingevoerd en/of uitgevoerd en/of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied heeft gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
Opzettelijk begaan van een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, dient op de taakstraf in mindering te worden gebracht. Daarnaast is de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden gevorderd. Aan deze straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het begeleid wonen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aandacht gevraagd voor de medische situatie van verdachte. In dat licht heeft de raadsman gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 180 uren aan de forse kant is. Verder heeft de raadsman – evenals de officier van justitie – verzocht om aan een eventueel op te leggen voorwaardelijke straf niet de voorwaarde van het begeleid wonen te verbinden, gelet op de leeftijd van verdachte en het feit dat hij erg gesteld is op zijn twee honden. Ook voor een middelencontrole ziet de raadsman geen aanleiding, nu uit het dossier niet is gebleken dat sprake is van problematisch middelengebruik dat verband houdt met de verdenking.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft 3555,39 gram hasjiesj voorhanden gehad in zijn woning. Daarnaast had verdachte een grote hoeveelheid (ruim 33.000) geneesmiddelen in voorraad, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunningen. Het ging om zogenaamde erectiestimulerende middelen. Gelet op de grote hoeveelheden van zowel de hasjiesj als de erectiepillen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte deze goederen in voorraad had om ze te verhandelen. Het behoeft geen uitleg dat dit soort strafbare feiten overlast veroorzaken en schade opleveren voor de maatschappij. Langdurig en veelvuldig gebruik van hasj levert schadelijke gevolgen op voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De (legale) handel in geneesmiddelen is verbonden aan allerlei voorschriften, omdat op het voorschrijven en het gebruik van bepaalde geneesmiddelen controle nodig is in het belang van de volksgezondheid. Het verkeerde gebruik ervan, zonder tussenkomst van een arts, kan zelfs fatale gevolgen hebben.
Verdachte heeft het bezit van de hasjiesj en de geneesmiddelen weliswaar toegegeven, maar hij heeft de ernst ervan op de terechtzitting gebagatelliseerd. De rechtbank wil benadrukken dat voor het voorhanden hebben van deze hoeveelheden middelen onder omstandigheden zomaar gevangenisstraffen kunnen worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het advies van de reclassering van 13 september 2024. Verdachte wilde in het gesprek met de reclassering niet over de verdenking praten, waardoor er geen zicht kon worden verkregen op criminogene en beschermende factoren. In het gesprek kwam wel naar voren dat er bij verdachte problemen zijn op verschillende leefgebieden. Verdachte gaf aan dat hij per 24 juli 2024 uit zijn woning zou worden gezet vanwege een huurachterstand. Hij gaf daarbij aan nergens anders terecht te kunnen. Het was voor rapporteur onduidelijk waar verdachte op het moment van rapporteren verbleef, omdat hij na het eerste gesprek uit contact is gegaan met de reclassering. Verdachte had aangegeven een bedrijf in partijhandel te hebben. Er was weinig zicht op hoe die partijhandel van verdachte er precies uitziet, maar rapporteur merkte op dat te zien was dat er meerdere partijhandel spullen zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Aangegeven werd dat de dagbesteding van verdachte mogelijk delictgerelateerd is. De rapporteur merkt op dat verdachte bij de politie heeft aangegeven dat hij rookt en weleens cocaïne snuift. Hij geeft echter aan dat er nauwelijks sprake is van middelengebruik. Verdachte heeft geen veranderwens omtrent zijn middelengebruik. Ten slotte heeft de reclassering contact opgenomen met de huisarts van verdachte. Hieruit is naar voren gekomen dat er sprake is van een kwetsbare fysieke en mentale toestand bij betrokkene. Er is echter geen andere hulpverlening aanwezig. Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven ook niet open te staan voor hulpverlening. Er is geen zicht op mogelijke beschermende factoren in het leven van verdachte. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering in beginsel de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Er zijn echter mogelijkheden om het recidivegevaar in te perken met interventies, mits verdachte openstaat voor hulp. Verdachte heeft aangegeven geen veranderwens te hebben en niet ontvankelijk te zijn. Dit heeft de reclassering echter verder niet kunnen toetsen. In het geval verdachte op de terechtzitting aangeeft wel open te staan voor bemoeienis vanuit de reclassering, dan wordt dit alsnog geadviseerd door de reclassering. In dat geval worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
  • Een meldplicht bij de reclassering;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Meewerken aan middelencontrole.
Op de terechtzitting is het reclasseringsadvies met verdachte besproken. Verdachte heeft aangegeven dat hij goed kon praten met de reclasseringsmedewerker en dat hij wel meer gesprekken had gewild met die medewerker. Hij woont momenteel op een camping, maar daar kan hij niet blijven. Mogelijk zal hij dan in zijn auto moeten slapen. Verdachte heeft verder aangegeven dat hij twee honden heeft, die hij niet in de steek wil laten. Om die reden staat verdachte niet open voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Voor andere begeleiding staat hij wel open.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat bij verdachte problemen bestaan op het gebied van huisvesting en dagbesteding. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte zich begeeft in het criminele milieu en daarmee mogelijk ook zijn inkomen verdient. Daartegenover staat dat verdachte een voorzichtige opening heeft gegeven tot het aannemen van hulp. Dit is voor de rechtbank reden om te beslissen dat verdachte opnieuw in gesprek moet gaan met de reclassering via een meldplicht. Van problematisch middelengebruik in relatie tot de bewezenverklaarde strafbare feiten, is de rechtbank niet gebleken. De bijzondere voorwaarden die zien op ambulante behandeling bij Tactus Verslavingszorg en de controle op het middelengebruik, zal de rechtbank daarom niet overnemen. Datzelfde geldt voor de voorwaarde van het begeleid wonen, gelet op de wens van verdachte om zijn honden te kunnen behouden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uren. Om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen, met een proeftijd van drie jaren. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de leeftijd van verdachte en zijn kwetsbare medische toestand. Daarbij wordt opgemerkt dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. De taakstraf kan worden vervangen door 60 dagen hechtenis, indien deze niet naar behoren wordt verricht. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal worden verrekend en op de taakstraf in mindering worden gebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal zoals toegelicht een meldplicht bij de reclassering worden verbonden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c en 22dvan het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet;
- 1, 2 en 6 van de Wet economische delicten;
- 40 van de Geneesmiddelenwet

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’ heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
 bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering op het adres Linie 612, 7325 DZ in Apeldoorn. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voornoemde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als overige voorwaarden dat verdachte:
o meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
o meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 legt op een
taakstraf van 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Moorman (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2025.
mr. J.M. Moorman en mr. S.W. van Kasbergen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Noord en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023240870, gesloten op 5 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.