ECLI:NL:RBGEL:2025:5085

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
028416-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 2002 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een voertuig op 28 augustus 2024 en het in brand steken van de voordeur van een woning op 7 september 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad betrokken was bij de brandstichtingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft daarnaast een contact- en locatieverbod opgelegd. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/028416-25
Datum uitspraak : 17 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een goed en/of middel in te brengen op de motorkap van een voertuig (kenteken: [kenteken] ) en hierna vuur en/of een brandend voorwerp op dit voertuig achter te laten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer omliggende voertuigen en/of straatmeubilair en/of bosschages en/of struikgewas en/of bomen
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval een of meerdere personen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 7 september 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door tegen en/of voor de deur van de woning een ontbrandbare vloeistof te gieten en/of te besprenkelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een bloempot en/of het raam en/of de kozijnen en/of overige delen van de woning, althans andere goederen die zich in de directe nabijheid van de voordeur bevonden, te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat verdachte bij dat feit geen betrokkenheid heeft.
Gelet op de vragen die zijn gesteld aan getuige [slachtoffer 3] over of het gaat om [verdachte] , is de verklaring van [slachtoffer 3] aan hem voorgekauwd; hij hoeft alleen maar ‘ja’ te knikken of te zeggen. Daarnaast laat [slachtoffer 3] niet het achterste van zijn tong zien en is het niet duidelijk of hij nog andere vijanden heeft.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in
real lifebij hem thuis onder druk is gezet door verdachte. Dit is onjuist, omdat verdachte niet in Nederland was.
De verklaringen van [slachtoffer 3] en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn daarom volgens de verdediging onvoldoende betrouwbaar en kunnen niet voor bewijs worden gebruikt.
Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat sprake is van uitlokken in plaats van medeplegen, waardoor volgens haar vrijspraak zou moeten volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 2 – 7 september 2024
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 67;
- het proces-verbaal forensisch brandonderzoek voor een woning, p. 76;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 119-120;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Uit deze bewijsmiddelen volgt – kort samengevat – dat verdachte de opdracht heeft gegeven om brand te stichten met kerosine bij de voordeur van het huis van aangevers. De dag voor de brandstichting, op 6 september 2024, heeft verdachte aan onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] de volgende berichten gestuurd:
VANAVOND KKKK ACTIE
Is die brief ready?
Tonight’s it’s showtime
Laat alvast iemand jerrycan
Vulle [medeverdachte 1]
Niet met je eigen die Jerry can vullen [medeverdachte 1]
Iemand late doen
En neem je Bully mee alles moet op film [medeverdachte 1]
[naam] hele jerry moet leeg gegoten worden bro
Regel die brief
Heb je een printer toevallig? [medeverdachte 1]
Het verweer dat sprake zou zijn van uitlokken slaagt niet. Niet vast is komen te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van uitlokkingsmiddelen. Het aansturen van de medeverdachten is aan te merken als een nauwe en bewuste samenwerking en daarom is sprake van medeplegen zoals ten laste gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan.
Feit 1 – 28 augustus 2024
Aangeefster [slachtoffer 1] , wonende aan de [adres 2] in [plaats 1] , heeft verklaard dat zij op 28 augustus 2024, omstreeks 01:10 uur, wakker werd van twee harde knallen. Zij zag dat haar voertuig in brand stond. Zij heeft haar man en zoon wakker gemaakt en zij zijn naar buiten gegaan. Haar oudste zoon [slachtoffer 3] hebben zij al 2,5 maand niet gezien. [2]
Op het adres [adres 2] te [plaats 1] staan naast aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] , drie kinderen ingeschreven, te weten [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ( [achternaam] ). [3]
De technisch forensisch rechercheur concludeert dat de brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op het voertuig is begonnen, vermoedelijk op de motorkap en de linkerzijde nabij het linker voorwiel en de ruime omgeving hiervan. Ook zag verbalisant resten van mogelijk een gesmolten jerrycan achter het voertuig.
Het brandbeeld en de brandpatronen op, in en aan het voertuig en de verbalisant bekomen informatie, gaven verbalisant de indicatie dat de brand was ontstaan op het voertuig door vooraf een middel en/of goed in te brengen op de motorkap en hierna vuur of een brandend voorwerp op het voertuig achter te laten. Het meest aannemelijke was dat de brand was ontstaan door het opzettelijk bijbrengen en of achterlaten van vuur in enigerlei vorm.
Aan de hand van de aangetroffen situatie acht verbalisant het te duchten gevaar voor goederen aanwezig. Het voertuig was deels uitgebrand, voorzijde, en heeft opvallende schade veroorzaakt aan nabijgelegen woningen, de omliggende bosschages en aan een naast gelegen voertuig. Indien het voertuig niet zo snel geblust zou zijn, zou de brand de nabijgelegen woning(en), bosschages, voertuigen en schuttingen mogelijk verder hebben aangetast. Het te duchten gevaar voor personen acht verbalisant in deze aanwezig. Het voertuig stond op onvoldoende afstand van woningen en personen waardoor er geen direct maar mogelijk wel indirect gevaar te duchten was van het vuur, diens hitte en of rookontwikkeling. Indien het voertuig niet of niet zo snel geblust zou zijn zou er mogelijk gevaar voor personen kunnen ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat brand(stichting) gepaard gaat met rook en dat brand en rook zich snel verspreiden. Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen. Daarom was het aannemelijk dat ten tijde van de brand(stichting) naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. [4]
De rechtbank neemt de conclusie van de forensisch rechercheur over en stelt vast dat sprake was van levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen en gevaar voor goederen.
Tijdens het opnemen van een aangifte van een tweede brandstichting op 7 september 2024 heeft [slachtoffer 1] aan verbalisant [verbalisant 1] een video-opname getoond. Verbalisant zag op haar telefoon een videofragment van een man die de oprit van hun woning opliep en de camera van een ringdeurbel tegemoet liep. [5]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij aan [slachtoffer 3] heeft gevraagd of hij weet wie de persoon op de beelden (de rechtbank begrijpt dezelfde beelden als door [slachtoffer 1] getoond aan verbalisant [verbalisant 1] ) is. [slachtoffer 3] zegt bijna zeker te weten wie het is. De naam van de man is [medeverdachte 2] . [6]
[slachtoffer 3] heeft in een gesprek met verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij de persoon die op 7 september bij zijn moeder is geweest herkent. Dit betreft [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] . [7] Hij heeft verder verklaard dat [medeverdachte 2] verblijft op de [adres 3] . [8]
In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] hem had benaderd met de vraag of hij [medeverdachte 2] wilde ophalen. Hij moest hem van A naar B brengen. Wanneer hem werd gevraagd naar 28 augustus 2024 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij de eerste keer, in augustus (de rechtbank begrijpt: op 28 augustus 2024), [medeverdachte 2] ook daar heeft afgezet. [9]
Uit de analyse van de historische verkeersgegevens volgt dat het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] op 27 augustus 2024 ergens gedurende de datasessie van 23:27 uur tot 23:59 uur, gebruik heeft gemaakt van Cell-ID [Cell-ID] , met de zendmastlocatie op de [adres 4] te [plaats 2] . Deze Cell-ID wordt ook gebruikt ergens gedurende de datasessie tussen 23:59 en 00:10 uur, en ergens gedurende de datasessie op 28 augustus 2024 tussen 00:10 uur en 00:45 uur. De genoemde Cell-ID geeft theoretisch dekking op de wijk [wijk] in [plaats 2] (de rechtbank begrijpt: de wijk waarin het adres [adres 3] ligt). [10]
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] op 28 augustus 2024 heeft opgehaald en afgezet wordt ondersteund door de historische verkeersgegevens van zijn telefoon, waaruit volgt dat [medeverdachte 1] in de wijk is geweest waar verdachte volgens [slachtoffer 3] verbleef.
Aan de hand van deze en de onder feit 1 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] zowel op 7 september 2024 als op 28 augustus 2024 medeverdachte [medeverdachte 2] naar en van het adres waar de brand is gesticht heeft gereden. Aan de hand van de bewijsmiddelen kan de rechtbank verder vaststellen dat medeverdachte [medeverdachte 2] degene is geweest die (in ieder geval) op 7 september 2024 de brand feitelijk heeft gesticht.
Beide keren werden de branden in de nacht gesticht, op hetzelfde adres en enkele dagen na elkaar. Beide keren waren medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken. Beide keren is de brand gesticht door het houden van vuur bij een brandbare vloeistof en is mogelijk een jerrycan gebruikt.
Bij de brandstichting op 7 september 2024, waarvan verdachte heeft bekend dat hij daartoe de opdracht heeft gegeven, is een brief achtergelaten waarin stond: “ik hoop dat de waarschuwingen duidelijk zijn.” [11]
De rechtbank stelt vast dat er in deze brief wordt gesproken over meer dan één waarschuwing. De verklaring van verdachte op de zitting van 3 juni 2025 dat hij wel wist van de brief maar niet wist wat erin stond acht de rechtbank, gelet op de onder feit 2 genoemde berichten, ongeloofwaardig.
Gelet op dit alles en de grote mate van overeenkomsten tussen beide brandstichtingen, gaat de rechtbank ervan uit dat de opdrachtgever van de eerste brand dezelfde is geweest als de opdrachtgever van de tweede brand, namelijk verdachte.
Of medeverdachte [medeverdachte 1] wel of niet door verdachte onder druk is gezet zoals hij heeft verklaard, is niet bepalend voor de vraag of zijn verklaring op andere punten betrouwbaar is. De verklaring dat hij in de nacht van 7 september 2024 medeverdachte [medeverdachte 2] naar het adres van de brandstichting heeft gereden vindt steun in het dossier, onder meer in de verklaring van getuige [getuige] (p. 281) en de camerabeelden waarop zijn auto (p. 111 e.v.) is te zien.
Ook de verklaringen van [slachtoffer 3] over een eventueel motief voor de brandstichtingen zijn niet bepalend voor de vraag of zijn verklaring ten aanzien van de herkenning van medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden gebruikt voor het bewijs. Die verklaring wordt onder meer ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de telefoongegevens van medeverdachte [medeverdachte 1] , zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks28 augustus 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met
een ander/anderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door een goed
en/of middel in te brengen op de motorkap van een voertuig (kenteken: [kenteken] ) en hierna vuur
en/of een brandend voorwerp op dit voertuig achter te laten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer omliggende voertuigen en
/ofstraatmeubilair en
/ofbosschages en
/ofstruikgewas en
/ofbomen en
/ofeen woning en
/of- levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
en/of
[slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] , in elk geval een of meerdere personen, te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks7 september 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met
een ander/anderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door tegen en/of voor de deur van de woning een ontbrandbare vloeistof te gieten en/of te besprenkelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een bloempot en
/ofhet raam en
/ofde kozijnen en
/ofoverige delen van de woning, althans andere goederen die zich in de directe nabijheid van de voordeur bevonden, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contact- en locatieverbod zal worden opgelegd en gevorderd dat deze dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en omdat hij een first offender is, een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, conform voorarrest of een (zeer groot deel) voorwaardelijke (gevangenis)straf een passende afdoening zou kunnen zijn of een combinatie met een taakstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst en gevolgen van de feiten
Verdachte heeft twee keer kort na elkaar anderen de opdracht gegeven brand te stichten bij de woning van aangevers. De eerste keer is op 28 augustus 2024 de auto op de oprit van aangevers in brand gestoken. Tien dagen later is benzine bij de voordeur in brand gestoken. Deze tweede keer werd ook een dreigbrief achtergelaten. Beide keren was het nacht en lagen er in de woning mensen te slapen. Aangevers, hun gezin en de hele buurt zijn erg geschrokken en lange tijd angstig geweest. Direct na de tweede brand is de woning door de burgemeester gesloten en heeft het gezin halsoverkop voor twee weken ander onderdak moeten vinden.
Het is een groot geluk dat er op 7 septemer 2024 bij de voordeur niet meer brandbare goederen hebben gestaan, waardoor het gevaar zich toen heeft beperkt tot goederen. Anders was er ook die tweede keer levensgevaar geweest voor de bewoners die op dat moment in het huis lagen te slapen.
Verdachte heeft (ten aanzien van de brandstichting op 7 september 2024 verklaard dat hij de opdracht had gegeven om [slachtoffer 3] (zoon van aangevers) een lesje te leren. Kennelijk vond verdachte dit conflict tot twee keer toe belangrijker dan het grote risico dat het stichten van brand bij een woning veroorzaakt. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten was zeer intimiderend en gevaarzettend. De impact, zeker nu er twee keer kort na elkaar brand is gesticht, was voor velen enorm.
In haar slachtofferverklaring heeft aangeefster verteld dat zij maanden niet heeft kunnen slapen en dat zij na 9 maanden met EMDR-, hapto- en psychotherapie tot op de dag van vandaag stress ervaart en niet kan werken.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
Uit het rapport van de reclassering van 16 mei 2025 volgt dat de reclassering zich gelet op de ernst van het delict en het gewelddadige karakter van de tenlastelegging zorgen maakt over een gevaarsrisico. De reclassering schat het risico op recidive en het risico op letsel in als gemiddeld.
Verdachte heeft volgens de reclassering psychosociale ondersteuning nodig die in een forensisch ambulant kader uitgevoerd kan worden. Er zou ingezet moeten worden op het verwerken van life-events en er dient nader onderzoek gedaan te worden naar trauma, coping en persoonlijkheidsdynamiek. Daarnaast is ambulante begeleiding aangewezen om steun te bieden op praktische leefgebieden.
De reclassering adviseert om aan een (deels) voorwaardelijke straf de voorwaarden te verbinden, dat verdachte zich moet melden bij de reclassering, meewerkt aan ambulante behandeling en begeleiding, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang indien dit nodig wordt geacht en zich houdt aan een contactverbod met medeverdachten.
Straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat alleen een gevangenisstraf in dit geval passend is. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, opleggen.
Dit is, gelet op het kortere voorwaardelijke deel, een zwaardere straf dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten maakt dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Voor de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een proeftijd van 3 jaar gelden en een deel van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd: verdachte moet zich melden bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling en begeleiding en verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Daarnaast zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar opleggen inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en een locatieverbod voor het adres [adres 2] in [plaats 1] en een straal van 500 meter daaromheen. De rechtbank zal bevelen dat deze vrijheidsbeperkende maatregel per direct ingaat.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 1] vordert € 2.824,84 aan materiële schade voor de posten:
- aanschaf camera’s € 518
- kosten tandheelkunde € 96,84
- kosten behandeling haptonoom € 960
- eigen risico autoverzekering € 150
- eigen risico inboedelverzekering € 100
- eigen risico opstalverzekering € 100
- giften € 900
Daarnaast vordert zij € 2.000 aan smartengeld. Zij verzoekt het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededaders tot vergoeding van de schade.
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] vorderen beiden € 2.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededaders tot vergoeding van de schade verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen, met uitzondering van de post giften bij benadeelde [slachtoffer 1] , kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en de officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de bepleitte vrijspraak voor feit 1 de vordering voor een deel moet worden afgewezen. Daarnaast de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor wat betreft de post giften.
Overweging van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten aanschaf camera’s, behandeling haptonoom, eigen risico verzekering auto, eigen risico inboedelverzekering en eigen risico opstalverzekering voldoende zijn onderbouwd.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de hiervoor genoemde posten (tot een hoogte van € 1.828) kan worden toegewezen.
Wat betreft de post kosten tandheelkunde is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze kosten een rechtstreeks verband hebben met het strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.
De post giften ziet op bedragen die benadeelde onverplicht aan anderen heeft gegeven als dank voor aangeboden hulp. Deze giften zijn daarom niet aan te merken als schade. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door twee keer brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De vordering van [slachtoffer 5]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door twee keer brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De vordering van [slachtoffer 4]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door twee keer brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
• verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
• verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden;
• bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als
bijzondere voorwaardendat:
  • verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. Voor de eerste afspraak meldt verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 5];
  • verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door forensische polikliniek Kairos Arnhem of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. De zorgverlener bepaalt de wijze van behandeling. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan onderdeel van de behandeling zijn dat verdachte voorgeschreven medicatie zal gebruiken;
  • verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, laat begeleiden door Zorgplus of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
  • verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, de bepalen door de reclassering, indien dit nodig wordt geacht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
• beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende:
Een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende
5 jarenniet bevindt in een straal van 500 meter van het adres [adres 2] in [plaats 1] ;
En
Een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende
5 jarenzich onthoudt van – direct of indirect – contact met:
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1978
[slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ), wonende aan de [adres 2] in [plaats 1]
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 2004
[slachtoffer 4] ( [slachtoffer 4] ), wonende aan de [adres 2] in [plaats 1]
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 4] 1969;
• beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op.
• beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
• veroordeelt verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van € 1.828 aan materiële schade en € 2.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 3.828 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 48 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
• veroordeelt verdachte in verband met het feit het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 5]van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
• veroordeelt verdachte in verband met het feit het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 4]van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. C.L.A. van der Veeken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2025.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON5R024084/LANCIA, gesloten op 12 februari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 27.
3.Algemene paragraaf, p. 8.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] [plaats 1] Gld), p. 44-47.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 73.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81-82.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris, p. 273.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 194.
11.Proces-verbaal, p. 8.