ECLI:NL:RBGEL:2025:5147

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
11647813 \ CV EXPL 25-3008
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en belangenafweging bij ontruiming van woning met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen de stichting Omnia Wonen en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eisende partij, Omnia, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van zeven maanden, die op dat moment € 5.027,70 bedroeg. De gedaagden erkenden de huurachterstand, maar voerden aan dat zij in moeilijke omstandigheden verkeerden en dat hun situatie aan het verbeteren was. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de belangen van de minderjarige kinderen van de gedaagden meegewogen, in het bijzonder omdat het kind autisme heeft en in een kwetsbare situatie verkeert. De kantonrechter oordeelde dat de ontruiming van de woning zou leiden tot een acute noodtoestand voor het kind, wat zwaarder woog dan de belangen van Omnia om de woning te ontruimen. Daarom werd de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen, maar de huurachterstand en bijkomende kosten werden wel toegewezen. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 11647813 \ CV EXPL 25-3008 \ 683 \ 806
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de stichting Stichting Omnia Wonen
gevestigd te Amersfoort
eisende partij
gemachtigde Alkema - Vloet - Kuijpers Gerechtsdeurwaarders
tegen
1.
[gedaagde 1]
wonende te [woonplaats]
procederend in persoon
2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
procederend in persoon
gedaagde partijen
Partijen worden hierna Omnia en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2025;
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2025.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Omnia verhuurt aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning aan [adres] (hierna: het gehuurde), tegen een bij vooruitbetaling te betalen huurprijs van op dit moment € 711,00 per maand.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hun betalingsverplichtingen richting Omnia niet geheel nagekomen, waardoor er sprake is van een huurachterstand.

3.Het geschil

3.1.
Omnia vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de ontbinding van de huurovereenkomst, de ontruiming van het gehuurde en de hoofdelijke veroordeling tot betaling van een bedrag van:
- huurachterstand tot en met april 2025
4.952,70
- buitengerechtelijke incassokosten
395,77
- wettelijke rente tot en met 1 april 2025
140,63
Totaal
5.489,10
Daarnaast vordert Omnia een bedrag van € 711,00 per maand vanaf mei 2025 tot aan de ontruiming. Omnia vordert tot slot verdere wettelijke rente en de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
Omnia stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke zijn gebleven met de uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting en daarmee een huurachterstand hebben laten ontstaan. Omnia stelt dat deze huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee eveneens de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Zij betwisten de huurachterstand niet, maar voeren aan dat zij in lastige omstandigheden zaten maar dat het nu wat beter gaat. [gedaagde 2] heeft een baan van veertig uur per week en is inmiddels ook in vast dienstverband. Ook is er een eerste gesprek geweest met de gemeente en er zal een budgetcoach aangesteld worden voor hulp bij de financiën.

4.De beoordeling

4.1.
De huurachterstand is (op 14 mei 2025) een bedrag van € 5.027,70, zijnde een betalingsachterstand van zeven maanden. Deze huurachterstand zou in principe de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben meerdere redenen gegeven voor het ontstaan van de huurachterstand, maar daarin ziet de kantonrechter niet direct aanleiding voor een ander oordeel. Er is wel een andere reden.
4.2
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met een kind in de woning wonen komt de kantonrechter toe aan een belangenafweging. Op grond van artikel 3 IVRK wegen de belangen van een kind bij het behoud van de woning zwaar. Dit betekent echter niet dat de aanwezigheid van een minderjarig kind in de woning zonder meer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van die woning in de weg staat. Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de tekortkomingen die tot ontbinding en ontruiming kunnen leiden. Bovendien dienen zij de nadelige gevolgen hiervan zoveel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door hulpverlenende instanties in te schakelen. Indien ontruiming echter leidt tot een acute noodtoestand voor het kind, dan kan dit leiden tot afwijzing van de gevorderde ontbinding en ontruiming.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onweersproken gesteld dat hun 10-jarige kind lijdt aan autisme en functioneert op een leeftijd van een kind van 2,5 jaar. Verder hebben zij gesteld dat zij hun kind dagelijks naar een school op 67 km afstand brengen en dat zij dat zelf moeten doen, omdat het vervoer met een schoolbus te veel prikkels geeft en daarom te belastend is. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarmee voldoende gesteld dat ontruiming van de woning leidt tot een acute noodtoestand voor hun kind. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij behoud van de woning op dit moment zwaarder weegt dan het belang van Omnia om weer over de woning te beschikken. Daarbij speelt mee dat vroeghulp is ingeschakeld en er inmiddels een budgetcoach is.
De kantonrechter zal [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom in het belang van hun kind een laatste kans geven en de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning niet toewijzen.
De gevorderde gevorderde huurachterstand en de gevorderde huurtermijnen (voor zover deze termijnen nog niet zijn betaald) zijn wel toewijsbaar.
4.3.
Omnia maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Omnia heeft een aanmaning aan huurder gestuurd die voldoet aan de wettelijke vereisten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet binnen de 14 dagen termijn van deze aanmaning betaald, zodat zij buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 395,77 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en wordt toegewezen.
4.4.
De (verdere) wettelijke rente is niet betwist en wordt toegewezen, vanaf 2 april 2025 over de nog resterende openstaande huurtermijnen vanaf de datum van verschuldigdheid van ieder afzonderlijk bedrag tot de dag van volledige betaling.
4.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Omnia als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
148,50
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten x € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.504,50

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dat wil zeggen voor zover de één betaalt ook de ander ter hoogte van dat bedrag is bevrijd, om aan Omnia te betalen een bedrag van € 5.489,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.952,70 vanaf 2 april 2025 totdat alles is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dat wil zeggen voor zover de één betaalt ook de ander ter hoogte van dat bedrag is bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Omnia tot dit vonnis vastgesteld op € 1.504,50, te vermeerderen met de kosten van betekening als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.A. Verspui en in het openbaar uitgesproken op.