ECLI:NL:RBGEL:2025:5189

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
437429
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling gebruiksvergoeding en eigenaarslasten tussen ex-echtgenoten; afwijzing vordering tot betaling van (restant) geldlening uit overwaarde van de gezamenlijke woning

In deze zaak, uitgesproken op 9 juli 2025 door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van de overwaarde van hun gezamenlijke woning en de betaling van eigenaarslasten. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 23 juni 2022. De ex-echtgenoten hebben een gezamenlijke woning verkocht, waarvan de overwaarde in depot is gezet bij een notaris. De eiser, [eiser in conv], heeft een conservatoir beslag gelegd op de overwaarde, omdat er onenigheid is ontstaan over de afbetaling van een lening bij Slagboom Beheer B.V. en de eigenaarslasten van de woning. De eiser vordert onder andere dat de gedaagde, [gedaagde in conv], aansprakelijk is voor haar deel van de lening en de eigenaarslasten. De gedaagde erkent dat zij bepaalde bedragen moet betalen, maar betwist de hoogte van de vorderingen en stelt dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de lasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde haar deel van de eigenaarslasten moet betalen, maar heeft de vordering van de eiser tot betaling van de lening afgewezen. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de eiser voor het gebruik van de woning over een bepaalde periode. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/437429 / HA ZA 24-327 / 592 / 650
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
procederend met toevoeging onder nummer 2GU7751,
advocaat: jhr. mr. M.L.E. Storm van ’s Gravesande te Ede,
tegen
[gedaagde in conv],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Het huwelijk tussen partijen is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 23 juni 2022. Partijen waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.2.
[gedaagde in conv] heeft op 27 mei 2020 de gezamenlijke woning van partijen (gelegen aan [adres] , hierna: de woning) verlaten. [gedaagde in conv] heeft vervolgens een jaar lang gewoond boven het restaurant dat partijen bezaten ( [bedrijf 1] ). Per 1 juni 2021 heeft [gedaagde in conv] een huur appartement betrokken. [eiser in conv] is na het vertrek van [gedaagde in conv] alleen in de woning blijven wonen.
2.3.
De woning is verkocht en op 30 mei 2024 overgedragen aan de nieuwe eigenaren. De overwaarde van de woning, een bedrag van € 95.640,05, is in depot gezet bij notaris Duijne te Arnhem.
2.4.
Gedurende het huwelijk hebben partijen (via hun besloten vennootschap genaamd [bedrijf 2] .) een lening afgesloten bij Slagboom Beheer B.V. (hierna: Slagboom) voor een hoofdsom van € 30.000,00 plus rente. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze lening.
2.5.
Tussen de stukken bevindt zich een ongedateerd bericht van [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] met de volgende inhoud:
“Het is redelijk om jouw aandeel in de schuld aan de BV voor het lenen van geld voor het huishouden betaald. Dit is slechts voor jou € 15.000,-- . Voor mij is het al € 25.000,--
Als ik dit
ook nogmoet overnemen dan wil ik daar wel wat voor terug.
Door te trage procedure heb ik nu te maken met stijgende rente en slechte cijfers van de BV en daarom krijg ik vooralsnog geen nieuwe hypotheek op het huis. Verkoop van mijn huis (rustpunt) is voor mij het laatste wat ik zou willen.
Jij zou bijvoorbeeld 5 jaar geen aanspraak kunnen maken op een gedwongen verkoop van het huis door jou. Dit als eis in de boedelverdeling om dan de gezamenlijke hypotheek in die periode zo te laten. Daarbij zal ik aan alle verplichtingen voldoen, zoals rentebetalingen en bijbehorende levensverzekeringen.
Dit hoeft voor jou geen risico met zich mee te brengen gezien de overwaarde van het huis. Wel is er waarschijnlijk een probleem als jij zelf een huis binnen vijf jaar zou willen kopen, want dan heb je formeel nog een schuld voor deze hypotheek. Dan nader overleg.
Uitgaande van verkoopwaarde huis: € 350.000,00; hypotheek € 272.000,--
Om een rentekorting bij Glaudi te krijgen zou een 2’ hypotheek van €50.000,-- gevestigd moeten worden tot de schuld beneden €100.000,-- is gekomen en de 2e hypotheek weer geroyeerd wordt. Hieraan moet je dan wel je medewerking aan verlenen.
In het ergste geval is dan de hypotheek aanspraak 322.000,--
Bij gedwongen verkoop gaat eerst nog de aan de hypotheek verbonden effectenportefeuille eraf, nu circa €70.000,-- waard, stel dan € 60.000,--, blijft er nog voor de bank en Glaudi € 262.000,00 af te lossen over, dat is dus nu € 88.000,-- onder de huidige verkoopwaarde van € 350.000! Dus voldoende voor eventueel te verwachte daling van de verkoopwaarde.
Overigens krijgt [bedrijf 1] nog een zeer moeilijke tijd door energiecrises, hogere lonen, te weinig omzet (bestedingscrisis is al ingezet, Sligro heeft al lagere omzet!) en extra aflossingen per jaar voor belastingen en TOZO.
Dus er blijft een kans dat alsnog door [eiser in conv] verkocht moet worden om het bedrijf te kunnen voortzetten.”
2.6.
Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over de verdeling van de overwaarde van de woning en de afbetaling van de schulden ontstaan tijdens het huwelijk. [eiser in conv] heeft – na daartoe verkregen verlof van deze rechtbank – op 30 mei 2024 conservatoir derdenbeslag onder de notaris gelegd op de overwaarde in het depot.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conv] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [eiser in conv] gekweten is ten aanzien van de vordering van Slagboom en dat [gedaagde in conv] aansprakelijk is voor nakoming van haar gedeelte van die vordering,
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eiser in conv] van een bedrag van € 487,75 aan wettelijke rente over een bedrag van € 36.432,00,
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eiser in conv] van een bedrag van € 988,21 voor kosten gemaakt wegens verkoop van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eiser in conv] van een bedrag aan eigenaarslasten van € 11.097,33 over de periode 1 juli 2022 tot en met 30 mei 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
[gedaagde in conv] veroordeelt in de proceskosten, waaronder een bedrag van € 704,03 voor het conservatoir beslag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser in conv] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
Slagboom heeft op 8 mei 2024 aanspraak gemaakt op betaling van de lening. [eiser in conv] heeft met Slagboom een regeling getroffen voor hemzelf. Die houdt in dat [eiser in conv] de helft van de lening van Slagboom (een bedrag van € 15.000,00) betaalt en geen rente hoeft te betalen. [eiser in conv] heeft inmiddels € 15.000,00 betaald aan Slagboom, zodat [eiser in conv] gekweten is ten aanzien van Slagboom. [gedaagde in conv] is echter nog steeds aansprakelijk voor haar aandeel in de lening en die heeft zij nog niet voldaan. Daarom wordt de vordering onder 1. ingesteld.
[eiser in conv] heeft bij aankoop van de gezamenlijke woning in 2007 een bedrag van € 72.864,00 aan de bank betaald als eigen inbreng van partijen. [eiser in conv] had voor de helft hiervan (een bedrag van € 36.432,00) een vordering op [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] heeft op 21 augustus 2024 dat bedrag terugbetaald aan [eiser in conv] , maar heeft nog niet de wettelijke rente daarover betaald. De vordering onder 2. is deze wettelijke rente (een bedrag van € 487,75) berekend over de periode van 12 juni 2024 (de datum van de dagvaarding) tot 21 augustus 2024.
Het bedrag van € 988,21 (de vordering onder 3.) is de helft van het totale door [eiser in conv] betaalde bedrag aan facturen in verband met de verkoop van de woning. Het gaat om facturen voor het tekenplan, de verkoopmakelaar, het maken van foto’s, het energielabel, reparatie van een gaslek en de loodgieter. In totaal heeft [eiser in conv] € 1.976,42 betaald en [gedaagde in conv] moet daarvan de helft betalen omdat zij ook voordeel heeft gehad van deze noodzakelijke uitgaven voor de woning.
Het bedrag van € 11.097,33 (de vordering onder 4.) is de helft van de eigenaarslasten van de woning die [eiser in conv] als enige heeft voldaan vanaf het moment dat [gedaagde in conv] elders is gaan wonen tot en met 30 mei 2024. De eigenaarslasten bestaan uit de hypotheekrente en diverse verzekeringen die aan de woning zijn gekoppeld. In totaal heeft [eiser in conv] hiervoor € 22.194,66 betaald en de helft daarvan (€ 11.097,33) dient [gedaagde in conv] te voldoen aangezien zij ook voordeel heeft van de waardestijging op de woningmarkt.
Onderdeel van de gevorderde proceskosten (de vordering onder 5.) zijn de beslagkosten. [gedaagde in conv] weigerde de gehele overwaarde aan [eiser in conv] te laten uitkeren bij de levering van de woning en daarom was dit conservatoir beslag op de overwaarde noodzakelijk. De kosten verbonden aan dit beslag (van € 704,03) moet [gedaagde in conv] betalen, aldus [eiser in conv] .
3.3.
[gedaagde in conv] erkent dat ze de bedragen van de vorderingen onder 2. en 3. moet betalen aan [eiser in conv] . Zij voert verweer ten aanzien van de overige vorderingen. Ten aanzien van de vordering onder 1. voert [gedaagde in conv] aan dat door partijen is afgesproken dat de resterende lening aan Slagboom uit de overwaarde moet worden betaald. Over de eigenaarslasten is afgesproken door partijen dat [gedaagde in conv] vijf jaar lang geen aanspraak zou maken op verkoop van de woning en dat [eiser in conv] alle verplichtingen van de woning op zich zou nemen. Zodoende is [gedaagde in conv] niet verplicht mee te betalen aan de eigenaarslasten en moet de vordering onder 4. worden afgewezen. De vordering onder 5. dient te worden afgewezen omdat de proceskosten moeten worden gecompenseerd wegens de relatie van partijen en omdat het beslag onnodig is gelegd, aldus [gedaagde in conv] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in voorwaardelijk reconventie:[eiser in conv] veroordeelt om een gebruiksvergoeding aan [gedaagde in conv] te betalen van € 11.097,33 over de periode 1 juli 2022 tot en met 30 mei 2024, vermeerderd met wettelijk rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
in reconventie:[eiser in conv] veroordeelt om opdracht te geven aan de notaris tot betaling van het bedrag van € 15.000,00 aan Slagboom.
3.6.
[gedaagde in conv] legt aan haar vordering in voorwaardelijke reconventie ten grondslag dat, indien [gedaagde in conv] in conventie wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de eigenaarslasten, [eiser in conv] een gebruiksvergoeding aan [gedaagde in conv] moet betalen van € 11.097,33 over de periode 1 juli 2022 tot en met 30 mei 2024, vermeerderd met wettelijk rente. [eiser in conv] heeft immers al die tijd alleen gebruik gemaakt van de woning en [gedaagde in conv] niet. Aan de vordering in reconventie legt [gedaagde in conv] ten grondslag dat partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de lening van Slagboom en dat het uitgangspunt van partijen is dat zij zoveel mogelijk schulden aflossen uit de overwaarde van de woning.
3.7.
[eiser in conv] betwist dat partijen hebben afgesproken dat [eiser in conv] alle eigenaarslasten op zich zou nemen. [gedaagde in conv] wil volgens [eiser in conv] ten onrechte profiteren van de overwaarde en daarnaast ook [eiser in conv] alle lasten van de woning laten betalen. [gedaagde in conv] heeft echter gedurende een lange periode kosteloos boven het restaurant van partijen gewoond. Ook heeft zij haar spullen in de woning opgeslagen en pas bij verkoop van de woning (deels) opgehaald. De gevorderde gebruiksvergoeding moet dan ook worden afgewezen. Indien wel een gebruiksvergoeding wordt toegewezen, dan moet dit een beduidend lager bedrag zijn. Zijn deel van de lening van Slagboom heeft [eiser in conv] al afgelost en er is geen afspraak om alle schulden van partijen uit de overwaarde te voldoen, zodat de vordering in reconventie moet worden afgewezen, aldus [eiser in conv] .
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie hangen nauw met elkaar samen en worden hierna gezamenlijk behandeld.
4.2.
[gedaagde in conv] heeft in haar processtukken en ter zitting erkend dat zij aan [eiser in conv] dient te betalen het bedrag van € 487,75 (zie rov. 3.1 onder 2.) en het bedrag van € 988,21 plus wettelijke rente (zie rov. 3.1 onder 3.). De vorderingen in conventie onder 2. en 3. zullen dan ook worden toegewezen.
4.3.
Partijen hebben over en weer gedurende de procedure vorderingen (deels) ingetrokken. Die ingetrokken vorderingen zijn niet weergegeven hiervoor onder ‘het geschil’ en de rechtbank gaat daarop verder niet in. Uitsluitend ligt nog aan de rechtbank ter beoordeling voor de vorderingen die zien op de lening van Slagboom, de eigenaarslasten, de gebruiksvergoeding en de proceskosten (waaronder de beslagkosten).
De lening van Slagboom
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de B.V. van partijen een lening bij Slagboom is afgesloten waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn, en dat de hoofdsom van die lening bij het aangaan van de lening € 30.000,00 was. Partijen zijn het er ook over eens dat over de hoofdsom rente verschuldigd was aan Slagboom.
4.5.
[eiser in conv] stelt zich op het standpunt dat hij op grond van een regeling met Slagboom € 15.000,00 heeft betaald en daarmee finaal gekweten is jegens Slagboom, maar dat [gedaagde in conv] haar deel nog moet betalen aan Slagboom. [gedaagde in conv] wil dat haar deel van de lening (van – aldus [gedaagde in conv] – € 15.000,00) uit de overwaarde wordt betaald aan Slagboom. Volgens [eiser in conv] moet [gedaagde in conv] echter uit eigen middelen haar deel betalen en is nooit afgesproken dat dit uit de overwaarde zou worden betaald, zodat de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
4.6.
[eiser in conv] heeft een vaststellingsovereenkomst van 7 juli 2024 overgelegd die – zoals hij onweersproken stelt – is ondertekend door hemzelf en Slagboom. Daarin staat dat op 1 maart 2018 € 30.000,00 is uitgeleend door Slagboom, dat Slagboom [eiser in conv] en [gedaagde in conv] ieder aanspreekt op hun aandeel in die schuld, dat [eiser in conv] zijn aandeel wil voldoen en € 15.000,00 aan Slagboom betaalt tegen finale kwijting.
4.7.
Daarnaast is overgelegd een brief van 24 mei 2024 van de advocaat van [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] waarin het volgende staat over de schuld aan Slagboom: “
De hoofdsom was € 30.000,-- en zal nu ruim € 38.500,-- bedragen. Namens Slagboom is op 8 mei 2024 aanspraak gemaakt op betaling. (…)”. De advocaat van [gedaagde in conv] heeft hier als volgt op gereageerd per e-mailbericht van 29 mei 2024: “
Slagboom; € 38.500,- akkoord mits het bedrag rechtstreeks vanuit de notaris aan Slagboom wordt overgemaakt. (…)”.
4.8.
Ter zitting is partijen gevraagd om toe te lichten waarom in de vaststellingsovereenkomst met Slagboom een hoofdsom van € 30.000,00 staat en in voornoemde e-mailberichten een bedrag van € 38.500,00. [eiser in conv] heeft toegelicht dat hij door bemiddeling maar de helft (€ 15.000,00) van de hoofdsom van € 30.000,00 hoefde te betalen aan Slagboom en dat de rente over de hoofdsom jegens hem is kwijtgescholden, maar dat deze regeling niet tevens voor [gedaagde in conv] geldt. [gedaagde in conv] heeft ter zitting verklaard dat zij twee e-mailberichten heeft ontvangen van Slagboom waarin staat dat [gedaagde in conv] € 15.000,00 moet betalen en wettelijke rente, maar dat onduidelijk is hoeveel Slagboom nu daadwerkelijk wil ontvangen van [gedaagde in conv] .
4.9.
Gelet op het voorgaande staat tussen partijen niet ter discussie dat de aanvankelijke hoofdsom van de lening € 30.000,00 bedroeg en dat partijen hierover ook rente verschuldigd waren. Onduidelijk is welk rentepercentage is afgesproken. Een geldleningsovereenkomst (voor zover die bestaat) is niet in deze procedure overgelegd. Blijkbaar heeft [eiser in conv] een regeling getroffen waardoor hij alleen de helft van de oorspronkelijke hoofdsom (€ 15.000,00) hoefde te betalen en niet ook (zijn deel van) de rente. Onduidelijk is echter of Slagboom nu de helft van € 30.000,00, of de helft van € 38.500,00 (of nog een ander bedrag) vordert van [gedaagde in conv] en of [gedaagde in conv] ook rente moet betalen (en zo ja: hoeveel rente en over welke periode). Ook is onduidelijk of Slagboom het gedeelte van de rente dat [eiser in conv] oorspronkelijk over zijn helft moest betalen, alsnog op [gedaagde in conv] gaat verhalen. In de vaststellingsovereenkomst is immers alleen [eiser in conv] finaal geweten en niet ook [gedaagde in conv] . Ook ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde in conv] , nadat hij Slagboom had gebeld tijdens de schorsing, hierover geen uitsluitsel kunnen geven. [eiser in conv] heeft tijdens de zitting gezegd dat hij denkt dat Slagboom ook jegens [gedaagde in conv] akkoord zal gaan met betaling van (slechts) € 15.000,00, maar dit is voor de rechtbank niet controleerbaar, zodat hiervan niet wordt uitgegaan.
4.10.
Indien Slagboom de rente over het gedeelte van de lening van [eiser in conv] alsnog verhaalt op [gedaagde in conv] (wat mogelijk is gelet op de hoofdelijke verbondenheid van partijen voor de lening), dan betekent dit dat [gedaagde in conv] het meerdere dan haar aandeel in de schuld (rente), kan verhalen op [eiser in conv] . Dat [eiser in conv] jegens Slagboom finaal geweten is, regardeert [gedaagde in conv] immers niet. Om die reden zal de in conventie gevorderde verklaring voor recht (onder 1. rov. 3.1) worden afgewezen.
4.11.
Ook de in reconventie gevorderde veroordeling (onder 2, zie rov. 3.5) zal worden afgewezen gelet op het navolgende. [gedaagde in conv] stelt dat het uitgangspunt van partijen was om zoveel mogelijk schulden af te lossen uit de overwaarde van de woning. [eiser in conv] betwist echter dat dit ooit door partijen zo is afgesproken en vindt dat [gedaagde in conv] uit eigen middelen moet betalen aan Slagboom. Hiertegenover heeft [gedaagde in conv] haar stelling niet nader onderbouwd, wat wel op haar weg had gelegen. Bovendien heeft [eiser in conv] zijn deel van de hoofdsom aan Slagboom inmiddels betaald, zodat ook als een dergelijke afspraak wel is gemaakt, er geen reden is waarom de rest nu alsnog uit het depot moet komen. Dat zou er dan immers op neerkomen dat [eiser in conv] alsnog meebetaalt aan het gedeelte van de schuld dat alleen [gedaagde in conv] moet betalen. Verder hebben partijen niet verzocht aan de rechtbank om de overwaarde die nog bij de notaris in depot staat, te verdelen. Voor de rechtbank is dan ook niet inzichtelijk of [gedaagde in conv] recht heeft op (minimaal) € 15.000,00 uit die overwaarde. Dit lijkt echter niet aannemelijk aangezien uit de berekening die partijen ter zitting hebben gemaakt volgde dat het aandeel van [gedaagde in conv] uit het depot ontoereikend is om € 15.000,00 aan Slagboom te betalen.
De eigenaarslasten
4.12.
[eiser in conv] vordert veroordeling van [gedaagde in conv] tot betaling van de helft van de eigenaarslasten van de woning omdat [eiser in conv] die lasten alleen heeft gedragen, terwijl die helft voor rekening van [gedaagde in conv] moet komen als mede-eigenaar van de woning en aangezien zij ook profiteert van de waardestijging van de woning. [eiser in conv] onderbouwt zijn vordering met een eigen berekening en bankafschriften ten behoeve van de hypotheek, de woonverzekering en de levensverzekeringen die zijn gekoppeld aan de hypotheek (productie 5 bij dagvaarding).
4.13.
[eiser in conv] vordert in het petitum van de dagvaarding en ook in zijn gewijzigde eis, de eigenaarslasten over de periode 1 juli 2022 tot en met 30 mei 2024 (de datum van levering van de woning). Echter in de dagvaarding onder randnummer 9 staat dat [eiser in conv] de eigenaarslasten alleen heeft voldaan vanaf het moment dat [gedaagde in conv] elders is gaan wonen per 1 juli 2021. Uit de berekening van [eiser in conv] (productie 5 bij de dagvaarding) blijkt dat het gevorderde bedrag van € 11.097,33 is berekend vanaf 1 juli 2021. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het petitum van de dagvaarding een verschrijving bevat en dat [eiser in conv] kennelijk heeft bedoeld om de helft van de eigenaarslasten te vorderen over 1 juli 2021 (het moment dat [gedaagde in conv] haar huur appartement had betrokken) tot en met 30 mei 2024 (de leveringsdatum van de woning).
4.14.
[gedaagde in conv] betwist niet de hoogte van het gevorderde bedrag (van € 11.097,33) maar wel dat zij dit moet betalen. Volgens [gedaagde in conv] is tijdens de echtscheiding afgesproken dat – omdat [eiser in conv] in de woning wilde blijven wonen – [gedaagde in conv] vijf jaar lang geen aanspraak zou maken op verkoop van de woning en [eiser in conv] alle verplichtingen van de woning op zich zou nemen. Zij verwijst in dit kader naar een ongedateerde brief van [eiser in conv] (zie rov. 2.5).
4.15.
[eiser in conv] heeft hierop aangevoerd dat zijn ongedateerde brief destijds is opgesteld om [gedaagde in conv] te overtuigen om mee te werken aan een tweede hypotheek op de woning. In de brief wordt volgens [eiser in conv] uiteengezet dat [gedaagde in conv] geen risico liep door hieraan mee te werken. De tweede hypotheek was nodig in verband met een afkoopregeling met een financier. [gedaagde in conv] wilde echter niet meewerken aan die tweede hypotheek zodat de afkoopregeling niet doorging. De financier procedeerde vervolgens tegen partijen en legde ook beslag op de woning, waardoor de woning langer moest worden bewoond. [eiser in conv] heeft bij zijn conclusie van antwoord in reconventie stukken over de procedure en van de minnelijke regeling met deze financier overgelegd (als producties 3 tot en met 5).
4.16.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat [eiser in conv] over de periode 1 juli 2021 tot en met 30 mei 2024 de eigenaarslasten over de (voormalige) gezamenlijke woning, alleen heeft betaald. Op grond van artikel 3:172 BW moeten de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen bijdragen in de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt. Nu partijen ieder voor de helft tot de woning gerechtigd zijn dienen zij in beginsel voor de helft in de eigenaarslasten van de woning bij te dragen. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat partijen hoofdelijk verbonden zijn voor de hypotheekschuld. Op grond van artikel 6:10 BW zijn zij gehouden ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat, in de schuld en de kosten bij te dragen. Indien één van partijen meer dan het gedeelte van de schuld en kosten heeft betaald dan hem aangaat, heeft hij een regresvordering op de ander.
4.17.
[gedaagde in conv] betwist niet dat zij in beginsel voor de helft verantwoordelijk is voor de eigenaarslasten, maar betwist wel dat zij haar helft moet betalen gelet op de afspraken hierover tussen partijen. [eiser in conv] heeft die afspraken echter gemotiveerd weersproken. Voor de rechtbank is niet inzichtelijk of en zo ja, welke afspraken partijen hebben gemaakt over de eigenaarslasten. Uit de ongedateerde brief waarnaar [gedaagde in conv] verwijst (zie rov. 2.5) blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de door [gedaagde in conv] gestelde afspraak is gemaakt. Uit de formulering blijkt dat een aantal mogelijke oplossingen/scenario’s voor het regelen van de schulden van partijen worden beschreven, maar niet dat dit gemaakte afspraken zijn. Het voorstel van [eiser in conv] in de brief om alle verplichtingen “
zoals rentebetalingen en bijbehorende levensverzekeringen” te voldoen, is gekoppeld aan een scenario (“
Jij zou bijvoorbeeld”) waarin [gedaagde in conv] vijf jaar geen aanspraak maakt op gedwongen verkoop van het huis, en dit wordt gevolgd door een alinea over medewerking door [gedaagde in conv] aan een tweede hypotheek. [gedaagde in conv] heeft ter zitting echter verklaard dat ze niet wilde meewerken aan een tweede hypotheek omdat ze wilde dat de woning werd verkocht en zij niet nog meer aan de woning vast wilde zitten. Al met al heeft [gedaagde in conv] dan ook haar stelling over de gemaakte afspraak tegenover het gemotiveerde verweer van [eiser in conv] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan de stelling van [gedaagde in conv] op dit punt voorbij.
4.18.
De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde in conv] haar helft van de eigenaarslasten moet betalen. Aangezien [gedaagde in conv] de hoogte van het gevorderde bedrag (van € 11.097,33) verder niet betwist, zal de vordering in conventie onder 4. (zie rov. 3.1) dan ook worden toegewezen.
De gebruiksvergoeding
4.19.
Hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde in conv] haar aandeel in de eigenaarslasten aan [eiser in conv] moet betalen. Voor dat geval vordert [gedaagde in conv] van [eiser in conv] een gebruiksvergoeding van € 11.097,33 over de periode 1 juli 2022 tot en met 30 mei 2024, vermeerderd met wettelijk rente, omdat [eiser in conv] over die periode het uitsluitend gebruik en genot heeft gehad van de woning. [gedaagde in conv] sluit voor de hoogte van de gebruiksvergoeding aan bij de door [eiser in conv] gevorderde eigenaarslasten. De rechtbank gaat er daarom hierna vanuit dat [gedaagde in conv] voor de gebruiksvergoeding wil aanknopen bij dezelfde periode als waarover [eiser in conv] de eigenaarslasten vordert (zie rov. 4.13), namelijk 1 juli 2021 tot en met 30 mei 2024.
4.20.
[eiser in conv] betwist dat hij [gedaagde in conv] een gebruiksvergoeding moet betalen omdat: i) hij door toedoen van [gedaagde in conv] langer in de woning moest blijven wonen (zie rov. 4.15), ii) hij gedurende een periode als enige de eigenaarslasten heeft betaald en ook de nodige reparaties aan de woning heeft laten verrichten, waardoor de woning tegen een hogere waarde werd verkocht en waarvan [gedaagde in conv] profiteert, en iii) [gedaagde in conv] zonder iets te betalen een jaar boven het restaurant van partijen heeft gewoond en tot aan de overdracht van de woning haar spullen in de woning heeft opgeslagen. Ook heeft [gedaagde in conv] de rechter niet verzocht om een vervangende regeling voor het gebruik van de woning (ex artikel 3:168 BW), wat voor haar rekening en risico komt, aldus [eiser in conv] .
4.21.
Aangezien [eiser in conv] in de periode 1 juli 2021 tot en met 30 mei 2024 het exclusieve gebruik van de woning had, heeft [gedaagde in conv] in die periode geen genot gehad van haar aandeel in de woning. Dat betekent dat zij op grond van artikel 3:169 BW in beginsel recht heeft op een schadeloosstelling in de vorm van een gebruiksvergoeding (vgl. Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156). De bepaling van de hoogte van een gebruiksvergoeding is vooral gestoeld op de redelijkheid en billijkheid.
4.22.
De rechtbank gaat voorbij aan de argumenten van [eiser in conv] op basis waarvan [gedaagde in conv] (volgens hem) geen recht heeft op een gebruiksvergoeding. Indien [eiser in conv] eerder uit de woning was vertrokken en elders moest wonen had hij zelf ook woonlasten gehad, zodat het eerste argument niet opgaat. De helft van de eigenaarslasten en de onderhoudskosten van de woning komen krachtens dit vonnis alsnog voor rekening van [gedaagde in conv] en aan de stelling dat de woning meer waard is geworden dankzij (alleen) [eiser in conv] is verder geen handen en voeten gegeven, zodat ook het tweede argument geen doel treft. Over de periode waarover [gedaagde in conv] de gebruiksvergoeding vordert had zij zelf wel woonlasten aangezien zij niet langer boven het restaurant woonde maar in haar eigen gehuurde appartement. Zij had echter niet het genot van de woning. Dat [gedaagde in conv] haar spullen in de woning had laten staan heeft [gedaagde in conv] ter zitting erkend, maar zij heeft ook (onweersproken) toegelicht dat dit niet anders kon omdat ze die spullen niet mocht ophalen van [eiser in conv] . Ook het derde argument van [eiser in conv] gaat daarom niet op.
4.23.
[gedaagde in conv] stelt dat de gebruiksvergoeding moet worden gelijkgesteld met de helft van de eigenaarslasten van de woning. Volgens [eiser in conv] is echter de meest gehanteerde berekeningsmethode een percentage van 2,5% op jaarbasis over het aandeel van [gedaagde in conv] in de overwaarde (welk aandeel neerkomt op € 87.576,00 ), wat een gebruiksvergoeding van (afgerond) € 2.189,40 op jaarbasis oplevert. [gedaagde in conv] heeft de gestelde overwaarde niet betwist, heeft ter zitting desgevraagd geen bezwaar gemaakt tegen deze rekenmethode van [eiser in conv] en deze methode komt de rechtbank ook redelijk voor, zodat hiervan wordt uitgegaan. Dat betekent dat [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] over de periode 1 juli 2021 tot en met 30 mei 2024 (35 maanden) een bedrag aan gebruiksvergoeding moet betalen van € 6.385,75, plus wettelijke rente hierover zoals gevorderd.
De proceskosten en beslagkosten
4.24.
Gelet op de relatie tussen partijen als ex-echtgenoten zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.25.
De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de stelling van [eiser in conv] dat [gedaagde in conv] de kosten voor het conservatoir beslag (van € 704,03) moet betalen. Volgens [eiser in conv] was het beslag nodig omdat [gedaagde in conv] de vereiste medewerking niet wilde verlenen, ondanks de vele pogingen om die medewerking te verkrijgen en bepaalde toezeggingen van [gedaagde in conv] om wel mee te werken. [eiser in conv] verwijst in dit kader naar correspondentie tussen partijen en de stukken over het gelegde beslag (producties 7 tot en met 11 bij de dagvaarding).
4.26.
Uit de door [eiser in conv] overgelegde stukken blijkt het volgende. [eiser in conv] heeft [gedaagde in conv] op vrijdag 24 mei 2024 een brief gestuurd met voorstellen om enkele posten te verrekenen met de overwaarde en om de gehele (resterende) overwaarde aan [eiser in conv] over te maken bij de overdracht van de woning op 30 mei 2024. In die brief is aan [gedaagde in conv] een zeer korte reactietermijn gegeven, namelijk uiterlijk 28 mei 2024, waarvan twee dagen in het weekend vielen. [gedaagde in conv] heeft op 24 mei 2024 meteen per e-mail aangekondigd dat zij het er niet mee eens is en dat haar advocaat nog op de zaak zal terugkomen. Dat laatste heeft [eiser in conv] echter niet afgewacht: [eiser in conv] heeft op 28 mei 2024 verlof aan deze rechtbank gevraagd (en dezelfde dag gekregen) om beslag te leggen. Een dag later, op 29 mei 2024, heeft de advocaat van [gedaagde in conv] vervolgens deels ingestemd met de voorstellen van [eiser in conv] en deels nieuwe voorstellen gedaan. [eiser in conv] heeft daarna op 30 mei 2024 daadwerkelijk beslag gelegd. Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat [eiser in conv] zelf de urgentie heeft gecreëerd door kort voor de levering met zijn voorstellen te komen en ook te snel beslag heeft gelegd terwijl hij had kunnen wachten op de aangekondigde reactie van de advocaat van [gedaagde in conv] . De beslagkosten blijven daarom voor rekening van [eiser in conv] .
Tot slot
4.27.
Partijen hebben krachtens dit vonnis over en weer vorderingen op elkaar. Partijen hebben in deze procedure geen beroep gedaan op verrekening van die vorderingen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen dit zelf onderling regelen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 487,75,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 12.085,54 (€ 988,21 + € 11.097,33), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 12 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser in conv] om aan [gedaagde in conv] te betalen een bedrag van € 6.385,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van
12 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.