ECLI:NL:RBGEL:2025:5198

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
05.071458.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale taakstraf voor duw in de rug met fatale gevolgen

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 februari 2022 in een trein tussen Zutphen en Dieren een medepassagier heeft mishandeld. De verdachte heeft de medepassagier van achteren een krachtige duw gegeven, waardoor deze ten val kwam en ernstig ruggenmergletsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzet had op de dood van het slachtoffer, dat enkele dagen later overleed aan de gevolgen van het letsel. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling weliswaar zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had, maar dat het overlijden van het slachtoffer niet redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend. De verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg, maar is wel schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uren opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/071458-22
Datum uitspraak : 4 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. R.S.F. ten Kortenaar, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2022, in een (rijdende) trein op het traject tussen
Zutphen en Dieren, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
achter die [slachtoffer] aan te lopen en/of
-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) met gebalde vuist(en)
en/of met zijn hand(en), op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te
stompen/slaan en/of
-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) aan te duwen,
en/althans een geweldshandeling toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer] ,
als gevolg waarvan/waarna overrekking van de nek is opgetreden en/of die
[slachtoffer] ten val is gekomen en/of ruggenmergletsel is ontstaan,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2022, in een (rijdende) trein op het traject tussen
Zutphen en Dieren, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
achter die [slachtoffer] aan te lopen en/of
-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) met gebalde vuist(en)
en/of met zijn hand(en), op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te
stompen/slaan en/of
-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) aan te duwen,
en/althans een geweldshandeling toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer] ,
als gevolg waarvan/waarna overrekking van de nek is opgetreden en/of die
[slachtoffer] ten val is gekomen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten ruggenmergletsel, ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2022, in een (rijdende) trein op het traject tussen
Zutphen en Dieren, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
achter die [slachtoffer] aan te lopen en/of
-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) met gebalde vuist(en)
en/of met zijn hand(en), op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te
stompen/slaan en/of
-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) aan te duwen,
en/althans een geweldshandeling toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer] ,
als gevolg waarvan/waarna overrekking van de nek is opgetreden en/of die
[slachtoffer] ten val is gekomen en/of ruggenmergletsel is ontstaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit (mishandeling de dood tot gevolg hebbende).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs niet aan verdachte is toe te rekenen. Er is immers geen sprake van een aaneenschakeling van gevolgen, maar van stuk voor stuk op zichzelf staande incidenten (zoals het weigeren van de operatie door [slachtoffer] , het handelen van het ziekenhuis en het ontkoppelen van de beademing) waardoor [slachtoffer] is overleden.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het letsel niet voor herstel vatbaar was. Het letsel kan daarom niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde is geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten
Op 17 februari 2022 heeft verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van achteren onverhoeds uit balans gebracht waardoor [slachtoffer] voorover ten val is gekomen met zijn hoofd tegen de wand van het balkon van de (rijdende) trein waarmee zij beiden reisden. Dit gebeurde op het traject tussen Zutphen en Dieren. [2] [slachtoffer] liep hierbij ruggenmergletsel (hoge dwarslaesie) op door overrekking van de nek en een gebroken neus. Op 25 februari 2022 is [slachtoffer] overleden aan de gevolgen van ruggenmergletsel. [3]
Geslagen of geduwd?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] heeft geduwd of (ook) heeft geslagen. De rechtbank beantwoordt die laatste vraag negatief en overweegt hierover als volgt. Getuige [getuige 1] , die verklaart dat zij “uithalen met de rechterhand” heeft gezien en een klap heeft gehoord, heeft niet daadwerkelijk gezien dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. De beweging die [getuige 1] heeft gezien zou ook kunnen passen bij het begin van een krachtige duw en de klap die zij heeft gehoord bij een val tegen de muur. Getuige [getuige 2] verklaart vervolgens niet over zijn eigen waarneming, maar over hetgeen hij van getuige [getuige 1] heeft gehoord. Hij verklaart daarnaast dat verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij de man klappen had gegeven, maar de verklaringen van verdachte zelf over dit gesprek staan hier haaks op. Verdachte zelf heeft van meet af aan ook tegen derden, in afgetapte telefoongesprekken waarbij hij zich onbespied waande, verklaard dat hij [slachtoffer] alleen één (harde) duw heeft gegeven. [4] Bovendien geeft het letsel van [slachtoffer] geen aanleiding om te veronderstellen dat er meer zou zijn gebeurd dan een duw en, als gevolg daarvan, een val tegen de muur. Verder is op de beelden te zien dat verdachte [slachtoffer] zijn beide armen uitstrekt richting de rug van [slachtoffer] , een seconde uit beeld is en terugloopt naar de treincoupé. [5] Gegeven de zeer korte tijd waarin dit zich heeft afgespeeld en de positie van verdachte en [slachtoffer] ten opzichte van elkaar, is niet aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] naast of in plaats van een duw, een klap heeft uitgedeeld.
Voor de rechtbank staat daarmee vast dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem van achteren onverwachts te duwen waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. Gezien het letsel moet de duw met kracht zijn geweest.
Causaal verband tussen de mishandeling en de dood van [slachtoffer]
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze mishandeling – in strafrechtelijke zin – de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad, zoals primair is ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring is vereist dat een causaal verband wordt vastgesteld tussen de gedraging van de verdachte en het ten laste gelegde gevolg. Opzet van verdachte op dat gevolg is in dezen niet vereist.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door verdachte verrichte gedraging en het ten laste gelegde gevolg, beantwoord dient te worden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan verdachte kan worden toegerekend. Daartoe is ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat de gedraging een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, en dat aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat andere, niet aan de gedraging van de verdachte gerelateerde, oorzaken, hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit mededelingen van ziekenhuispersoneel volgt dat [slachtoffer] op 17 februari 2022 op de spoedeisende hulp werd binnengebracht met een complete dwarslaesie en direct moest worden geopereerd. [slachtoffer] weigerde dit. Omdat [slachtoffer] onder invloed was, werd besloten de volgende dag opnieuw met hem in gesprek te gaan. De behandelaren zochten contact met [slachtoffer] moeder en zus, maar die bleken al jaren geen contact met hem te hebben en wilden er verder niets mee te maken hebben. De volgende dag, 18 februari 2022, verbeterde [slachtoffer] situatie en bleek geen sprake te zijn van een complete dwarslaesie, maar van een partiële dwarslaesie. Hiermee kwam de indicatie voor een operatie te vervallen. Op 20 februari 2022 verslechterde [slachtoffer] situatie. [slachtoffer] ademhaling ging achteruit: hij had geen hoestkracht, waardoor sputum (
slijm) zich ophoopte en zijn longen samen vielen, waardoor beademing noodzakelijk werd. [slachtoffer] ontwikkelde vervolgens een longontsteking. Omdat er neurologisch geen verbetering kwam, de inschatting was dat [slachtoffer] niet meer van de beademing af zou kunnen, een lang revalidatietraject zou moeten doorlopen en zorgafhankelijk zou blijven, is op 25 februari 2022 na een moreel beraad door de artsen besloten om af te zien van verdere behandeling. De beademing is gestopt, waarna [slachtoffer] diezelfde dag is overleden. [6]
Professor dr. Vandertop (neurochirurg UMC Amsterdam) concludeert in zijn rapportage:
“Vervolgconsult neurologie op 18 februari 2022 op de IC toont enig herstel in sommige schouder- en armspieren en op verzoek bewegen van voeten en tenen. Het gevoel in armen en benen is zeer gedeeltelijk aanwezig en de anale sfincterspanning is aanwezig maar verminderd. Dit geheel is consistent met een incompleet dwarslaesiebeeld vanaf niveau C5, het zogenaamde central cord syndrome. De geringe neurologische verbetering die de dag na opname vastgesteld is door de neuroloog op de IC, past geheel in het beeld van een central cord syndrome. [7]
Professor dr. Bela Kubat concludeert in haar rapportage:
“Het neuropathologisch onderzoek van het cervicale ruggenmergfragment toont een reeds langer bestaande deels vrijwel volledige beschadiging met uitgebreide necrose. Dit beeld past bij traumatische beschadiging en verklaart het klinische beeld van een gedeeltelijke dwarslaesie die in de voorlopige sectierapportage gemeld werd.” [8]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] op 17 februari 2022, toen ervan uitgegaan werd dat sprake was van een
completedwarslaesie, een noodzakelijk geachte operatie heeft geweigerd. Een dag later werd geconcludeerd dat de operatie-indicatie was komen te vervallen gezien de geconstateerde neurologische verbetering. De rechtbank begrijpt uit de rapportages van prof. dr. Vandertop en prof. dr. Bela Kubat dat die verbetering past bij een
incompletedwarslaesie. Of en in hoeverre een operatie (of enige andere ingreep) bij dat toestandsbeeld de medische situatie van [slachtoffer] had kunnen verbeteren is uit de beschikbare rapportages niet af te leiden. Niet valt uit te sluiten dat dit het geval zou zijn geweest. Relevant is verder dat [slachtoffer] is gestorven nadat - na moreel beraad - de behandeling van [slachtoffer] geheel is beëindigd omdat [slachtoffer] gelet op zijn persoonlijke situatie niet revalideerbaar was.
Hoewel de gedraging van verdachte naar het oordeel van de rechtbank een onmisbare schakel vormde in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat één of meer van de voornoemde factoren aan de dood hebben bijgedragen. Nu een duw in de rug van een medepassagier in een trein normaal gesproken niet zal leiden tot diens dood, en de gedraging van verdachte daarmee naar haar aard niet geschikt kan worden geacht om dat gevolg teweeg te brengen, is onvoldoende aannemelijk dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. De rechtbank kan immers niet uitsluiten dat als wel tot medisch ingrijpen was overgegaan, de dood van [slachtoffer] niet was ingetreden. De beslissingen over medisch ingrijpen van zowel [slachtoffer] zelf als van de artsen liggen buiten de invloedssfeer van verdachte en het toerekenen van de gevolgen van die beslissingen aan verdachte acht de rechtbank onder de geschetste omstandigheden disproportioneel. Dit leidt ertoe dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair ten laste gelegde
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
[slachtoffer] liep door de duw ernstig ruggenmergletsel (dwarslaesie) op. De rechtbank is van oordeel dat het letsel alleen al gelet op de aard ervan te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
Alles overwegend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht van achteren te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks17 februari 2022, in een (rijdende) trein op het traject tussen
Zutphen en Dieren,
in elk geval in Nederland,[slachtoffer] heeft mishandeld door
achter die [slachtoffer] aan te lopen en
/of-die [slachtoffer] (van achteren en/of onverhoeds) (met kracht) met gebalde vuist(en)en/of met zijn hand(en), op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam testompen/slaan en/of-die [slachtoffer]
(van achteren en
/ofonverhoeds)
(met kracht
) aante duwen,
en/althans een geweldshandeling toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer],
als gevolg waarvan/waarna overrekking van de nek is opgetreden en
/ofdie
[slachtoffer] ten val is gekomen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten ruggenmergletsel, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – voor het primair ten laste gelegde – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een taakstraf van 240 uur op te leggen, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte zijn leven volledig op orde heeft en dit leven inmiddels drie jaar “on hold” heeft gestaan in afwachting van de behandeling van deze zaak. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat hij zijn werk en zijn woning zou verliezen. Bovendien heeft verdachte verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Daar komt bij dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn wat dient te leiden tot strafvermindering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Het beeld dat van [slachtoffer] uit het dossier naar voren komt is dat van een verwarde man die mensen op een vervelende en beledigende manier aansprak in de trein en onder invloed was. Verdachte wilde dat [slachtoffer] de treincoupé zou verlaten, omdat hij vond dat [slachtoffer] met zijn gedrag (anderen) intimideerde. Echter, op het moment dat [slachtoffer] de treincoupé verliet, en de situatie weer rustig leek te worden, koos verdachte ervoor om achter [slachtoffer] aan te en gaf hij [slachtoffer] op het balkon onverwachts van achteren een krachtige duw. [slachtoffer] viel hierdoor naar voren met zijn hoofd tegen de muur aan en liep ernstig ruggenmergletsel op. Een aantal dagen later is [slachtoffer] in het ziekenhuis overleden. Hoewel ook verdachte deze tragische gevolgen niet gewild of voorzien heeft, zijn ze te wijten aan zijn onnodige actie en verkeerde keuzes. Op de zitting bleef onduidelijk wat nu precies verdachte triggerde om achter [slachtoffer] aan te gaan. Verdachte bleef het antwoord op die vraag schuldig.
Hoewel het op zichzelf te waarderen is dat iemand opstaat om een halt toe te roepen aan grensoverschrijdend gedrag door een ander in de openbare ruimte, mag dit niet zo ver gaan dat wordt overgegaan tot een vorm van eigenrichting. In dit geval had [slachtoffer] zelf al de coupé verlaten en bestond er voor de actie van verdachte op dat moment dan ook geen noodzaak meer en al helemaal niet om hem fysiek te benaderen. Ook verdachte heeft hiermee een grens overschreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Ter zitting heeft verdachte spijt betuigd, was hij zichtbaar aangedaan en leek hij zich te realiseren dat hij te ver was gegaan.
Redelijke termijn
De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat tegen de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat het verhoor door de politie op 21 juni 2023, toen [verdachte] als verdachte werd aangemerkt, als een zodanige handeling geldt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank vonnis wijst op 4 juli 2025, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met 15 dagen, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegende zal de rechtbank een (maximale) taakstraf van 240 uren opleggen. Een taakstraf in maximale vorm doet recht aan de ernst van het feit, en een taakstraf door de aard ervan, aan de persoon van verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Ook na dit feit, dat ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verdachte niet opnieuw (strafrechtelijk) de fout ingegaan, zodat de rechtbank noodzaak noch meerwaarde ziet in het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij speelt een rol dat de reclassering heeft geconcludeerd dat de kans op recidive bij verdachte laag is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. I. de Bruin en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022074084 (onderzoek BIELS), gesloten op 23 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20-21; verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 20 juni 2025.
3.Forensisch pathologisch onderzoek, p. 79-85.
4.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 109-110.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55-56; schouwverslag, p. 65-66.
7.Deskundigenonderzoek Prof. dr. W.P. Vandertop , p. 101-102.
8.Neuropathologisch onderzoek Prof. Dr. Bela Kubat , p. 95 -100.