ECLI:NL:RBGEL:2025:5296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11605854
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de werkgever, aangeduid als [verzoeker], een ontbindingsverzoek ingediend voor de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer is niet verschenen op de zitting en heeft niet gereageerd op het verzoek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen, wat heeft geleid tot de toewijzing van het ontbindingsverzoek. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van verwijtbaar handelen van de werknemer, waardoor de werkgever niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 15 juni 2025 en bepaald dat de werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. De proceskosten zijn voor rekening van de werknemer, die overwegend ongelijk heeft gekregen. De beschikking is gegeven op 10 juni 2025 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 11605854 \ HA VERZ 25-49
Beschikking van 10 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. A.C. Beijderwellen-Wittekoek,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
die niet heeft gereageerd.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten verwijtbaar handelen of nalaten door de werknemer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- aanvullende stukken van [verzoeker] van 15 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek is gehouden op 27 mei 2025. Namens [verzoeker] is verschenen mevrouw [naam 1] (HR-adviseur), bijgestaan door de gemachtigde mr. A.C. Beijderwellen-Wittekoek. [verweerder] is niet ter zitting verschenen.
1.3.
De datum van de beschikking is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), meer subsidiair vanwege het inhoudsloos worden daarvan (h-grond) en uiterst subsidiair vanwege cumulatie van omstandigheden (i-grond). Ook heeft [verzoeker] verzocht om te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op enige vergoeding, waaronder de transitievergoeding zoals bedoeld in artikel 7:673 BW.
2.2.
[verzoeker] heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
[verweerder] is op 1 juli 2020 in dienst getreden bij (de voorganger van) [verzoeker] , laatstelijk in de functie van Werkvoorbereider B met een loon van € 3.285,92 bruto per maand. Op 11 september 2023 is [verweerder] ziek uitgevallen. Op 4 maart 2024 is hij gestart met re-integratiewerkzaamheden vanuit huis. Op 19 augustus 2024 heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat [verweerder] zijn re-integratie verder kon opbouwen en dat hij ook in staat moest zijn om op kantoor te re-integreren. Volgens [verzoeker] vond [verweerder] dat hij niet in staat was om naar kantoor te rijden en heeft hij daarom geweigerd om op 26 augustus 2024 naar kantoor te komen. Omdat [verweerder] weigerachtig bleef, heeft [verzoeker] de betaling van het loon van [verweerder] per 29 augustus 2024 stopgezet en aan [verweerder] per aangetekend brief bevestigd dat zij dit zou continueren net zolang tot [verweerder] op kantoor zou komen. Op 30 september 2024 is [verweerder] weer door de bedrijfsarts gezien, maar die bleef bij zijn eerdere re-integratieadvies van 19 augustus 2023. Ondanks diverse pogingen van [verzoeker] , is [verweerder] niet op kantoor verschenen en hij heeft geweigerd de per aangetekende post verstuurde brieven af te halen. Op 19 december 2024 heeft het UWV aan [verzoeker] bericht dat zij het door [verzoeker] aangevraagde deskundigenoordeel niet kon afgeven omdat het ook het UWV niet gelukt was om in contact te komen met [verweerder] .
2.3.
Met zijn weigering om zonder deugdelijke grond mee te werken aan zijn re-integratie zoals is geadviseerd door de bedrijfsarts heeft [verweerder] zijn verplichtingen op grond van artikel 7:660a BW geschonden. Dit betekent dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerder] , zodanig dat van [verzoeker] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten. Een herplaatsing ligt dan ook niet in de rede. De houding van [verweerder] kwalificeert volgens [verzoeker] bovendien als ernstig verwijtbaar, op grond waarvan [verweerder] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding.
2.4.
[verweerder] heeft niet gereageerd op het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [verweerder] deugdelijk voor de zitting is opgeroepen. Bij deurwaardersexploot van 21 maart 2025 heeft [verzoeker] het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift betekend aan het adres van [verweerder] aan [adres] . Bij deurwaardersexploot van 4 april 2025 heeft [verzoeker] de oproepingsbrief van de rechtbank voor de mondelinge behandeling van 27 mei 2025 aan [verweerder] betekend. Bovendien heeft de gemachtigde van [verzoeker] op 15 mei 2025 de aanvullende producties ten behoeve van de mondelinge behandeling per aangetekende post aan [verweerder] verzonden. [verweerder] heeft desondanks geen verweer gevoerd en hij is niet op de mondelinge behandeling verschenen.
3.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
3.3.
De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Dat wordt als volgt toegelicht.
3.4.
[verzoeker] heeft het ontbindingsverzoek primair gegrond op artikel 7:669 lid 3 sub e BW. [verzoeker] verwijt [verweerder] – kort gezegd – dat hij zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 BW wijst de kantonrechter een verzoek op die grondslag af als (1) de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van de re-integratieverplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt en daarnaast als de werkgever (2) niet beschikt over een verklaring van een deskundige van het UWV, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd.
3.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is aan het hiervoor genoemde voldaan. [verweerder] heeft tegen het verzoek geen verweer gevoerd. Dit betekent dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden als onweersproken zijn komen vast te staan en dat daarvan in deze procedure zal worden uitgegaan. Uit de stellingen, en de overlegede producties, van [verzoeker] blijkt dat zij [verweerder] meerdere malen heeft gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen, dat zij hem meerdere officiële waarschuwingen heeft gegeven en dat zij een loonsanctie heeft toegepast vanaf 29 augustus 2024 die op dit moment nog steeds voortduurt. [verweerder] is – met uitzondering van het gesprek met de bedrijfsarts op 30 september 2024 – onbereikbaar gebleven voor [verzoeker] . Ook is niet gebleken dat [verweerder] een deugdelijke reden had om niet mee te werken aan zijn re-integratie.
[verzoeker] beschikt niet over een deskundigenoordeel van het UWV. Uit de door [verzoeker] overgelegde schriftelijke reactie van het UWV van 19 december 2024 volgt dat de oorzaak hiervan is gelegen in de omstandigheid dat de deskundige er niet in is geslaagd om contact te krijgen met [verweerder] . Gelet hierop kan in redelijkheid niet van [verzoeker] worden gevergd een deskundigenoordeel te overleggen.
3.6.
Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] ligt herplaatsing in een andere passende functie binnen de onderneming van [verzoeker] niet in de rede.
3.7.
Hoewel [verweerder] nog steeds arbeidsongeschikt wegens ziekte moet worden geacht, staat ingevolge artikel 7:670a lid 1 BW het opzegverbod wegens ziekte als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 sub a BW niet aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. In dit geval is namelijk sprake van een situatie waarin de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 7:660a BW, heeft geweigerd na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft aangemaand tot nakoming van deze verplichtingen en om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt.
3.8.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er wordt geen rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van de procedure omdat de kantonrechter van oordeel is dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van ernstig verwijtbaar handelen sprake is als de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van een loonsanctie, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat. [3] Het einde van de arbeidsovereenkomst zal daarom, met inachtneming van artikel 7:671b lid 9 sub b BW, worden bepaald op 15 juni 2025.
3.9.
[verzoeker] hoeft geen transitievergoeding aan [verweerder] te betalen omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] . [4] [verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht om te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op enige vergoeding, waaronder de transitievergoeding. Dit verzoek is grotendeels te onbepaald, omdat het niet aan de kantonrechter is om te gaan grasduinen in de in Nederland toepasselijke wet- en regelgeving om uit te zoeken op welke vergoedingen een werknemer aanspraak kan maken en vervolgens te bepalen op welke van die vergoedingen geen recht bestaat. Het verzoek zal daarom slechts worden toegewezen voor wat betreft de transitievergoeding.
3.10.
De (meer) subsidiair aangevoerde gronden behoeven geen nadere bespreking of beoordeling meer.
3.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat [verweerder] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.084,00 (€ 135,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 juni 2025,
4.2.
bepaalt dat [verweerder] geen recht heeft op de transitievergoeding,
4.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.084,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [5] .
Deze beschikking is gegeven door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.
53854 \ 34124

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Kamerstukken II 2013–2014, 33 818, nr. 3. P. 39-40.
4.Artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
5.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.