ECLI:NL:RBGEL:2025:5348

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
05.116839.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor poging zware mishandeling met afwijzing van noodweer

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een vechtpartij in een café in Ede op 26 november 2023, waarbij de verdachte een vuistslag in het gezicht van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], heeft gegeven. Het slachtoffer liep hierdoor letsel op, waaronder een bloeduitstorting en een afgebroken voortand. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij handelde uit noodweer, aangezien hij de confrontatie zocht terwijl het slachtoffer door de politie werd vastgehouden. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de gevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/116839-24
Datum uitspraak : 9 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] (Brazilië),
wonende aan het [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.C. Sneep, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2023 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon, genaamd [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] /persoon (met kracht) in het gezicht en/of (elders) tegen het hoofd heeft
gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2023 te Ede
een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) in het
gezicht en/of (elders) tegen het hoofd van die [slachtoffer] /persoon te stompen/te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het geven van een ‘droge’ klap geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Beoordeling door de rechtbank
In de nacht van 26 november 2023 is in café ‘ [naam café] ’ in Ede een vechtpartij geweest tussen de vriendengroep waar [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bij hoorde enerzijds en meerdere onbekend gebleven mannen anderzijds. [naam] werkte als beveiliger in het café en heeft geprobeerd de situatie tussen de groepen te de-escaleren. Op enig moment is [naam] tussen beide groepen gekomen, waarbij door verschillende personen uit die groepen over en weer werd geslagen. Diverse personen uit de groep, onder wie voornoemde [slachtoffer] , zijn vanwege het opstootje door de beveiliging naar buiten gezet. Buiten heeft [slachtoffer] van verdachte een vuistslag in zijn gezicht gekregen. [2] [slachtoffer] liep daarbij een bloeduitstorting rond zijn linker oog, een afgebroken voortand en een wond bij zijn neus op. [3]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. Met betrekking tot de context waarin en hoe de vuistslag is gegeven, vindt de rechtbank het volgende van belang.
De politie heeft de camerabeelden van buiten het café bekeken en daarop het volgende gezien.
  • Op tijdstip 02:50:38:
  • Op tijdstip 02:50:44:
  • Op tijdstip 02:50:46:
  • Op tijdstip 02:50:50:
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de agenten die verdachte uiteindelijk hebben aangehouden, hebben hierover het volgende geverbaliseerd. [verbalisant 1] zag dat er op het terras meerdere personen op een beveiliger van [naam café] zaten. [verbalisant 1] wist op dat moment niet wie de beveiliger was. [verbalisant 1] zag dat hierbij een voor hem onbekende man en vrouw op de grond vielen. [verbalisant 1] pakte vervolgens samen met [verbalisant 2] de man op die op de grond was gevallen. [verbalisant 1] hield de man bij zijn rechterarm vast. [verbalisant 1] zag vervolgens de eerder genoemde beveiliger op hen aflopen. [verbalisant 1] zag dat de beveiliger richting de man liep die hij vasthield. [verbalisant 1] zag dat de beveiliger met de wijsvinger van zijn linkerhand naar de man wees en zei "mijn oog". [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat de beveiliger met zijn rechterarm naar achteren bewoog en zijn rechtervuist balde. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat de beveiliger met zijn rechterarm met volle vaart richting het gezicht van de man ging die zij vasthielden. De vuist van zijn rechterhand maakte contact met het gezicht van de man. De man die zij vasthielden viel vervolgens naar de grond. [5]
Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 3] het volgende geverbaliseerd. Tijdens het behandelen en het beëindigen van het conflict zag [verbalisant 3] dat verdachte erg boos, opgefokt en onrustig was. [verbalisant 3] zag dat verdachte plotseling en met versnelde pas in de richting van [slachtoffer] liep. Verdachte had al de opdracht van de politiecollega's gekregen om op afstand te blijven, maar alsnog sloeg hij [slachtoffer] met gebalde vuist in het gezicht. [slachtoffer] viel door de klap in het gezicht op de grond en verloor het bewustzijn. [6]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte, terwijl hij kennelijk de instructie van de politie had gekregen om op afstand te blijven, met een bocht om de agenten heen liep en vervolgens tussen de agenten door met versnelde pas op [slachtoffer] afging en hem, terwijl [slachtoffer] door twee agenten werd vastgehouden, een vuistslag in zijn gezicht gaf.
Door [slachtoffer] met kracht een harde vuistslag tegen het gezicht te geven, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Naar algemene ervaringsregels roept het geven van een harde vuistslag in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, nu het hoofd een uiterst kwetsbaar lichaamsdeel is. Dat verdachte hard sloeg, blijkt uit de verschillende verklaringen en uit de beschrijving van de camerabeelden alsmede het feit dat [slachtoffer] door de vuistslag achterover is gevallen en het bewustzijn verloor. Het onverwachts en met kracht geven van een gerichte en harde vuistslag in het gezicht, is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
(Putatief) noodweer?
De verdediging heeft in dit kader een beroep op (putatief) noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit een noodzakelijke verdediging van zijn lijf, dan wel redelijkerwijs mocht menen dat hij zich tegen een wederrechtelijke aanranding mocht verdedigen. Er was immers sprake van één lang moment, vanaf het begin van het gevecht in het café, waarin verdachte door verschillende mensen werd aangevallen, tot het moment buiten. Daarnaast staat het handelen van verdachte in redelijke verhouding tot de ernst van het geweld tijdens de vechtpartij binnen.
Dat de situatie in het café en daarbuiten chaotisch was en op enig moment bedreigend voor verdachte is geweest, neemt de rechtbank zonder meer aan. Echter, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld over de feitelijke toedracht, is de rechtbank van oordeel dat een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen of gerechtvaardigd mocht menen zich te moeten verdedigen, niet aannemelijk is geworden. Immers, zoals blijkt uit de camerabeelden en hetgeen de politie over de situatie buiten het café heeft geverbaliseerd, was de politie bezig de situatie onder controle te krijgen en werd [slachtoffer] op dat moment door agenten vastgehouden. Het is verdachte die vervolgens de confrontatie met [slachtoffer] opzoekt, en hierbij nota bene meerdere agenten passeert, terwijl hem was medegedeeld om afstand te houden. Van een confrontatie vanuit [slachtoffer] is niet gebleken.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op (putatief) noodweer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 november 2023 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon, genaamd [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer]
/persoon (met kracht
)in het gezicht
en/of (elders) tegen het hoofdheeft
gestompt
/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft een beroep op noodweerexces gedaan. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen bij de bespreking van het beroep op (putatief) noodweer, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces kan daarom niet slagen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – in geval een bewezenverklaring voor mishandeling volgt – verzocht om over te gaan tot schuldigverklaring zonder straf, dan wel om een voorwaardelijke geldboete op te leggen. Hiertoe is aangevoerd dat deze zaak grote gevolgen heeft gehad voor verdachtes werk als beveiliger. Zijn beveiligingspas is ingenomen en zijn arbeidscontract is van rechtswege geëindigd. Als aan verdachte slechts een geldboete wordt opgelegd, heeft dat tot gevolg dat hij na 4 jaar weer aan het werk mag. Bij een taakstraf zou dat pas na 8 jaar zijn. Bovendien heeft verdachte ook letsel overgehouden aan dit incident.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] een harde vuistslag in het gezicht te geven. [slachtoffer] liep hierdoor letsel aan zijn gezicht op. De geweldpleging vond plaats op het terras van een uitgaansgelegenheid waar verdachte op dat moment als beveiliger werkzaam was. Dat hier het nodige aan geweld binnen in het café aan vooraf is gegaan en verdachte door de belaging in een benarde positie is geraakt, weegt in strafverminderende zin mee. In dit geval was [slachtoffer] buiten in de handen van de politie en bestond er voor de actie van verdachte dan ook geen noodzaak meer. Verdachte heeft hiermee een grens overschreden. Niet alleen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van Keulen, maar ook brengt dit soort handelen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder, zij het in een verder verleden (in 2017), is veroordeeld voor een geweldsfeit. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het wenselijk is aan verdachte ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen als stok achter de deur.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan is gevorderd, namelijk een taakstraf van 80 uur opleggen, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Op de taakstraf zal 4 uur in mindering worden gebracht voor de tijd die verdachte in inverzekeringstelling gesteld is geweest. Gelet op het feit dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van een poging zware mishandeling komt, is het opleggen van een geldboete of een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals verzocht door de raadsman, niet passend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 40 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van Leeuwen (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023580935, gesloten op 9 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 47-48; proces-verbaal van aanhouding, p. 184 en de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 25 juni 2025.
3.Geneeskundige verklaring, p. 56.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p 383-384.
5.Proces-verbaal van aanhouding, p. 184.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.