ECLI:NL:RBGEL:2025:5475

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/05/452375 KG RK 25/457
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 9 juli 2025 het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker, woonachtig in Woudenberg, was het niet eens met een procesbeslissing van de rechter, mr. D.T. Boks, die de inhoudelijke behandeling van een kort geding op 2 juni 2025 had voortgezet, ondanks dat verzoeker van mening was dat de rechtbank Gelderland niet bevoegd was. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2025 heeft verzoeker zijn bezwaren verder toegelicht, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar brengen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker zijn verzoek niet tijdig had ingediend, maar dat hij niet onredelijk had gewacht. De wrakingskamer oordeelde dat de gestelde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/452375/KG RK 25/457
Beslissing
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker], verzoeker
wonende in Woudenberg,
en
mr. D.T. Boks,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in kort geding van 2 juni 2025 (hierna: het proces-verbaal van 2 juni 2025) waarin het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld en de ongedateerde schriftelijke reactie van de rechter.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 25 juni 2025 is verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
De wrakingskamer wenst vooraf het volgende op te merken. De kort geding procedure zag op een zaak [proces-partij bodemzaak] tegen verzoeker en [verzoekster]. [verzoekster] is tijdens de behandeling in kort geding op 2 juni 2025 niet verschenen. Het verzoek tot wraking van de rechter is op deze zitting gedaan door verzoeker. Ook tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is [verzoekster] niet verschenen. Ook anderszins heeft zij geen (schriftelijke) reactie aan de wrakingskamer gegeven. Hoewel [verzoekster] door de griffie van de wrakingskamer is aangeduid als verzoekster en voor de behandeling van het wrakingsverzoek op de zitting van 25 juni 2025 is uitgenodigd, ziet de wrakingskamer in de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden aanleiding om alleen [verzoeker] aan te merken als verzoeker.
2.2.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer C/05/450203/KG ZA 25-112 tussen verzoeker en [proces-partij bodemzaak].
2.3.
Verzoeker heeft volgens het proces-verbaal van 2 juni 2025 aan het verzoek, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Omdat verzoeker woonachtig is in Woudenberg is de rechtbank Midden-Nederland bevoegd en niet de rechtbank Gelderland. De rechter had het verzoek om een kort geding daarom niet inhoudelijk mogen behandelen tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 2 juni 2025. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2025 heeft verzoeker daaraan nog toegevoegd dat de rechter ten onrechte niet heeft onderkend dat op voorhand al duidelijk was dat de vordering in kort geding van [proces-partij bodemzaak] kansloos is, omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker op de zitting nog meerdere argumenten naar voren gebracht. Ook hebben [proces-partij bodemzaak] en haar gemachtigde verzoeker tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2025 onheus bejegend en heeft de rechter ten onrechte niet (direct) ingegrepen.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. [1] Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat als verzoeker van mening was dat zij niet kon overgaan tot inhoudelijke behandeling, omdat zij in de ogen van verzoeker niet bevoegd is, dan had hij op dat moment al een wrakingsverzoek kunnen doen. Volgens de rechter ging verzoeker akkoord met deze gang van zaken en heeft hij vervolgens uitgebreid op de inhoud verweer gevoerd. De wrakingskamer vat deze stellingname op als een betoog van de rechter dat verzoeker zijn wrakingsverzoek te laat heeft gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat verzoeker zijn verzoek om wraking van de rechter te laat heeft ingediend. Van verzoeker kan niet verwacht worden dat hij direct nadat hem duidelijk werd dat de rechter, ondanks zijn standpunt over de bevoegdheid van de rechter en de rechtbank Gelderland, de zaak toch inhoudelijk ging behandelen tijdens de mondelinge behandeling het wrakingsverzoek in te dienen. Hij heeft daarmee, naar het oordeel van de wrakingskamer, niet onredelijk lang gewacht. Daarbij acht de wrakingskamer van belang dat verzoeker zonder gemachtigde procedeert in de kortgedingprocedure.
3.3.
Verzoeker heeft op de zitting van 2 juni 2025 aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter (de rechtbank Gelderland) niet bevoegd is. De wrakingskamer constateert dat verzoeker het niet eens is met de door de rechter genomen procesbeslissing, namelijk om tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2025 de vordering in kort geding van [proces-partij bodemzaak] wel inhoudelijk te behandelen en later in het door haar te wijzen vonnis een besluit te nemen over haar bevoegdheid. De wrakingskamer treedt echter niet in de beoordeling van rechterlijke beslissingen. De wrakingsprocedure is daar niet voor bedoeld, omdat daarin uitsluitend wordt beoordeeld of er sprake is van partijdigheid en/of (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de procesbeslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door partijdigheid en/of vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De wrakingskamer is van oordeel dat in de situatie van verzoeker deze hoge drempel niet gehaald wordt. Daarbij acht de wrakingskamer van belang dat het in kort geding de gebruikelijke gang van zaken is om de zaak alvast inhoudelijk te behandelen en later, in het te wijzen vonnis, een besluit te nemen over de bevoegdheid. Over het oordeel van de rechter in het (nog te wijzen) vonnis over haar bevoegdheid en de bevoegdheid van de rechtbank Gelderland kan verzoeker, indien hij dat oordeel bestrijdt, in hoger beroep klagen.
3.4.
Ten aanzien van de aanvullende wrakingsgronden die verzoeker tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2025 heeft aangevoerd met betrekking tot de inhoud van de vordering van [proces-partij bodemzaak], het spoedeisend belang van de vordering in kort geding en het gebrek aan optreden door de rechter tegen de onheuse bejegening van verzoeker door de wederpartij tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2025 overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.4.1.
Uit artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat alle feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot het verzoek om wraking tegelijk moeten worden voorgedragen. Dat betekent dat de wrakingsgronden niet op een later moment, dus ook niet tijdens de mondeling behandeling van het verzoek, mogen worden aangevuld.
3.4.2.
Voor zover verzoeker de wrakingsgronden met betrekking tot de inhoud van de vordering in kort geding, het spoedeisend belang en het gebrek aan optreden door de rechter tegen de onheuse bejegening tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2025 wel heeft aangevoerd, leiden deze gronden, naar het oordeel van de wrakingskamer, ook niet tot de objectief gerechtvaardigde (schijn van) partijdigheid en/of vooringenomenheid van de rechter. De vraag of de indiener van de vordering in kort geding een spoedeisend belang heeft en of die vordering al dan niet kansloos is, zoals verzoeker heeft betoogd, ziet namelijk op de inhoudelijke beoordeling van de zaak zelf en niet op de persoon van de rechter. Voorts ging de gestelde onheuse bejegening niet uit van de rechter. En dat de rechter niet (direct) heeft ingegrepen tegen de gestelde onheuse bejegening door [proces-partij bodemzaak], is onvoldoende om te kunnen concluderen tot (schijn van) partijdigheid en/of vooringenomenheid van de rechter.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (voorzitter),
mr. O. Nijhuis en mr. J.M.J.M. Doon (leden) in tegenwoordigheid van de griffier
[naam] en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
de griffier
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat is bepaald in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.