ECLI:NL:RBGEL:2025:5484

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/05/452014 KG RK 25-443
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van rechter mr. J.H. Steverink

Op 30 juni 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die een verzoek had ingediend tot ontslag van de huidige curator en benoeming van een nieuwe curator voor haar moeder. Verzoekster stelde dat de rechter, mr. J.H. Steverink, onvoldoende kennis had genomen van het procesdossier en haar argumenten, en dat hij ten voordele van de curator een voorlopig standpunt had ingenomen. Tevens werd er kritiek geuit op de communicatie van verzoekster richting de curator en werd de zitting afgebroken zonder inhoudelijke behandeling van de kernproblematiek. De wrakingskamer oordeelde dat de subjectieve beleving van de gemachtigde van verzoekster niet te wijten was aan het optreden van de rechter. Er waren geen objectieve aanknopingspunten voor de conclusie dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij bijzondere omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar brengen. Aangezien verzoekster uiteindelijk haar verzoek tot ontslag van de curator kreeg gehonoreerd, was er geen sprake van partijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/452014 / KG RK 25-443
Beslissing van 30 juni 2025
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.H. Steverink,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek (e-mail van 23 mei 2025);
  • de schriftelijke reactie van de rechter;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 19 juni 2025.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen verzoekster, bijgestaan door haar echtgenoot [naam 1]. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 11583364. Verzoekster heeft in die zaak een verzoek ingediend tot ontslag van de huidige curator en benoeming van een nieuwe curator voor haar moeder.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft onvoldoende kennis genomen van het procesdossier en verzoeksters argumenten voor het ontslag van de curator, heeft ten voordele van de curator een voorlopig standpunt ingenomen, heeft kritiek geuit op de communicatie van verzoekster richting de curator en heeft de zitting afgebroken zonder inhoudelijke behandeling van wat volgens verzoekster de terugkerende kernproblematiek is bij de benoeming van curatoren voor haar moeder.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. De door verzoekster aangedragen gronden tot wraking van de rechter vallen uiteen in aan de ene kant gronden gericht op de behandeling van het ontslagverzoek en aan de andere kant een grond gericht op de behandeling van het verzoek tot benoeming van een nieuwe curator door de rechter.
3.3.
Met betrekking tot de behandeling van het ontslagverzoek door de rechter heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter onvoldoende oog had voor haar argumenten ter onderbouwing van het ontslagverzoek en hij alleen heeft gekeken naar de belangen van de curator. Dit zou blijken uit een gebrek aan kennis van het procesdossier, het innemen van een voorlopig standpunt door de rechter ten voordele van de curator en de rechter zou kritiek hebben geuit op de wijze van communiceren door verzoekster jegens de huidige curator. De wrakingskamer overweegt dat blijkens het proces-verbaal, nadat verzoekster ter zitting haar standpunt nader had toegelicht, de rechter de curator heeft gevraagd naar zijn visie en of hij nog door wilde gaan met zijn taak. Daarop heeft de curator aangegeven zich te kunnen vinden in het ontslag. Vanaf dat moment was er met betrekking tot het ontslag van de curator dus tussen partijen geen geschil meer, waarna de rechter aan verzoekster heeft aangegeven haar ontslagverzoek te honoreren. De wrakingskamer ziet in het voorgaande geen bijzondere feiten of omstandigheden om aan te nemen dat de rechter naar objectieve maatstaven enige schijn van partijdigheid zou hebben gewekt. Met het honoreren van het verzoek tot ontslag heeft verzoekster immers gekregen wat zij verzocht. Dat de rechter ter zitting aan de curator heeft gevraagd naar zijn visie op het ontslagverzoek maakt niet dat de rechter uitsluitend oog voor de belangen van de curator heeft gehad. Immers behoort het tot de goede taakopvatting van de rechter om bij een ontslagverzoek van een curator te vragen naar zijn visie en of hij zijn taak nog wil voortzetten.
3.4.
Op de wrakingszitting heeft verzoekster nader toegelicht dat haar wrakingsverzoek in de kern is gericht op de behandeling door de rechter van het verzoek tot benoeming van een nieuwe curator. Volgens verzoekster heeft zij onvoldoende ruimte gekregen om de terugkerende problematiek met de (voorgaande) curator(en) toe te lichten en vervolgens als oplossing voor die problematiek te verzoeken dat zijzelf als curator van haar moeder wordt aangesteld.
3.5.
De wrakingskamer overweegt dat verzoekster in haar verzoekschrift tot ontslag en benoeming van een curator nergens heeft gesteld dat zijzelf de nieuwe curator zou willen worden van haar moeder. Vervolgens heeft verzoekster blijkens het proces-verbaal tijdens de zitting wel het woord gevoerd (dan wel is dat namens haar gebeurd), maar niet aangegeven dat zijzelf de nieuwe curator van haar moeder zou moeten worden. Dat de gemachtigde van verzoekster, zoals wordt aangevoerd, die ruimte ter zitting niet heeft gevoeld, is zijn subjectieve beleving. Uit hetgeen verzoekster heeft aangedragen, alsmede het proces-verbaal van de zitting, blijkt naar oordeel van de wrakingskamer niet dat die subjectieve beleving van de gemachtigde van verzoekster te wijten valt aan het optreden van de rechter. Daarmee bestaan naar het oordeel van de wrakingskamer geen objectieve aanknopingspunten om te concluderen dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Bovendien geldt dat als al zou worden aangenomen dat er ter zitting onvoldoende ruimte was voor de gemachtigde van verzoekster om haar standpunt met betrekking tot het benoemen van een nieuwe curator toe te lichten, en hij dus onvoldoende gehoord is, dit niet zonder meer tot de conclusie leidt dat de rechter partijdig of vooringenomen zou zijn.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek van verzoekster afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. O. Nijhuis en mr. L.M. Vogel, leden in tegenwoordigheid van de griffier [naam 2] en in openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.