ECLI:NL:RBGEL:2025:5486
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens vrijspraak voor het aan de vordering ten grondslag liggende feit
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend ter hoogte van € 153.289,86, gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder vrijgesproken voor de feiten die aan deze vordering ten grondslag lagen, namelijk de teelt van hennep en andere gerelateerde strafbare feiten. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de veroordeelde voordeel had genoten van de hennepteelt waarvoor hij was vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat de ontnemingsvordering enkel was gebaseerd op eerdere oogsten, maar dat er geen redelijke twijfel bestond over de betrokkenheid van de veroordeelde bij deze eerdere oogsten. De rechtbank heeft zich gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en daaruit voordeel heeft verkregen. Aangezien de rechtbank niet kon vaststellen dat de veroordeelde voordeel had genoten, werd de vordering afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.