ECLI:NL:RBGEL:2025:5506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
C/05/453268 KG RK 25-513
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak wegens gebrek aan dossier en schijn van partijdigheid

Op 10 juli 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking behandeld van de rechter-commissaris mr. H.G. Eskes. Het verzoek werd ingediend door de raadsman van verzoeker, mr. W.B.O. van Soest, die stelde dat de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid had gewekt. Dit naar aanleiding van een verhoor op 20 juni 2025, waarbij de raadsman geen beschikking had over het strafdossier van zijn cliënt, die als verdachte werd gehoord. De raadsman vond dat het Openbaar Ministerie verantwoordelijk was voor het aanleveren van het dossier en weigerde zelf om het dossier te verkrijgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2025 waren zowel de raadsman als de rechter-commissaris niet aanwezig, wat leidde tot de prematuriteit van het wrakingsverzoek. De rechter-commissaris had aangegeven dat het spijtig was dat de raadsman geen dossier had, maar dat het in de rede had gelegen om het dossier op te vragen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigden, en wees het verzoek tot wraking af. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/453268 / KG RK 25-513
Beslissing van 10 juli 2025
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te Geldermalsen,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. W.B.O. van Soest,
strekkende tot de wraking van
mr. H.G. Eskes,
rechter-commissaris in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 20 juni 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld,
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 25 juni 2025,
  • de e-mail van 3 juli 2025 van 20:36 uur van de raadsman van verzoeker dat verzoeker zelf niet op de mondelinge behandeling wenst te verschijnen en zich zal laten vertegenwoordigen door zijn raadsman,
  • de e-mail van 7 juli 2025 van 14:50 uur van de raadsman van verzoeker dat ook hij niet op de mondelinge behandeling van 7 juli 2025 om 15.30 uur aanwezig zal zijn.
1.2.
Na uitroeping van de zaak op 7 juli 2025 om 15.35 uur is niemand verschenen nu zowel de raadsman van verzoeker als de rechter-commissaris vooraf te kennen hebben gegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de zaak met parketnummer 05-182688-25/rc-nummer 25-007210 tegen verzoeker als verdachte. Op 20 juni 2025 heeft het verhoor van verzoeker als verdachte plaatsgevonden door de rechter-commissaris in verband met de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van verzoeker en toetsing van de vordering tot bewaring.
2.2.
Uit het proces-verbaal van 20 juni 2025 blijkt dat (de raadsman van) verzoeker van mening is dat de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De raadsman van verzoeker heeft de rechter-commissaris verzocht niet aan de voorgeleiding van zijn cliënt te beginnen omdat het Openbaar Ministerie geen dossier heeft geüpload zodat de raadsman geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van dat dossier. Volgens de raadsman is het de taak van het Openbaar Ministerie om het dossier aan te leveren omdat zij een verdenking hebben. Om die reden gaat de raadsman er niet zelf achteraan om het dossier te verkrijgen. Hij vindt dat hij niet verplicht is om mee te werken aan het proces tegen zijn cliënt. Na de opmerking van de rechter-commissaris dat zij het spijtig vindt dat de raadsman geen dossier heeft, maar dat het in de rede had gelegen dat de raadsman om het dossier had verzocht bij het Openbaar Ministerie of het kabinet RC, heeft de raadsman namens verzoeker de rechter-commissaris gewraakt. Naar de mening van de raadsman heeft de
rechter-commissaris bij die opmerking onvoldoende meegewogen dat het juist in het belang van zijn cliënt is als de raadsman niet om het dossier vraagt. Want, als het dossier ontbreekt, kan de vordering niet getoetst worden en wanneer een vordering niet getoetst kan worden, moet zijn cliënt onmiddellijk in vrijheid worden gesteld, aldus de raadsman. Omdat de rechter-commissaris de voorgeleiding niet heeft onderbroken om de verdediging in staat te stellen zich alsnog deugdelijk voor te bereiden op de voorgeleiding, is het de raadsman van verzoeker onmogelijk gemaakt om zich op de voorgeleiding voor te bereiden en neemt de rechter-commissaris volgens de raadsman van verzoeker het recht op een eerlijk proces onvoldoende in acht. Met deze handelwijze wekt de rechter-commissaris volgens de raadsman van verzoeker de schijn van partijdigheid.
2.3.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
In zijn e-mail van 7 juli 2025 schrijft de raadsman van verzoeker aanvullend op het wrakingsverzoek dat hij vlak voor de voorgeleiding in het gesprek met de
rechter-commissaris om het dossier zou hebben gevraagd. Het had toen volgens de raadsman op de weg van de rechter-commissaris gelegen om het dossier gelijk naar hem te mailen en de raadsman en verzoeker in de gelegenheid te stellen de zaak nog eventjes voor de zitting voor te bereiden. Daar was volgens de raadsman ook voldoende gelegenheid voor. In plaats van een korte onderbreking koos de rechter-commissaris er volgens de raadsman voor om de voorgeleiding gelijk aan te vangen en de zaak te beoordelen zonder dat de verdediging ook maar enig standpunt kon innemen. Dit gaf volgens de raadsman van verzoeker geen blijk van een onpartijdige en onafhankelijke houding van de rechter-commissaris.
3.3.
Deze aanvullende lezing van de raadsman staat haaks op het aan hem voorgelezen en door hem correct bevonden proces-verbaal van wraking van de zitting van 20 juni 2025. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal dat de raadsman voorafgaande aan de komst van zijn cliënt de rechter-commissaris te kennen heeft gegeven dat hij geen dossier tot zijn beschikking had, maar hieruit blijkt niet dat de raadsman toen om het dossier heeft gevraagd. Sterker nog, uit het proces-verbaal blijkt dat de raadsman herhaaldelijk heeft verklaard dat hij er niet zelf achteraan gaat om het dossier te verkrijgen omdat hij niet verplicht is mee te werken aan het proces tegen zijn cliënt. Volgens het proces-verbaal heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij nog even met zijn raadsman wilde spreken. Daarop hebben de rechter-commissaris en de griffier de ruimte kort verlaten. Na terugkomst opende de
rechter-commissaris met de opmerking dat zij het spijtig vindt dat de raadsman geen dossier heeft, maar dat het in de rede had gelegen dat hij om het dossier had verzocht bij het Openbaar Ministerie of eventueel bij het kabinet RC. Direct daarop heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt. Hierdoor was de rechter-commissaris genoodzaakt de behandeling van de toetsing van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling te staken, zoals uit de reactie van de rechter-commissaris blijkt. De wrakingskamer acht niet uitgesloten dat de rechter-commissaris na voormelde opmerking dat zij het spijtig vond dat de raadsman niet over het dossier beschikte, het dossier alsnog aan de raadsman zou hebben verstrekt en de behandeling van de zaak kort zou hebben onderbroken zodat de raadsman het dossier met zijn cliënt kon doornemen. Immers, zoals uit de nadere toelichting van de raadsman van verdachte van 7 juli 2025 blijkt, is dit ook een gebruikelijke gang van zaken indien een raadsman het dossier nog niet heeft kunnen inzien. Echter, nog voordat de rechter-commissaris de volgende stap in de behandeling van de zaak heeft kunnen bespreken, heeft de raadsman de rechter-commissaris gewraakt. De wrakingskamer is van oordeel dat de raadsman van verdachte hiermee prematuur heeft gehandeld.
3.4.
Omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid, wijst de wrakingskamer het verzoek tot wraking af.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. O. Nijhuis, voorzitter, mr. S.J. Peerdeman en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, leden in tegenwoordigheid van de griffier [griffier] en in openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. S.J. Peerdeman op 10 juli 2025.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.