4.2.De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd. Hij stelt dat er geen duidelijke verklaring is voor de ernst van de klachten van eiseres. Er zijn wel beperkingen waar rekening mee moet worden gehouden. Eiseres is vooral aangewezen op regelmatig fysiek licht werk. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de FML tekortschiet, of om een verslechtering van de toestand van eiseres aan te nemen. Er wordt ook geen aanleiding gezien om een hogere urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts b&b wijkt niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
5. Eiseres voert aan dat ze het niet eens is met de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 2020 tot heden. Haar gezondheid is zodanig verslechterd dat zij niet meer kan werken. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage zou daarom vastgesteld moeten zijn op 100%. Ze is het niet eens met de stelling van het UWV dat ze nog twintig uur per week kan werken.
6. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage correct is vastgesteld op 45 tot 55%. Er is geen datum aan te wijzen waaruit blijkt dat de medische situatie van eiseres is gewijzigd. De beslissing over haar medische toestand per einde wachttijd (op 25 augustus 2008) staat vast. Alleen als vast komt te staan dat haar medische situatie op een datum daarna dusdanig is verslechterd, kan er een gewijzigde FML worden opgesteld. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom haar medische situatie na 25 augustus 2008 is verslechterd. Ze voert aan dat ze sinds 2007 geheel niet in staat is om te werken, maar die bezwaren zijn al behandeld in de bezwaarprocedure tegen de beslissing van het UWV van 14 april 2022.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, voldoende zorgvuldig. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 15 juni 2023 volgt dat het dossier is bestudeerd en dat eiseres op 20 maart 2023 is gezien op een spreekuur. Ook is informatie van de behandelend sector betrokken bij de beoordeling. Hieruit blijkt dat eiseres al in 2007 werd gediagnosticeerd met dystonie. Ook blijkt uit de informatie van de huisarts dat zij al jarenlang dezelfde klachten heeft, maar dat er geen moment is aan te wijzen waarop deze klachten structureel zijn veranderd/verergerd. Uit de rapportage van verzekeringsarts b&b van 15 november 2023 volgt dat in bezwaar ook dossierstudie is verricht. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts b&b aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen. De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. In de FML van 28 augustus 2022 zijn beperkingen opgenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren van eiseres. Ook zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamisch handelen en statische houdingen, waarbij is uitgegaan van fysiek lichtere taken. Naar het oordeel van de rechtbank is door de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat dit passend is bij de pijn en de fysieke klachten van eiseres. Ook kan de rechtbank volgen dat geen verdergaande urenbeperking is aangenomen. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar medische situatie is verslechterd.
De arbeidskundige beoordeling
8. Met betrekking tot de arbeidskundige component overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB) volgt dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek. In artikel 2, tweede lid, van het SB is opgenomen in welke gevallen van een arbeidskundig onderzoek kan worden afgezien. Bij eiseres is geen sprake van een van deze uitzonderingsgevallen. Het UWV heeft desondanks afgezien van een arbeidskundig onderzoek. Ter zitting heeft het UWV hierover verklaard dat, volgens vaste rechtspraak, een arbeidskundig onderzoek in dit geval niet nodig was, omdat bij eiseres niet is gebleken van toegenomen medische beperkingen. Het UWV is daarom bij de arbeidskundige beoordeling gebleven van 7 april 2022. Het UWV kon ter zitting niet verwijzen naar rechtspraak waaruit dit volgt. De rechtbank begrijpt dit als een verwijzing naar rechtspraak over de Amber-regeling.In onderhavige zaak is hiervan echter geen sprake. Eiseres ontving een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, zodat in de eerste plaats dient te worden nagegaan of zij uit hoofde van artikel 38 van de WAO recht had op herziening van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Anders dan bij de toepassing van artikel 39a van de WAO, dient een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van het bepaalde in artikel 38 van de WAO een volledige medische en arbeidskundige toetst in te houden. De rechtbank stelt vast dat ten onrechte geen arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
9. Zoals onder 8. is overwogen, is door het UWV ten onrechte afgezien van een arbeidskundig onderzoek. Het bestreden besluit is hiermee onzorgvuldig voorbereid en daardoor niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV alsnog een arbeidskundig onderzoek laten plaatsvinden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.